Tag: politie

De terreurbestrijdster

Het pad was gereserveerd voor fietsers en voetgangers. Ik fietste. Zij voetgangde … eh … wandelde aan de linkerkant van de weg en hield een hond aan de lijn: een Mechelse herder van het mannelijke geslacht. Ik haalde haar in. Op het moment dat ik haar passeerde, sprong dat beest grommend en met blikkerende tanden naar me toe. Ik kon hem net ontwijken, maar voelde toch zijn muil tegen mijn broekspijp schuren. Uit veiligheidsoverwegingen reed ik nog een tiental meter verder en hield toen halt.
─ “U moet die hond korter aangelijnd houden”, zei ik.
─ “’t Is gie die moe bell’n oj me verbiestikt”, antwoordde ze hautain. (Jij bent het die moet bellen als je me inhaalt).
─ “Ik moet helemaal niks”, schuddekopte ik.
─ “Het staat in de wet”, verkondigde ze.
─ “Dan is dat toch zeker een wet die u zelf bedacht heeft”, veronderstelde ik.
─ “Ik ken de wet,” beweerde ze, “want ik ben bij de politie.”
─ “Is dat zo?” was ik niet bepaald onder de indruk. “Dan weet u vast ook dat uw hond geen mensen mag aanvallen.”
─ “Ik ben hem aan het opleiden om terroristen te bestrijden”, fantaseerde ze er lustig op los. “Dat gaat altijd met enige agressiviteit gepaard.”
─ “U bent alleszins van uw eerste leugen niet gebarsten en voor uw tweede niet opgehangen”, snoof ik.
─ “Dat is smaad aan de politie!” riep ze. “Je zult volgende week wel een brief krijgen om op het bureau te verschijnen.”
─ “Zal ik u dan maar mijn naam en adres geven?” vroeg ik.
─ “Ik weet wel wie je bent”, gaf ze blijk van helderziendheid, want ik was dertig kilometer van huis.

Het moest niet nog gekker worden. Ik besloot geen woorden meer aan dat compleet geschuffelde mens te verspillen en fietste verder, maar ik was nauwelijks vijftig meter bij haar vandaan, of ik hoorde luid geschreeuw. De hond had een andere fietser aangevallen en dit keer had hij wel toegehapt: een vrouw van een jaar of vijftig lag op pad en bloedde hevig uit een gapende beenwonde. Ik heb de hulpdiensten gebeld: een ambulance en … de echte politie. 

Knarsetanden

1.
De televisie nam ons mee naar Brussel, waar we op de stoep bij de Dienst Vreemdelingenzaken belandden tussen allemaal vluchtelingen die zich als asielzoeker wilden registreren.

We volgden een Afghaanse jongeman die zich voor het eerst op 13 november aangemeld had, maar er nog steeds niet in geslaagd was om binnen te raken. Hij hield nochtans een oranje oproepingsbrief voor 25 november in zijn handen, maar die werd hem klakkelings, om niet te zeggen op uitermate onbeschofte wijze, afgenomen en vervangen door een groen exemplaar voor 18 december.

Je kon de wanhoop van het gezicht van die jongen aflezen. Vanwege de NO op dat document kan hij immers tot 18 december nergens terecht, zelfs niet in de noodopvang.

Kijk, ik kan er begrip voor opbrengen dat ze gezinnen met kinderen voorrang verlenen, maar ze moeten ook niet met mensen gaan sollen … en alleenstaande mannen zijn ook mensen.

Asiel

2.
De televisie nam ons mee naar Kortrijk waar politiemannen vier donkerhuidige jongens gevloerd hadden en op onzachte wijze in de boeien sloegen, want men had ze betrapt op het stelen van een fiets. Achteraf bleek dat ze enkel bezig waren geweest het koppige slot van een van hun eigen fietsen tot betere gedachten te brengen.

De burgemeester van Kortrijk, Vincent Van Quickenborne, vond dat brutale optreden kennelijk de normaalste zaak van de wereld en absoluut geen reden om excuses aan te bieden. Ik vermoed dat hij wellicht anders zou gepiept hebben als men hem indertijd, bijvoorbeeld toen hij joints aan het opstoken was, op dezelfde manier behandeld had.

