Tag: folklore

Wat geef je?!

SluiterkensdagDeze morgen verklapte mijn scheurkalender, De Druivelaar, dat het vandaag ‘sluiterkensdag voor moeders’ is. De meesten van jullie kunnen zich daar vermoedelijk weinig of niets bij voorstellen, maar ik keerde terug naar een verleden waarin ik nog klein en boosaardig was en iedereen die er voor mij toe deed nog leefde.

De sluiterkensdagen ─ een Vlaamse folkloristische traditie die helaas bijna verdwenen is ─ zijn de vier dagen voor het begin van de katholieke veertigdaagse vasten op Aswoensdag. De zaterdag is voor de moeders, op zondag zijn de vaders aan de beurt, op maandag de meisjes en de jongens op dinsdag. Op hun respectievelijke sluiterkensdag mag men de moeders, de vaders, de jongens of de meisjes buiten- of opsluiten. De slachtoffers dienen vervolgens hun toegang of vrijheid af te kopen door de belofte om iets te doen, of door de daders te trakteren.

Mijn ouders en ikzelf hebben altijd enthousiast aan dat gebruik deelgenomen en ik bewaar goede herinneringen aan de vaak spitsvondige manier waarop wij de slachtoffers in spe probeerden te bewegen om zich naar buiten te begeven. Mais où sont les neiges d’antan

Bij gebrek aan beter heb ik net een vriendin, die tevens moeder is, buitengesloten.
“Wat geef je?!” riep ik toen ze aan de deur rammelde.
Ze wist niet waar ze het had en dacht dat ik zo het gesticht in kon.

In Vlaamse velden … 8

Weesgegroet

Daar stond ik dan met mijn fiets aan de hand, niet goed wetend wat te doen, maar aangezien ik me noch te voet, noch te paard verplaatste, vervolgde ik mijn weg zonder gevolg te geven aan de uitnodiging.

Pas achteraf besefte ik dat een fiets eigenlijk ook een paard is, een stalen ros met name, maar goed, zelfs daar schoot ik niets mee op, want ik heb in mijn leven nooit roomse folklore opgelepeld gekregen en dus ken ik de tekst van het weesgegroet niet.

Ik zal ongetwijfeld branden in de hel.

Het roggeventje

Ik keer even terug naar een zalig vroeger, toen de menselijke aanfluiting, Dutroux genaamd, nog geen dood en vernieling gezaaid had en jongelui zich nog makkelijk aan al dan niet ouderlijk toezicht konden onttrekken, om vrijelijk en naar hartenlust rond te raggen.

Het dorp waar ik opgroeide en domweg gelukkig was, werd omsingeld door lommerrijke bossen, uitgestrekte landerijen en grazige weiden. Geregeld dook ik in mijn eentje, of samen met wat vrienden, de weidse natuur in en telkens als ik thuis vertrok, gaf mijn moeder me een schalkse waarschuwing mee:
“En oppassen voor de roggeventjes, hoor!”

Roggeventjes waren, toch zeker in het deel van West-Vlaanderen dat men het Houtland noemt, gemene schepseltjes die zich, zoals de naam al doet vermoeden, in roggevelden schuilhielden en zich meester maakten van kinderen die zich in het koren waagden. Wat ze met hun prooien aanvingen verzweeg men wijselijk.

Ik heb nooit ofte nimmer zo’n roggeventje waargenomen, tot ik gisteren plots …

roggeventje

Kun je nagaan hoe snel ik daar mijn matten opgerold heb.

koren

Wel gekakel, maar geen eieren

Ze zijn met velen, die ieder jaar opnieuw en vooralsnog tevergeefs van een white christmas dreamen. Ik hoor daar niet bij. Neen, ik droom van een witte Pasen, meer bepaald van witte paaseitjes met een smeuïge vulling van pistachecrème. Om die droom te verwezenlijken begaf ik maar een supermarkt van Colruyt en wendde daar mijn rasse schreden naar hun zogenoemde Choklabar, waar zich in groten getale allerhande eitjes ophielden … om vast te stellen dat alle bakken met witte exemplaren leeg waren. Ik vloekte binnensmonds en keutelde naar het rek van Milka, maar ook daar ontbraken de maagdelijk blanke chocolaatjes. “Wel godverdomme hier en gunter”, mompelde ik mistevreden.

