Tag: milieu

Ja, santé mijn ratje!

Hij kan nog geen ei bakken; zij kan nog geen banaan pellen; jij kunt nog geen water koken … We beschikken over talloze verwoordingen om iemands onhandigheid of onvermogen aan de kaak te stellen. Een van die uitdrukkingen is sinds een paar dagen toepasselijk op de schrijver dezes: ik kan nog geen blikje openkrijgen. Heden doe ik aan den volke kond van mijn wedervaren.

Sinds enige tijd koop ik mijn slobberspul ─ bier en fris ─ in van die kleine tonnetjes. Die laten zich makkelijker in een ijskast stapelen en bovendien kan ik me niet van de indruk ontdoen dat ze langer de koelte van hun inhoud bewaren. Ik ben er me terdege van bewust dat ik het milieu beter dien door herbruikbare flessen in te slaan en vroeger deed ik dat ook, maar het over en weer zeulen van kratten vond ik zo’n slameur en het gedoe met statiegeld wekte steevast mijn ergernis op. De druppel die bij mij de emmer deed overlopen was een incident van enkele maanden geleden.

Ik had in de supermarkt drie lege kratten afgegeven en in ruil daarvoor een tegoedbonnetje van vijftien euro gekregen, dat ik zorgzaam in de papierklem van mijn karretje vastzette. Toen ik me later met mijn boodschappen ─ inclusief drie kratten drank ─ bij de kassa aanmeldde, bleek dat bonnetje verdwenen. De caissière zei dat zoiets wel vaker gebeurde, want dieven zaten op het vinkentouw en speurden naar verslapte aandacht. Ze ried me aan om zulke bonnetjes voortaan in mijn zak te bewaren en wilde me gelijk voor drie nieuwe kratten laten afdokken, maar dat weigerde ik. Sindsdien gebruik ik blikjes en die doen me geen overlast aan. Of eigenlijk toch …

Ik heb verleden week dertig blikjes cola gekocht en die krijg ik niet open. ’t Zijn ongetwijfeld maandagmorgenexemplaren. Als ik aan het lipje op het deksel ruk, dient er normaliter een klepje open te gaan dat me toegang tot de inhoud verschaft, maar bij mij gebeurt dat dus niet. Om mijn dorst te lessen moet ik schroevendraaiers en messen gebruiken. Wie mij een beetje kent, zal weten dat dit voor mij uiterst gevaarlijke instrumenten zijn. Als daar maar geen ongelukken van komen.

Kijk, ze mogen het me vooral niet tegen maken, of ik stop met drinken.

Aanvallen!

Hoewel ik in mijn bescheiden eenpersoonshuishouden bij voorkeur verse producten aanwend om sobere maaltijden in mekaar te frotten, was ik er toch in geslaagd een aantal bokalen en consorten te verzamelen. Gisteren nam ik die mee op mijn bijna dagelijkse voettocht naar het nabijgelegen dorp.

Vroeger bracht ik dergelijke overtolligheden meestal per fiets weg, maar daar ben ik van teruggekeerd. Glascontainers oefenen immers een sterke aantrekking uit op slordige en onhandige mensen. In de buurt van zo’n bol tref je allerhande rotzooi aan die daar eigenlijk niet thuishoort: kartonnen dozen, plastic tasjes, spiegels, lampen en … een bonte verzameling scherven. Een glasverpakking in zo’n container onderbrengen, is nochtans onthutsend eenvoudig. Een kind kan de was doen. Toch bakken sommigen er niks van. De bokalen glippen uit hun handen en vallen naast de bak aan gruzelementen. Drie keer gooien voor een cent! Geen haar op hun hoofd dat eraan denkt om die troep op te ruimen. Ik zal wellicht niet de enige argeloze fietser zijn die daardoor averij opgelopen heeft.

Ik ontdeed me van mijn eerste bokaal en luisterde verrukt hoe hij daarbinnen verwoestingen aanrichtte. Brekend glas is voor mij de poëzie van een simpele melodie. Toen verscheen er een wesp in de opening.
─”Gaan we d’r een beetje mee gooien, ja?” zoemde die verontwaardigd.
Ik negeerde het insect met beledigende onverschilligheid en kieperde mijn tweede bokaal naar binnen. Er doken gelijk nog drie angeldragers op. Ik wuifde die weg en lanceerde mijn derde projectiel. Geen seconde later wervelden er duizenden … sorry, ik laat me even meeslepen … toch zeker honderd pissige wespen rond mijn kop. Ik ben ertussenuit genaaid alsof uitslaande brand me aan de broek lekte.

Kijk, ik wil het niet beter weten dan een ander, maar als ik bokalen en flessen naar de glasbak breng, dan zijn die gewassen en gespoeld, zodat ze geen hinderlijk gespuis in verlokking brengen. Enne … hoe heet die Jamaicaanse sprinter ook weer? Usain Bolt? Hij zal op de komende wereldkampioenschappen aan mij een geducht tegenstander hebben.

