Tag: prestaties

Een onafgebroken streven

In het televisieprogramma ‘1000 zonnen’ dook een surfster op die zich, in tegenstelling tot hetgeen men zou verwachten, niet op de wispelturige golven van internet waagde, maar zowaar de woeste en schuimbekkende golven van de Noordzee trotseerde. Het meisje koesterde tomeloze, want torenhoge ambities: ze wilde de Belgische kampioenstitel veroveren en daar had ze veel, om niet te zeggen alles voor over. Als ze ’s morgens de ogen opende, was naar het weerbericht luisteren het eerste wat ze deed …
“Als er golven zijn, dan ga ik natuurlijk surfen”, zei ze. “En als er geen golven zijn, dan wacht ik tot de golven komen.”

Ik moest even gaan zitten, want dat was niet mis. Er bestaan mensen die werkelijk voor niets terugschrikken als het om de verwezenlijking van hun droom gaat. Zitten wachten tot er golven komen … ga d’r maar aan staan! Als training kan dat tellen.

Als het leven te kort wordt om voorzichtig te zijn

Weten jullie waarover ik spreek als ik het over een weerhuisje heb? Allicht wel. Dat is zo’n kitscherig sprookjesboekstulpje met een balkonnetje en twee poortjes. Als de weersvooruitzichten gunstig zijn, duikt er uit het ene poortje een vrouwtje op. Is er daarentegen slecht weer op komst, dan gebruikt een mannetje het andere poortje om tevoorschijn te treden. Er is die twee een vreselijk lot beschoren. Nooit zijn ze samen buiten, nimmer vertoeven ze samen binnen. Wat een leven! Als het een beetje meezit, staan ze weleens tegelijk in het deurgat, maar zodra een van hen aanstalten maakt om toenadering te zoeken, zullen de weergoden die poging in de kiem smoren.

Gisteren moest ik onwillekeurig aan zo’n weerhuisje denken toen ik de dorpstaferelen gadesloeg. Er was sneeuw gevallen en de wegen lagen er verraderlijk glad bij, maar wie verschenen er uit hun veilige en warme woningen? Inderdaad! Ouderlingen en mensen die slecht ter been zijn. Je ziet ze anders bijna nooit op straat, zelfs niet op zonnige zomerdagen, maar zodra de stoepen in die mate onbegaanbaar zijn dat je ieder moment een schuiverd kunt maken, openen ze hun deuren en moeten ze met zijn allen nodig op stap, om ik weet niet wat te halen of te doen.

Ik vermoed dat ze op die manier willen bewijzen dat ze nog meetellen. Wie in staat is gevaren te trotseren, kan men bezwaarlijk afschrijven of negeren. Als ze het geluk hebben na hun escapade heelhuids thuis te komen, bellen ze meteen vrienden of familie om die kond te doen van hetgeen ze gepresteerd hebben.
─”Is ‘t bij jullie ook zo glad?” vragen ze dan. “Hier is het erg hoor. Ik kom net van de winkel, want ik had een vlootje margarine nodig. Mensen lieve deugd! Als ik dat vooraf geweten had, was ik nooit vertrokken en had ik voor een keertje droog brood gegeten …”

Heftig!

In een tijdschriftartikel las ik een eenvoudige raadgeving en door die op te volgen, heb ik eindelijk rust gevonden. Het advies luidde:

Voltooi alles waaraan je begint en innerlijke vrede zal jouw deel zijn.

En reken maar dat de schrijver van dat stukje gelijk had. Ik keek om me heen en ontdekte inderdaad een aantal dingen waaraan ik begonnen was, maar die ik nog niet voltooid had.

Ik heb dus eerst de fles whisky die ik onlangs aangebroken had soldaat gemaakt. In het barmeubel vond ik ook nog een halfvolle fles vodka en een overschotje cognac. Een zak chips en een doos pralines vrat ik helemaal leeg. Ik zoog de brand in een kloeke joint, waarin ik alles wat mij aan hasjiesj restte ondergebracht had. Als klap op de vuurpijl heb ik ten slotte alle condooms opgebruikt die nog in de verpakking staken.

Jullie hebben er werkelijk geen idee van hoe hartstikke pico ik me nu voel … en dan moet het feesten nog beginnen!

Buikspreken

Als ik krachtig in de weer ben met iets, of ook nog als ik gewoon geen zin heb in melodieus gekokkerel, durf ik weleens mijn toevlucht te nemen tot een snelle hap van witte bonen in tomatensaus. Je gooit die in een pannetje, zet ze gedurende een paar oogwenken op het vuur of in de microgolfoven en … binnen de kortste keren staan ze in je maag en kun je er weer even tegen.