Er is de jongens onrecht aangedaan en dan is het aanbieden van excuses wel het minste wat men kan doen. Schaam je, Van Quickenborne!

Grootheidswaan

Twee weken geleden schreef ik hier over een oploop van toeschouwers, politie en brandweerlieden aan de rand van een polderdorp, omdat Bertha daar in een sloot terechtgekomen was. Voor een goed begrip: Bertha was (en is) een koe.

Gisteren passeerde ik opnieuw op die plek en wie beschrijft mijn verbazing toen ik daar weer een vijftal zwaailichtende politievoertuigen en een dozijn agenten in oranje fluojasjes opmerkte.
“Het zal toch niet waar zijn dat Bertha nogmaals in de sloot beland is tijdens het stormweer van de voorbije nacht”, mompelde ik tegen mezelf.
Dat was niet het geval. Er bleek een grootscheepse controle aan de gang te zijn en iedere weggebruiker moest het ontgelden, zelfs de man die zich met een nederige fiets verplaatste. Ik bedoel mezelf. Een buitengewoon manhaftige wetsdienaar ─ een kerel als een karrenpaard met het gezicht van een op een wesp kauwende buldog, die veeleer ongeschoren was dan dat hij een baard droeg ─ gaf me een teken dat ik bij hem moest komen. Ik gehoorzaamde gedwee.

Ik diende hem mijn identiteitsbewijs te tonen en vervolgens onderwierp hij mijn fietstassen aan een onderzoek.
“Denkt u dat ik die gebruik om mensen te smokkelen?” wilde ik het leuk houden.
Ik bedacht te laat dat flikken en smerissen zelden van geintjes houden. Gelukkig was de man in kwestie niet van humor gespeend.
“We zijn op zoek naar kaboutersmokkelaars”, meesmuilde hij.
Het scheelde niet veel of ik stond me te bezeiken van het lachen. Nu ja, ik overdrijf een beetje, omdat ik daar goed in ben en eigenlijk niets liever doe.

Hij verzocht me vervolgens om een blaastest af te leggen en toen die me alcoholvrij verklaarde, mocht ik vertrekken. Ik had amper een tiental meter afgelegd toen hij een luide kreet slaakte. Geschrokken hield ik halt.
“U moet wel het fietspad gebruiken!” wees hij me terecht, want ik had me doodgemoedereerd op het weggedeelte voor auto’s geïnstalleerd.

Ik ben berucht om mijn verstrooidheden. Nu ja, ik overdrijf weer een beetje, zij het niet met tegenzin, want zoals ik hierboven al schreef, ben ik daar goed in en doe ik eigenlijk niets liever.

Kinderopvang

Ik bewandelde een sponzig pad in het bos en stond plots oog in oog met … een onvergezelde, blootvoetse, van snottebellen voorziene dreumes van een jaar of twee. Daar viel me toch even de bek van open. Toen ik die weer dichtgeklapt had, vroeg ik aan het jongetje (of was het een meisje?):
─”Waar zijn je mama en je papa?”
─”Dada”, zei hij en hij brabbelde nog wat in het onverstaanbaars, terwijl hij uitbundig zwaaide met het vlaggetje dat hij/zij in zijn/haar knuistje gekneld hield.
Ik keek om me heen, maar in geen velden of wegen viel er iemand te bespeuren en al evenmin in het geboomte dat ons omringde.
─”Hallo!” riep ik. “Is hier iemand in de buurt?”
Ik kreeg geen gehoor.

Ik stond een wijle besluiteloos. Toen nam ik een kloek besluit en trok mijn mobieltje. Die dingen zijn meestal een vloek, maar een zeldzame keer ook een zegen. Ik belde de politie en deed mijn verhaal. Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat de persoon die me aanhoorde me niet geloofde, maar hij beloofde toch om iemand te sturen.