Ontspoord

Vanmorgen heb ik tijdens mijn ochtendwandeling zoals gewoonlijk het zwerfvuil opgeruimd dat ik op mijn pad aantrof, want zo ben ik. Dat waren een paar drankkartonnetjes, een blikje, een plastic tasje en ook enkele felgekleurde linten, die iemand over een afstand van ongeveer anderhalve kilometer aan boomtakken opgehangen had.
─”Waar houden mensen zich toch allemaal mee bezig?” dacht ik toen ik een aantal van die dingen losgeknoopt en in mijn zak gestopt had.

Kort daarna bereikte ik het dorp en daar ontmoette ik een jongeman. Hij droeg het uniform van een jeugdbeweging en ik betrapte hem op het moment dat hij zo’n lint aan een amsterdammertje bevestigde. Ik vroeg om uitleg en kreeg die ook. Hij bleek voorbereidingen te treffen voor een grootse speurtocht, die vanmiddag zal plaatsvinden en waarvoor men ruim driehonderd deelnemers verwacht. Aan de hand van die linten kunnen die het traject bepalen dat ze moeten volgen.

Ik hield wijselijk mijn mond, hoewel ik dat achteraf beschouwd eigenlijk niet meer zo wijselijk vind. Misschien had ik beter kunnen bekennen dat een aantal van die wegwijzers door mij verdonkeremaand waren. Zullen er vanmiddag door mijn toedoen een aantal onschuldige bloedjes van kinderen op een dwaalspoor raken, in onherbergzame bossen terechtkomen en daar de hongerdood sterven?

Kwekbekken

Ik woon op spuugafstand van de kust. Nu ja, ik overdrijf enigszins. In vogelvlucht zal het nog altijd zo’n kilometer of tien zijn en men moet al meer dan behoorlijk kunnen spugen om die afstand te overbruggen. Laten we een boogscheut nemen.

Ik woon op een boogscheut van de zee. Dat heeft zo zijn voordelen. Het scheelt rijden als ik bijvoorbeeld opeens zin krijg om over een strand te kuieren, of als de alpinist in mij ontwaakt en ik een duin wil beklimmen. Door de nabijheid van het grote water ondervind ik helaas ook nadelen.

Volgens een meezinger van formaat is de Noordzee een plek waar meeuwen schreeuwen boven ’t golfgebruis. Nu ben ik geen ornitholoog en ik wil het ook niet beter weten dan een ander, maar in het Nederlands bestaat er wel degelijk een woord voor dat typische gekrijs: meeuwen kliauwen …

… en meestal kliauwen ze niet enkel boven ’t golfgebruis, want honger jaagt ze regelmatig het binnenland in. Toen ik vanmorgen mijn woning verliet, vlogen ze als croissants over me heen, maar toen ik een paar uur later terugkeerde, hadden ze in jolig groepsverband mijn vuilniszak verscheurd en de inhoud ervan rondgestrooid. Zo pissig als een nest wespen mocht ik de puinzooi opruimen. Weten die gevleugelde kwekbekken wat zo’n vuilniszak tegenwoordig kost!

Kromme eieren

Wie zich gewapend met een hond op straat vertoont, moet in het bezit zijn van een plastic zakje of een ander buideltje. Als de viervoeter op de onzalige gedachte komt om een bout uit te draaien, dient de eigenaar van het dier immers de troep op te ruimen. Het vergt misschien wat handigheid, maar oefening baart kunst. Sommigen kwijten zich plichtsgetrouw van die onaangename taak, maar de meesten doen alsof hun neus bloedt en maken zich snel uit de voeten. Ik heb ooit de euvele moed gehad om zo’n nalatige persoon terecht te wijzen. Ik kreeg me daar toch een provinciaalse scheldtirade naar mijn kop. Die man ging me met schimpende woorden te lijf, wenste me een groot aantal ongeneeslijke ziektes toe en ik mocht van hem zelfs in mijn graf kruipen. Ik prees me gelukkig dat hij zijn hond niet op me aansarde, want dat zag er verdraaid geen kutlikkertje uit, maar eerder een gevaarte waarop een zadel niet zou misstaan.

Enkele maanden geleden heb ik mezelf zoekgemaakt in een bos. Een veredeld pad vormt mijn enige verbinding met de buitenwereld en dat weggetje is zeer in trek bij niet-gemotoriseerde recreatievelingen, zoals wandelaars, fietsers en ruiters. Laten we wel wezen: ik ben een groot bewonderaar van paarden en ik heb er alle begrip voor dat die nobele dieren af en toe hun gevoeg moeten doen, maar nu begint het toch werkelijk de spuigaten uit te lopen. Zo’n paardenvijg is immers geen kleinigheid. Ik vraag me trouwens af waarom men dat een vijg noemt. Ik voel me niet geroepen om zo’n uitwerpsel van heel dichtbij te bekijken, maar vanop een eerbiedige afstand herken ik daar toch niet direct een vijg in. Ik ben echter aan ’t afdwalen, zij het niet met tegenzin …

In groten getale liggen die paardendrollen op het pad. Ik probeer die slalommend te ontwijken, maar daar slaag ik niet altijd in. Steeds vaker rijd ik er een tot moes en dan krijg ik allemaal spatten op de lak van mijn auto. Die zijn heel lastig te verwijderen en bovendien is dat een bijzonder vies karwei.