Het grote nadeel van bonenprut is — ik vertel jullie waarschijnlijk geen nieuws — dat die aanleiding geeft tot buitengewoon veel achterklap. Gotsamme! Wat krijg je daar een gigantische broekhoest van! Dat is op zich natuurlijk geen probleem … als je alleen bent. Effe lekker knallen, onbeheerst winden uit je kont kegelen, het op een klaterend scheten laten zetten … ik mag het graag doen en ik kan het jullie van harte aanbevelen … als niemand zich in je directe omgeving ophoudt.

In het andere geval, wanneer je in gezelschap vertoeft, zou ik het ten stelligste afraden, want het wordt uiterst zelden gewaardeerd en jullie zullen er zich vermoedelijk niet sympathiek mee maken, behalve dan misschien tijdens een vergadering van een petomanenclub, maar die zijn dun gezaaid.

Wie zich binnen de gehoorsafstand van anderen bevindt — de reukafstand laat ik hier even in het midden, want ik wil het voegzaam houden — dient zich tot kousenlopers en sluipveesten te beperken. We zijn allemaal in staat tot het laten van enkele delicate scheetjes, maar als je bezig bent witte bonen in tomatensaus te verteren, zijn dat er honderden … en dan zit het er dik in dat er een aantal mislukken, door toch op luidruchtige wijze het luchtruim te kiezen.

Nadat ik eergisteren mijn logeergast afgehaald had en van de luchthaven huiswaarts keerde, bleven de winden zich in mijn darmen opstapelen. Ik kon die onmogelijk laten ontsnappen, zelfs niet op discrete wijze, want in de beslotenheid van een auto vermag je geen geuren te verdoezelen. Het duurde dan ook niet lang of mijn ingewanden begonnen te protesteren met een stemmetje dat in een tekenfilm bij een grieperig knaagdiertje van onbestemd ras zou horen. Het gekreun zwol aan en klonk weldra alsof er zich in mijn buik een heuse pornofilm afspeelde. Het was mijn Argentijnse passagier en tijdelijke huisgenoot die deze vergelijking maakte, want zelf heb ik natuurlijk nog nooit zo’n film gezien.

We hielden halt bij een wegrestaurant. Ik verwijderde me even, trok me in een toilet terug en gaf ‘m van jetje, in de veronderstelling dat ik daar alleen was.
─”Het is niet waar, hè!” riep de man die zich kennelijk onopgemerkt in het hokje naast me ophield. “Is er oorlog in ’t spel?”

Daar word je toch zo moe van, hè!

Zo kan hij wel weer voor vandaag.

De vraag die te mijnent — en waarschijnlijk ook in andere huishoudens — het vaakst opklinkt is: wat zullen we vandaag eens eten? Het overkomt me niet dikwijls, maar ik heb absoluut geen zin om de koksmuts op te zetten en gedurende lange tijd in de keuken en aan het fornuis door te brengen. Het zullen derhalve tosti’s worden. Zo heten de Belgische croque-monsieurs in het Nederlands. Ik vind croque-monsieurs eigenlijk een veel mooiere benaming, al weet niemand waar die vandaan komt. Vreemd is ook dat men het meervoud ervan vernederlandst heeft en niet het Franse ‘messieurs’ gebruikt, maar monsieurs.

Ik zal dus een aantal croque-monsieurs klaarmaken, want ik heb echt geen zin om uitgebreid te kokkerellen. Omdat een collega wegens ziekte moest afhaken en er geen andere aflossing beschikbaar was, heb ik de hele morgen schier ononderbroken simultaan getolkt. Dat is een heksentoer. Ik geef het jullie te doen. Een mens zou er tureluurs van worden. Ik ben bekaf. Compleet uitgewoond. Dood- en klootop. Ik heb geen olie meer in de lamp. Men kan me aanvegen. Ik ben helemaal gaar. De pijp is leeg. Ik loop op mijn tandvlees. Ik heb al mijn kruit verschoten. Ik kan geen pap meer zeggen …  Wacht, ik probeer het even. Magere melk, halfvolle melk, volle melk, karnemelk, gecondenseerde melk, gesteriliseerde melk, rijst…, havermout…

Nee, het lukt me niet. Ik probeer het morgen opnieuw.

