Tag: kinderen

Ze kon het nog niet goed

Plaats des onheils: een smalle asfaltweg en een nog smaller zijpad.

Deelnemers: een wielertoerist, een achteropkomende fietser (ikke), een auto en op het zijpad een fietsende moeder en een fietsend (nu ja!) kind.

De feiten: de wielertoerist, de fietser (ikke) en de auto verplaatsen zich in dezelfde richting op de asfaltweg. Op het moment dat de auto de fietser inhaalt, duikt uit het zijpad een fietsend meisje op, gevolgd door de eveneens fietsende moeder.
“Pas op! Ze kan het nog niet goed!” riep laatstgenoemde, ten prooi aan grote en dus hoorbare vertwijfeling.

Daar was de wielertoerist dan mooi klaar mee. Het kind stevende recht op hem af. Omdat de auto hem op dat moment ter linkerzijde voorbijreed, kon hij geen kant op. Zo botsten en stortten beiden grondwaarts. Vanwege het bescheiden formaat van haar fietsje viel het meisje van niet hoog en daardoor bleef ze ongedeerd. De wielertoerist daarentegen had minder geluk: hij raakte niet tijdig uit zijn klikpedaal, toeterde zwaar op zijn bek en brak een been.

“Ik heb toch geroepen dat ze ’t nog niet goed kon”, jammerde de moeder, maar daar had de wielertoerist geen boodschap aan en ik eigenlijk ook niet.
“Blijf dan met haar van de openbare weg af!” diende de wielertoerist haar van antwoord en ik was het met hem eens, al gaf ik daar geen ruchtbaarheid aan, om de zaken niet op de spits te drijven.

Terwijl ik me in afwachting van noodhulp om het slachtoffer bekommerde, probeerde de moeder ervanonder te muizen, maar daar stak ik een stokje voor.
“Als je niet blijft wachten, krijg je gegarandeerd een vluchtmisdrijf op je dak”, waarschuwde ik haar.
Ze keek me aan alsof ik een giftig reptiel was, maar besloot toch te blijven.

Een halfuurtje later was de wielertoerist afgevoerd, mocht ik als ooggetuige vertrekken en konden moeder en dochter de terugtocht aanvatten. Het meisje kon nog niet goed fietsen – het was haar aan te zien – maar ze was het aan het leren. Met vallen en opstaan.

Een haarkundige proefneming

Ik had nog maar net mijn Argentijnse gast uitgewuifd of ik kreeg al nieuw bezoek over de vloer. Een vriendin kwam aaipoes spelen … eh … wat klinkt dat in deze context dubbelzinnig en zelfs een beetje vulgair, ook al is het dan een staande uitdrukking in het Nederlands. Ze kwam me vriendelijk vragen of ik gedurende een paar uur op haar tienjarige telg kon letten. Nu vind ik van mezelf dat ik niet zo goed met kinderen ben, maar anderen proberen me van het tegendeel te overtuigen, vooral als ze om een oppas verlegen zitten. Timo, de telg in kwestie, bleef derhalve bij me achter.

Het duurde niet lang of Timo verzocht me beleefd of hij zich even in de badkamer mocht terugtrekken. Wie ben ik dat ik zoiets zou weigeren? Hij bleef evenwel langer weg dan ik nodig achtte en toen hij opdook, snelde een penetrante geur hem vooruit. Hij stonk de tent uit en ik moest met mijn armen de schoolslag maken, anders kwam ik niet door die walm heen.
─”Wat heb jij in vredesnaam uitgevreten?” wilde ik weten.
─”Ik heb wat van je gel in mijn haar gewreven”, bekende hij.
─”Gel?” fronste ik. “Ik heb helemaal geen gel.”
─”Er ligt anders wel een tube op de wastafel”, beweerde hij.

Ik had ’s morgens mijn pijnlijke schouder met Fastum behandeld ─ een volgens internet niet zo gezonde variant op gloeizalf en tijgerbalsem ─ en nagelaten de tube na gebruik op te bergen. Laat nu het woord Gel op die tube prijken en Timo’s misvatting ligt voor de hand. Het heeft nog heel wat moeite en drie wasbeurten gekost om het goedje uit zijn haren te verwijderen. Toen zijn moeder hem kwam afhalen heb ik deemoedig een bekentenis afgelegd. Ze kon er hartelijk om lachen.

Ik heb toch gezegd dat ik niet goed met kinderen ben.

gel

Borst vooruit!

De windhozen hebben mijn woning links laten liggen; de gretig graaiende bliksems beschouwden me niet als doelwit; het overvloedige hemelwater zorgde niet voor overlast.

Vanmorgen rolde er zowaar een schuchtere zon naar boven, dus haalde ik snel mijn fiets van stal om een tocht te maken. Ik constateerde dat de natuur inmiddels treuzelig aan de herfst begonnen is, hoewel we nog drie weken zomer voor de boeg hebben. Nu ja, de herfst vind ik anders ook best te pruimen. Het is zelfs mijn favoriete seizoen, tenminste zolang het niet al te hard waait.