Luttele minuten later hoorde ik het paniekerige gekrijs van een vrouw, die meteen daarna molenwiekend op het pad verscheen en met opgestreken zeil op me afstevende.
─”Ha, hier is hij!” krijste ze en ze keek me giftig aan, alsof ik de hummel meegelokt of zelfs ontvoerd had.
Ze nam haar nakomeling op de arm en maakte aanstalten om zich uit de voeten maken. Ik vroeg haar om nog even te blijven, om de op komst zijnde politie tekst en uitleg te verstrekken, maar dat weigerde ze botweg. Of ze me dan misschien haar naam en adres wilde geven? Ook dat vond ze niet nodig. Ze ging er doodgemoedereerd vandoor.

Ik stond op het punt om mijn vraag om hulp te annuleren, toen er twee agenten op het pad verschenen. Ik deed mijn verhaal en ze waren daar niet echt blij mee, leek het me. Ik vermoed zelfs dat ze in hun logboek genoteerd hebben dat er een steekje aan me los is en dat ik zo het gesticht in kan.

Een delicate vondst

Toen ik de gordijnen openschoof en de mij omringende natuur overschouwde, zag ik in de verte tussen de bomen een felrode glinstering.
“Wat zou dat kunnen zijn?” vroeg ik me af.
Ik duikelde inderhaast een verrekijker op ─ waarmee ik broedende vogels pleeg gade te slaan, of dartelende eekhoorns bespioneer, of vrijende stelletjes … het paringsgedrag van zoogdieren bestudeer ─ en hoewel ik het object in niet geringe mate dichterbij kon halen, kreeg ik nog geen uitsluitsel over wat het was, dus zag ik me genoodzaakt om me naar buiten te begeven en het bos in te wandelen.

rugzakHet bleek de hiernaast afgebeelde rugzak van een deugdelijk merk te zijn. Ik nam die mee naar huis en inspecteerde daar de inhoud, teneinde te achterhalen wie de rechtmatige eigenaar ervan was. Ik ontdekte achtereenvolgens:
– een pilsflesje van Jupiler (leeg)
– een kurkentrekker
– een zakdoek (proper)
– een als doppenwipper vermomde sleutelhanger met 2 sleutels en 3 USB-sticks
– een blisterverpakking met 4 Rennietabletjes
– een potje met een restje sportgel van fytoSil (gratis staal)
– een schaartje
– drie aansluitingskabeltjes

en dan ook nog …
– een plastic zakje met een hoeveelheid marihuana
– een bokaal, eveneens met een hoeveelheid marihuana
– een metalen cannabismolentje, beter bekend als een grinder

Daar was ik dan mooi klaar mee! Niets verklapte me aan wie de rugzak toebehoorde. Vanwege de nogal delicate inhoud kon ik het ding bezwaarlijk aan de politie overhandigen, want ik wilde de persoon in kwestie niet in de problemen brengen. Toen ik nog jong en boosaardig was, lurkte ik immers ook regelmatig aan een joint en ik zou het waarschijnlijk nu nog doen, als ik vijf jaar geleden niet met roken gestopt was.

Ten einde raad controleerde ik de inhoud van de geheugensticks en zodoende stuitte ik op een naam. Toen ik die aan internet toevertrouwde, bleek dat weliswaar een jonge dorpsgenoot van me te zijn, maar ik kende hem niet en ik kreeg ook nergens zijn coördinaten te pakken. Hij zit weliswaar op Facebook, Netlog, LinkedIn en nog wat sociale media, maar daar ben ik geen lid van en dus kan kan ik hem via die weg niet bereiken.

Ik denk dat ik een kroegentocht zal moeten ondernemen om hem op te sporen of tegen het lijf te lopen.

Al die moeite voor niks

Ik heb er me hier al eens over beklaagd dat ik nog nooit het voorrecht … nu ja … genoot om al blazend een alcoholtest af te leggen. Lees in dit verband: Dat ze mijn zak opblazen. Ik wil namelijk heel erg graag zo’n BOB-sleutelhanger verwerven. Aangezien ik me nooit ofte nimmer achter een autostuur of op een fietszadel installeer als ik alcohol tot me genomen heb, verdien ik eigenlijk ruimschoots zo’n hebbedingetje, maar dan moet ik wel eens mogen blazen natuurlijk.