Swingend als een tiet

Ik kan iets dat waarschijnlijk slechts weinigen van jullie kunnen. Toch vreesde ik dat ik het niet meer kon, omdat het al vrij lang geleden was dat ik het nog gedaan had en omdat ik een beetje met de rug sukkel. Daarom aarzelde ik even toen men me gisteren vroeg om het te doen, maar men bleef aandringen en bovendien was er iemand aanwezig die het ook kon en het graag een keertje met mij wilde doen. Toen hebben we het dus toch gedaan en we oogstten er grote bijval mee. De toeschouwers applaudisseerden luidkeels en riepen bis en encore, want het is zonder twijfel spectaculair om het iemand te zien doen, maar dergelijke prestatie vergt wat van een mens en daardoor hing mijn tong bijna op mijn knieën. Nu ik weet dat ik het nog kan, zal ik het misschien wel vaker doen, als er tenminste iemand aanwezig is die het ook kan en wil doen, want als ik het alleen zou doen, zou ik me hopeloos belachelijk maken en dat wil ik tot elke prijs vermijden.

O ja, vergeet ik nog bijna te zeggen wat we deden. We hebben de tango gedanst. Nee, niet het flauwe afkooksel dat men ervan gemaakt heeft, die gekuiste ballroomversie die bitter weinig met het origineel gemeen heeft, maar de authentieke tango vol parmantigheid en gedegen benenwerk in een hitsig paringsritueel, dat kraanvogels op vrijersvoeten ons ten zeerste benijden. Passie en pijn in harmonie. We hebben de tango gedanst zoals men die in Buenos Aires danst … en we deden het bijna net zo goed als de dansers op dit filmpje:

Voor niets gaat de zon op

Er zijn dingen die ik niet begrijp. Als het leven me met de neus op mijn onvolkomenheid drukt ─ en dat gebeurt vaker dan me lief is ─ word ik daar altijd een beetje kittelorig van. Ik streef immers een perfectie na die ik toch nooit zal bereiken en ik wil graag alles begrijpen wat er te begrijpen valt. Kunnen jullie me nog volgen in dit ietwat onsamenhangende betoog? Ik mag het van harte hopen.

Goed! Zoals reeds eerder vermeld, heeft Moeder Natuur me met een fikse talenknobbel begenadigd. Dat heeft zo zijn voordelen. Je staat bijvoorbeeld zelden met je mond vol tanden. Het heeft echter ook zijn nadelen. Onderschat nooit het sneeuwbaleffect van de mondelinge reclame. Ik heb horen zeggen dat … Toen het bekend raakte dat er zich een soort talenwonder ─ we proberen bescheiden te blijven ─ in de streek gevestigd had, kwamen Jan, Piet en Pol druppelsgewijs naar me toe, om een beroep op mijn talent te doen. Kon ik misschien helpen bij het schrijven van een brief naar een vakantielief in Spanje? Kon ik die prachtige liedjestekst even vertalen? Kon ik wat bijlessen verstrekken aan iemand die moeite had met de Duitse naamvallen? Kon ik wat in het Frans met zoon- of dochterlief converseren? Ik kon, ik kon, ik kon …

Wat ik echter niet kon, was neen zeggen. Ik bleef knikken en ondertussen heb ik ongeveer een dagtaak aan al dat bijklussen, waarvan iedereen verwacht dat ik het gratis of voor een zacht prijsje doe. Een vertaler vraagt pakweg 15 cent per woord in de brontekst en bijlessen zijn ook niet goedkoop, maar op het platteland heerst nog steeds die mentaliteit van ‘als jij op mijn fluitje blaast, zal ik op jouw trommel roffelen’. Dat dacht ik althans en met die gedachte in het achterhoofd heb ik vaak de hand over het hart gestreken door geen rekening voor bewezen diensten te presenteren.

Toen ik gisterenmorgen de gordijnen openschoof, kwam het hele geval, inclusief de rail, plots naar beneden. Daar stond ik dan met mijn talenknobbel en mijn twee linkerhanden. Ik mag dan misschien de trotse eigenaar van een robuuste boormachine wezen, maar ik beschik niet over de vaardigheid om dat tuig naar behoren te bedienen. Ik kan zelfs geen spijker in een muur juinen. Ooit heb ik eens een foto laten inlijsten en vervolgens geprobeerd om die eigenhandig op te hangen. Daar is toen een stukadoor aan te pas gekomen. Moet er nog zand zijn? Ik riep dus telefonisch om hulp bij mensen die zich tot wederdienst bereid hadden verklaard. Morgen bij de koffie! Niet thuis. Niet beschikbaar. Net met wat anders bezig.

Ik heb in arren moede een vakman laten komen en ik heb hem betaald. Voortaan ben ik ook een vakman, die geld wil beuren voor zijn prestaties.