Ik pleit er dus voor dat men ook ruiters verplicht om de overtolligheden van hun ros op te ruimen. Ik weet het: velen van hen zullen dat beneden hun waardigheid rekenen, maar het is niet omdat ze in een zadel stijgen dat ze hoog te paard moeten zitten. Ze schijten tenslotte ook geen marsepein.

Lawaaimolest

Vanmorgen zag de dageraad er schilderkunstig uit. Ik besloot om te voet naar de bakker te wandelen. Dat is een hele kuier, maar volgens de dokter moet ik me nodig wat vertreden. Gelukkig beschik ik nog steeds over een tamelijk soepele tred.

Ik genoot. De lucht was zo fris en koel alsof het heelal net zijn tanden gepoetst had en de natuur leek een gedicht. Dra bereikte ik het dorp: een slordig neergelegd hoopje huizen, die beschutting zoeken onder een kerktoren.

Ik had het niet in de gaten, maar achter mijn rug sloop een enorme vrachtwagen naar me toe. De chauffeur die het gevaarte door de straatgleuf probeerde te persen, vond kennelijk dat ik hem in de weg liep en trakteerde me op een woest claxonsignaal, waarop ik hoegenaamd niet voorbereid was.

God van de hoge hemel! Het was alsof de Titanic met feestelijk getoeter van de kade wegstoomde om aan zijn maidentrip te beginnen. Pwoeeeeet! Ik sprong me haast een liesbreuk, want de benen uit mijn reet en gilde ondertussen als een konijn in de beet van een wezel. Mijn adem stokte in verlamde longen. Mijn hart miste een paar slagen en repte zich toen om de achterstand in te halen. De vrachtwagen vervolgde zijn weg en ik bleef achter met een hinderlijke bal in mijn buik. Als ik zwanger was geweest, zou ik daar ter plekke ongetwijfeld in de kraam gekomen zijn.

Ik heb op dit moment nog steeds een knoop in mijn maag. Ik vind dit echt niet kunnen en ik zin op wraak, maar wat moet je als bescheiden wandelaar tegen zo’n indrukwekkend wegkasteel beginnen? Je middelvinger opsteken? Dat heb ik dus gedaan, maar de man heeft het gebaar waarschijnlijk niet eens opgemerkt en het geeft dus geen bevrediging. Dat rottige gevoel van machteloosheid altijd! Je kan wel kwaad worden, maar je doet er niks aan.

Bezwadderen

Ik bekeek afleveringen van de fietstochtjes Parijs-Nice en Tirreno-Adriatico. Binnen de kortste keren zat ik me omstandig op te winden over hetgeen ik zag.

Wielrenners blijken namelijk bijzonder schadelijk voor het milieu te zijn en tot de grootste nestbevuilers van de aardkloot te behoren. Om op krachten te blijven, dienen ze tijdens het fietsen immers geregeld de inwendige mens te versterken. Ze eten wat en ze drinken iets … en al de wikkels, kartonnetjes, blikjes en bidons kieperen ze vervolgens doodgemoedereerd in bermen, sloten en voortuintjes. Het geeft absoluut geen pas.

Toen tijdens een afdaling voor de zoveelste keer een aantal drinkbussen uit het peloton opstegen en naast de weg belandden, riep ik verontwaardigd:
─“Is ’t nu gedaan, ja!? Zal ik jullie eens de natuur inlazeren?”
Mijn woorden waren nog niet koud of een paar renners misten een bocht en duikelden een weiland in.
─“’t Was maar om te lachen”, fluisterde ik geschrokken.

Kijk! Als ik klakkelings een overtolligheid op straat gooi en er is een juut die dat opmerkt, zal hij me op de bon slingeren. En terecht! Als wielrenners ongeveer hun hele hebben en houden in de natuur sodemieteren, zijn tientallen agenten daar getuige van en toch ondernemen die niets.

Tegenwoordig zijn fietsen toegerust met allerhande snufjes en vernuftigheden. Volgens mij is er onder het zadel meer dan voldoende ruimte om er een soortement afvalemmertje aan te brengen, waarin de renner zijn verpakkingen deponeert tot hij zich in de buurt van een volgwagen bevindt waar hij dat handeltje kan afgeven. Het is niet meer dan een aanpak. Het kan erger, hè?