Die zondagmorgen zag ik hoe een agent een blaastoestel prepareerde en het me vervolgens aanbood. Ik blies zowat de longen uit mijn lijf, hetgeen even later de letter S op het schermpje tevoorschijn toverde, waaruit bleek dat ik zo nuchter als een paasei was. Jullie horen me niet beweren dat ik daar erg mee in mijn schik was, want op dat moment lag ik met een kapotte onderdaan en ten prooi aan hevige pijnen op een soort tafel in de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis op een operatie te wachten.

Nu heb ik weliswaar een keertje mogen blazen, maar een sleutelhanger heb ik nog steeds niet.

Op heterdaad

detectiveIn de supermarkt was ik er getuige van hoe iemand ─ een man van een jaar of dertig ─  een USB-stick van het rek haakte. Hij deponeerde de blister echter niet in zijn boodschappenwagentje, maar liet die handig onder zijn kleren verdwijnen. Ik ontpopte me ras tot een volleerd detective en begon die persoon zowel te schaduwen als op onopvallende wijze in de gaten te houden. En ja hoor! Ik zag hem warempel ook nog een set batterijen wegtoveren en een flacon met een lekker en derhalve duur luchtje ontvreemden.

Ik volgde hem naar de kassa en verkneukelde me al in het trammelant dat me daar te beurt zou vallen, want ik twijfelde er geen moment aan dat geniepige camera’s of een echte winkeldetective zijn snode daden opgemerkt hadden en dat men hem voor dief zou zetten. Er gebeurde echter niets. De man betaalde de artikelen die zich in zijn karretje bevonden en verdween vervolgens ongestraft met zijn buit, mij in hoge mate teleurgesteld achterlatend.

─”Als je iemand op stelen betrapt, is het je burgerplicht om dat te melden”, oreerde de vriendin aan wie ik mijn wedervaren vertelde.
Is dat zo? Ik ben nochtans van mening dat men zich daar beter niet mee bemoeit? Er komt alleen maar narigheid van.

Ik ben brandhout voor de hel

Als ik ’s avonds zwaar getafeld heb, kan ik er donder op zeggen dat ongenode wezens mijn dromen zullen bevolken. Dat was onlangs ook het geval en die nacht heb ik zowaar in arren moede iemand van het leven beroofd. Er leek geen haan naar te kraaien.

Tijdens de voorbije nacht is echter gebleken dat de politieman, die met het onderzoek belast is, over een niet te onderschatten doorzettingsvermogen beschikt. Hij is ervan overtuigd dat er een moord gepleegd is, staat op het punt het stoffelijk overschot van het slachtoffer vinden en wil tot elke prijs de dader bij de kladden grijpen. De grond wordt me stilaan te heet onder de voeten en ik moet derhalve dringend handelen. Als ik niets onderneem zal de droom binnen de kortste keren in een nachtmerrie veranderen en daar wil ik niet bij zijn.

Het is absoluut noodzakelijk dat ik het lijk elders onderbreng, maar ik weet bij God niet meer waar ik het een paar weken geleden verstopt heb. Wat nu gezongen?

Kropdoffer

De man is niet alleen een sympathieke guit en een olijk stuk vlees, maar ook wat in het spitsvondige en schalkse Vlaams een zwaantje heet en in algemener en dus saaier Nederlands een motoragent. Ik geef toe dat dit een uiterst zeldzame combinatie is. Wetsdienaren zijn vaak eersteklas droogstoppels en doorgaans asociale stukken chagrijn. Hij niet. Hij is een grappige en onvoorspelbare vent, die graag voor pias speelt en veroordeeld is tot levenslange kwajongenschap.

Tijdens een controle hield hij een patserkar aan, die alle snelheidsbeperkingen aan zijn laars … eh … banden lapte en waarin zich een deerne met een verwend pruilbakkes ophield. Ze liet het raampje neerwaarts suizen, trok een gezicht alsof ze iets smerigs rook en schompermuilde:
─”Weet je wie mijn vader is?”
─”Nee,” zei hij, “dat zul je aan je moeder moeten vragen.”