Ik zocht noodgedwongen mijn heil in twee andere winkels, om er eveneens bot te vangen, of de duvel ermee speelde. Nu ben ik thuis, zonder witte eitjes. Ik ben daar in die mate misnoegd over dat ik me van een nogal platte Vlaamse uitdrukking moet bedienen om er lucht aan te geven:
Ze mogen die witte eitjes aan hun gat plakken!!

Hèhè, dat lucht op.

Knietje

Het middagjournaal van kerstdag bracht me naar Rome, of beter gezegd naar Vaticaanstad, waar de paus onder meer overgegaan was tot het opdragen van een middernachtmis. Als een soort hors-d’oeuvre had hij eerst een kerststal onthuld en toen ik hem dat zag doen, wist ik meteen dat dit akkefietje niet onbesproken zou blijven. De beelden waren immers gesneden brood, om niet te zeggen een hapklare brok, voor verdorven geesten en olijke stukken vlees. Het spreekt vanzelf dat ik enkel tot die laatste categorie behoor.

De paus ontsluierde immers een beeldje, voorstellende het kind Jezus dat in de kribbe lag, en bedacht de pasgeborene met een liefdevolle kus op het knietje. De televisiecamera vereeuwigde dat moment en heel even was het volstrekt onduidelijk wat Zijne Heiligheid van plan was. Met in het achterhoofd het allerminst verheven gedrag van een niet gering aantal katholieke bedienaars, zagen de kijkers hem dat kind op een nogal dubieuze wijze benaderen om, wellicht tot grote opluchting van velen, het knietje met zijn lippen te beroeren.

In de avondjournaals toonde men de beelden opnieuw, maar de nieuwsdienst had inmiddels lont geroken: de commentaarstem maakte gissingen overbodig, door nog voor de kus mede te delen dat het knietje van het kind Jezus het doelwit van de paus was.

kerststal

Mei, juni: ‘t is alles één pot nat

Op de website van de VRT-nieuwsredactie waren ze vanmorgen kennelijk nog niet helemaal wakker, of anders hebben ze gisteravond misschien een aantal van die meedogenloze hagelbollen op hun kop gekregen. Ze lopen daar alleszins een beetje achter, want:

pinksterdag

En wat Vaderdag betreft kan ik kort zijn: ik heb geen vader (meer), ik ben (nog steeds) geen vader … en daarmee is voor mij de kous af.

Kan het gezeur nu even ophouden?

In mijn hoedanigheid van mokkende kankerpot – begin je nu weer met dat gemeier? – maak ik me ieder jaar enkele keren te sappel over het feit dat wilde weldoeners zoals daar zijn Sinterklaas, de Kerstman en de paasklokken, mijn persoontje straal negeren en mijn nederige woning steevast links laten liggen. Ik koester echter goede hoop dat ik over een paar weken wel in de prijzen zal vallen. Ik heb namelijk ontdekt dat de paashaas zich op spuugafstand van mijn hoofdkwartier schuilhoudt, al kan er van schuilhouden nauwelijks sprake zijn als men zich getooid met een oorverdovend rode tint, die men bezwaarlijk als een schutkleur kan omschrijven, in het genadeloze licht van de ochtendzon bakert.