Vervolgens besteedde ik wat aandacht aan de runderen die ik langs mijn weg ontmoette. Vraag me vooral niet waarom, maar ik heb wat met die beesten. Ik durf zelfs met ze te praten. Vandaag echter viel het me plots op dat koeien tegenwoordig geen hoorns meer dragen, hetgeen me zeer verbaasde. De koeien uit mijn jeugd voerden allemaal hoorns. Of vergiste ik me? Nee toch. Waar zou anders de uitdrukking ‘de koe bij de hoorns vatten’ vandaan komen? Daar moest en zou ik tekst en uitleg over krijgen, dus hield ik halt bij de eerste de beste landbouwer die ik op mijn weg ontmoette. Dat bleek evenwel een leraar op rust te zijn, die als hobby de ornithologie beoefende en laarzen aangetrokken had om over modderige akkers te ploeteren en door drassige weiden te zompvoeten. Vervolgens sprak ik een echte boer aan en die wist me te vertellen dat de hoorns dusdanig voor problemen zorgden in de moderne stallen, dat de dierenarts die al kort na de geboorte van het kalf verwijderde. En maar mens toch! Waar bemoeien wij ons eigenlijk mee? 

Gelukkig fietste ik even verder langs een weide met een dozijn ouderwetse koeien, die nog wel hoorns droegen.

Een kennis van me is onderwijzer in Brussel. Enige tijd geleden gaf hij zijn pupillen de opdracht dieren van de boerderij te tekenen. Een van hen schetste een koe met alles erop en eraan, hoewel …

koeienuier

Ik zou het goed gerekend hebben. Als sommige vrouwen hier te lande hun melkfabriekje op hun buik mogen dragen, krijgen de koeien van mij toestemming om de uier aan hun borst te hangen.

Het roggeventje

Ik keer even terug naar een zalig vroeger, toen de menselijke aanfluiting, Dutroux genaamd, nog geen dood en vernieling gezaaid had en jongelui zich nog makkelijk aan al dan niet ouderlijk toezicht konden onttrekken, om vrijelijk en naar hartenlust rond te raggen.

Het dorp waar ik opgroeide en domweg gelukkig was, werd omsingeld door lommerrijke bossen, uitgestrekte landerijen en grazige weiden. Geregeld dook ik in mijn eentje, of samen met wat vrienden, de weidse natuur in en telkens als ik thuis vertrok, gaf mijn moeder me een schalkse waarschuwing mee:
“En oppassen voor de roggeventjes, hoor!”

Roggeventjes waren, toch zeker in het deel van West-Vlaanderen dat men het Houtland noemt, gemene schepseltjes die zich, zoals de naam al doet vermoeden, in roggevelden schuilhielden en zich meester maakten van kinderen die zich in het koren waagden. Wat ze met hun prooien aanvingen verzweeg men wijselijk.

Ik heb nooit ofte nimmer zo’n roggeventje waargenomen, tot ik gisteren plots …

roggeventje

Kun je nagaan hoe snel ik daar mijn matten opgerold heb.

koren

Kinderopvang

Ik bewandelde een sponzig pad in het bos en stond plots oog in oog met … een onvergezelde, blootvoetse, van snottebellen voorziene dreumes van een jaar of twee. Daar viel me toch even de bek van open. Toen ik die weer dichtgeklapt had, vroeg ik aan het jongetje (of was het een meisje?):
─”Waar zijn je mama en je papa?”
─”Dada”, zei hij en hij brabbelde nog wat in het onverstaanbaars, terwijl hij uitbundig zwaaide met het vlaggetje dat hij/zij in zijn/haar knuistje gekneld hield.
Ik keek om me heen, maar in geen velden of wegen viel er iemand te bespeuren en al evenmin in het geboomte dat ons omringde.
─”Hallo!” riep ik. “Is hier iemand in de buurt?”
Ik kreeg geen gehoor.

Ik stond een wijle besluiteloos. Toen nam ik een kloek besluit en trok mijn mobieltje. Die dingen zijn meestal een vloek, maar een zeldzame keer ook een zegen. Ik belde de politie en deed mijn verhaal. Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat de persoon die me aanhoorde me niet geloofde, maar hij beloofde toch om iemand te sturen.

Luttele minuten later hoorde ik het paniekerige gekrijs van een vrouw, die meteen daarna molenwiekend op het pad verscheen en met opgestreken zeil op me afstevende.
─”Ha, hier is hij!” krijste ze en ze keek me giftig aan, alsof ik de hummel meegelokt of zelfs ontvoerd had.
Ze nam haar nakomeling op de arm en maakte aanstalten om zich uit de voeten maken. Ik vroeg haar om nog even te blijven, om de op komst zijnde politie tekst en uitleg te verstrekken, maar dat weigerde ze botweg. Of ze me dan misschien haar naam en adres wilde geven? Ook dat vond ze niet nodig. Ze ging er doodgemoedereerd vandoor.

Ik stond op het punt om mijn vraag om hulp te annuleren, toen er twee agenten op het pad verschenen. Ik deed mijn verhaal en ze waren daar niet echt blij mee, leek het me. Ik vermoed zelfs dat ze in hun logboek genoteerd hebben dat er een steekje aan me los is en dat ik zo het gesticht in kan.

De zingende zakkenwassers

Het zoontje van vrienden was jarig en ik was uitgenodigd om taart te eten en om een cadeautje af te geven, al werd dat laatste niet expliciet vermeld, maar een goed verstaander heeft slechts een half woord nodig.

Toen het gebak, inclusief vijf flakkerende kaarsjes, uit de keuken opdook, ontstond er een nogal ongeordende en dus niet al te stemmige samenzang: Lang zal ie leven!

Het ietwat oudere zusje van de jarige was er niet mee opgezet dat ze niet in het middelpunt van de belangstelling stond. Ze aanhoorde ons drieste gebral met zichtbaar ongenoegen en toen we ermee klaar waren zei ze: “Ik vind het niet leuk dat jullie voor m’n broer schreeuwen.”

Tja, daar hadden we niet van terug.