En toen gaf hij die aanstellerige troela de prent die ze verdiende.

Soepgroente

Lezend dat men in Mexico een grote cannabisplantage van maar liefst 120 hectare ontdekt en ontmanteld had, keerde ik in mijn gedachte een aantal jaren terug in de tijd, naar een veelbelovende lentemorgen, waarop ik nog jong en boosaardig was …

Iets na achten uur kondigde de deurbel al bezoek aan. Op de stoep stonden zes mannen. Een daarvan hield een kaartje voor mijn gezicht en mompelde een zin, waarin vooral het woord politie me opviel.
─“We komen een huiszoeking doen”, verkondigde hij.
─“Een huiszoeking?!” probeerde ik mijn onrust te verbergen. “Waarom in vredesnaam?”
─“Drugs”, zei hij.
─“Mag ik dan misschien even het bevel zien?” hield ik me sterk.
─“Voor met drugs gerelateerde huiszoekingen hebben we geen bevel nodig”, antwoordde hij.

Dat was natuurlijk een flagrante leugen, want men heeft voor iedere huiszoeking een bevel nodig, maar dat heb ik natuurlijk pas achteraf vernomen. Ik had ze de toegang tot mijn woning kunnen weigeren, maar ik was overdonderd en liet ze binnen. Ik diende in een fauteuil plaats te nemen en een van die heerschappen bleef bij me om me te bewaken. Met zijn vijven gingen ze onverwijld aan het huiszoeken en dat gebeurde op onvoorstelbaar grondige wijze: tapijten oprollen, muren kaalplukken, kasten en laden leeghalen … Ze waren er anderhalf uur zoet mee, maar ze vonden niks, want er was ook niks.

Al die tijd bleef mijn dobermannteef, Chica, rustig naast me zitten, maar toen verzocht men me om haar uit het huis te verwijderen. Ze wilden immers ook nog een drugshond op mijn woning loslaten. Hetgeen geschiedde. Het vervaarlijke beest baande zich snuffelend een weg door alle kamers en vertrekken, edoch eveneens zonder resultaat.

De zes mannen stonden op het punt om af te druipen toen het gebeurde. Mijn hond bevond zich nog steeds buiten en begon daar plots heftig te blaffen. Een van de agenten schoof een gordijn opzij, keek de tuin in en ontdekte daar … een cannabisplant.
─“Wat is dat daar?” vroeg hij.
─“Waar?” hield ik me van den domme.
─“Daar staat een cannabisplant”, zei hij.
─“Staat daar een cannabisplant?” veinsde ik verbijstering.

We wandelden er met zijn allen heen en ja hoor … het was een cannabisplant van ruim twee meter hoog. Natuurlijk wilden ze weten hoe die daar kwam te staan. Ik verzon een vriend die een zaadje in de aarde gestopt had, waaruit ras die fraaie struik ontsproten was, en dat ik in de verste verte niet wist dat het cannabis betrof. En wie was die vriend dan wel? Ha, dat wilde ik ze natuurlijk niet verklappen. Ik draaide nog liever zelf voor de gevolgen op, dan dat ik een vriend zou verraden. De plant werd meedogenloos uit de grond gerukt en in beslag genomen.

Een uur later begaf ik me naar de bakker aan de overkant van de straat.
─“Ha, je leeft nog!” riep de bakkersvrouw. “We dachten dat je vermoord was toen we al die mannen en zelfs een hond bij je zagen binnengaan.”
─“‘t Was een huiszoeking naar drugs”, schokschouderde ik.
─“Ze hebben een plant meegenomen?” had ze dat natuurlijk opgemerkt.
─“Corallo”, verzon ik snel een naam. “Da’s een Zuid-Amerikaanse soepgroente.”
─“Dan had ze zeker genoeg om het hele korps van soep te voorzien”, vond ze. “Wat mag het zijn?”

Ik heb achteraf nooit meer wat van die affaire vernomen. Sindsdien teel ik geen soepgroente meer.