Ik houd alvast een gulzig grote mand binnen handbereik, want aan het ontzagwekkende formaat van die haas te zien, torst hij een niet geringe vracht chocolade-eieren, waarvan hij zich waarschijnlijk zo snel mogelijk zal willen ontdoen en aangezien ik als een der eersten aan de beurt zal komen …

paashaas

Meer moet dat niet zijn

Margriet, voor wie ik soms wat administratieve klusjes opknap, heeft inmiddels de leeftijd van de zeer sterken bereikt, maar ze is nog goed bij haar hoofd. Desalniettemin diende ze onlangs enkele weken in het ziekenhuis te verblijven, hetgeen, het is algemeen geweten, nogal wat papieren rompslomp met zich meebrengt, dus bracht ik haar een bezoek om me daar eens duchtig mee te bemoeien.

Ze serveerde me de gebruikelijke kop koffie en zei:
“‘k En stieve hoe franse pan’n. Moej ièn én?”
De meesten van jullie zitten nu waarschijnlijk te kijken alsof ik jullie een oneerbaar voorstel heb gedaan. Daarom lijkt het me beter dat ik toch even dat West-Vlaamse koeterwaals in het verstaanbaars vertaal: Ik heb buitengewoon goeie Franse pannen. Wil je er een hebben?
frangipaneIk wist echt niet wat ik op dat moment met een pan moest aanvangen en al helemaal niet met een Frans exemplaar, maar aangezien ze het ding zo aanprees, durfde ik niet te weigeren. Ze pantoffelde naar de keuken en ik was buitengewoon benieuwd met wat ze zou terugkeren. Dat bleek een gebakje te zijn, dat in de wandeling een frangipane heet, maar dat Margriet tot een franse panne vermassacreerde, wat niet wegnam dat ik het ongegeneerd lekker vond.

“Ik heb nog wat voor je”, zei ze toen ik op het punt stond om te vertrekken en ze glunderde haar ouderdom weg terwijl ze me een plastic tasje overhandigde, waarin ik tot mijn verrukkelijke verbazing de eerste, uiterst zeldzame en vrijwel ongeschonden drukken aantrof van de beide boeken van de hand van Willem Denys, die op gulle wijze de vaak hilarische wederwaardigheden beschrijven van Peegie, de roemruchtige en legendarische volksfiguur van de Roeselaarse Nieuwmarkt, zijnde:
Peegie in zijn apejaren (1949)
Zijn triem door ’t leven (1951)

Het maakt mijn dag. Ik ben zo blij als … eh … een hond met zeven pikken en zo godsgruwelijk gelukkig als … eh … een teek in een bloedbank.

peegie

Ik ben een rat

De Chinezen zijn op feestelijke en vooral luidruchtige wijze aan het jaar van het paard begonnen. Volgens hun dierenriem ben ik helaas geen edel ros, maar een ordinaire rat. Laat dat nu net een van de weinige dieren zijn die ik niet zo goed trek, ja, dat me zelfs enige afschuw inboezemt. In mijn gewone doen ben ik een steenbok en dat is weliswaar ook voor verbetering vatbaar, maar ik kan ermee leven. Ratten daarentegen … Nog een geluk dat ik geen Chinees ben.

Op de website van de nieuwsredactie van de VRT kon je voor de aardigheid een beknopt horoscoopje van je Chinese teken opvragen en raadplegen. Dat heb ik natuurlijk even gedaan, want voor een geintje ben ik altijd te vinden. Dit was het resultaat.

horoscoop

Ben ik expressief? Zeer zeker.
Ben ik charmant? Dat beweert men toch.
Ben ik koppig? Gewis?
Ben ik opportunistisch? Ik vrees van wel.
Ben ik goed georganiseerd? Absoluut.
Heb ik de neiging om perfectionistisch te zijn? Helaas wel.
Heb ik een neus voor zaken? Ik denk het niet.
Ben ik zeer sociaal? In geen geval.
Hou ik van reizen? Zonder enige twijfel.

Dat is dus 7 op 9. Toegegeven: het komt aardiger in de buurt dan ik verwachtte. Misschien moet ik mijn mening herzien: ratten vallen eigenlijk nog behoorlijk mee in de kook.