Tag: confrontaties

En voort raast de tijd

smicobHeb ik jullie al eens verteld dat ik de eigenaar ben van wat men eertijds een kunstenaarskop placht te noemen? Neen wellicht. Hoe men zo’n artistiek hoofd tegenwoordig omschrijft, weet ik niet, maar ik heb het over door een nogal woeste baard en knevel omkroesde lippen en de rebelse haardos van iemand die verslaafd is aan opstijgende helikopters.

Een aantal jaren geleden begon het me tijdens mijn sessies in de badkamer op te vallen dat er kerkhofbloemen tevoorschijn kwamen. Kennen jullie die uitdrukking? Het is een ietwat eufemistische manier om het opduiken van grijze haren te verdoezelen. Aangezien ik de schadelijke tijd met alle mogelijke middelen op een afstand probeer te houden, verkeerde ik vrij lang in een ontkenningsfase, maar omdat het proces in een stroomversnelling leek te raken, kon ik mezelf niet langer voorliegen dat ik jong was. Ik ben op m’n retour en heb meer verleden dan toekomst.

Inmiddels zijn zowel mijn koptooi als mijn kincreatie juichend blond, om het woord leliewit niet te gebruiken. Ik had het liever anders gewild, maar het is niet anders en laten we wel wezen: het zou zijn charmes hebben, ware het niet dat men me voortdurend met de feiten meent te moeten confronteren door me een ouwelullengevoel te bezorgen.

Verleden week wandelde ik langs een hoog gebouw, waarop zich een jonge dakwerker bevond, die het verrichten van beroepsbezigheden onderbroken had om een sigaretje op te steken. Hij keek op me neer en riep:
“Dag opa!”
Ik keek naar hem omhoog en antwoordde:
“Sneeuw op het dak betekent niet dat de kachel niet brandt.”
Daar had hij niet van terug, want hij zweeg.

Eergisteren diende ik tijdens een fietstocht een vader met twee kinderen te kruisen. Omdat we ons op een nogal smalle weg bevonden, gebood hij zijn kroost om achter elkaar te rijden teneinde …
“de Kerstman door te laten.”

Nu ja … het is lang niet altijd een kommer en een kwel. Toen ik vanmorgen bij de groenteboer binnenstapte, begroette hij me met een joviaal …
“Dag jonkheid!”

Er is nog hoop.

Boerenbedrog

Wie beschrijft mijn verbazing toen ik boven Vlaamse velden plotsklaps een roofvogel van niet geringe afmetingen aanschouwde, die daar hing te bidden, want zo heet die bijna roerloze activiteit. Onderstaande foto die ik van deze waarneming nam, is een beetje wazig. Ik diende immers op ruime afstand te blijven en flink in te zoomen, want het vogeltje dat in mijn camera huist ─ kijk eens naar het vogeltje! ─ was nogal bang van zijn grote soortgenoot.

roofvogel

Wie beschrijft mijn verbazing toen ik even later ontdekte dat de roofvogel in kwestie aan een buigzame stok bleek vast te hangen en dat het dus eigenlijk een namaaksel betrof en niet meer dan een mobiele vogelverschrikker was.

roofvogel2

Wie beschrijft mijn verbazing toen ik in Vlaamse velden plotsklaps een rosse gedaante ontwaarde, die daar een eigenlijk niet thuishoorde …

vos

… en bij nader toezien een vos bleek te zijn die mij aan het besluipen was…

vos2

… en zich bij nog nader toezien tot een plastieken geval ontpopte dat daar neergepoot was om ik weet niet wie of wat af te schrikken.

vos3

Die boeren! Ze worden met de dag vindingrijker.

“Niets is wat het lijkt, als je maar goed kijkt”, schreef de Utrechtse auteur C.C.S. Crone in lang vervlogen tijden. Hij had nog gelijk ook.

Ze kon het nog niet goed

Plaats des onheils: een smalle asfaltweg en een nog smaller zijpad.

Deelnemers: een wielertoerist, een achteropkomende fietser (ikke), een auto en op het zijpad een fietsende moeder en een fietsend (nu ja!) kind.

De feiten: de wielertoerist, de fietser (ikke) en de auto verplaatsen zich in dezelfde richting op de asfaltweg. Op het moment dat de auto de fietser inhaalt, duikt uit het zijpad een fietsend meisje op, gevolgd door de eveneens fietsende moeder.
“Pas op! Ze kan het nog niet goed!” riep laatstgenoemde, ten prooi aan grote en dus hoorbare vertwijfeling.

Daar was de wielertoerist dan mooi klaar mee. Het kind stevende recht op hem af. Omdat de auto hem op dat moment ter linkerzijde voorbijreed, kon hij geen kant op. Zo botsten en stortten beiden grondwaarts. Vanwege het bescheiden formaat van haar fietsje viel het meisje van niet hoog en daardoor bleef ze ongedeerd. De wielertoerist daarentegen had minder geluk: hij raakte niet tijdig uit zijn klikpedaal, toeterde zwaar op zijn bek en brak een been.

“Ik heb toch geroepen dat ze ’t nog niet goed kon”, jammerde de moeder, maar daar had de wielertoerist geen boodschap aan en ik eigenlijk ook niet.
“Blijf dan met haar van de openbare weg af!” diende de wielertoerist haar van antwoord en ik was het met hem eens, al gaf ik daar geen ruchtbaarheid aan, om de zaken niet op de spits te drijven.

Terwijl ik me in afwachting van noodhulp om het slachtoffer bekommerde, probeerde de moeder ervanonder te muizen, maar daar stak ik een stokje voor.
“Als je niet blijft wachten, krijg je gegarandeerd een vluchtmisdrijf op je dak”, waarschuwde ik haar.
Ze keek me aan alsof ik een giftig reptiel was, maar besloot toch te blijven.

Een halfuurtje later was de wielertoerist afgevoerd, mocht ik als ooggetuige vertrekken en konden moeder en dochter de terugtocht aanvatten. Het meisje kon nog niet goed fietsen – het was haar aan te zien – maar ze was het aan het leren. Met vallen en opstaan.

Het roggeventje*

Ik kwam op een plek waar de wereld onbetreden leek. Er waren alleen maar nauwelijks door de mens verstoorde vertes en horizon te zien, maar toch trof ik daar een onbeheerde damesfiets aan. Het rijwiel stond in de berm en was voorzien van frivole fietstassen met een patroon dat tropische vegetatie moest suggereren. Het stuur torste een korfje van metalen vlechtwerk en een guirlande van weelderig rankende bloemen.

De wijde omgeving bood nergens gelegenheid tot verschuilen, maar toch viel er in heinde noch verre een levend wezen te bespeuren. Wel zag ik iets verderop een auto staan, dus veronderstelde mijn verdorven geest dat de eigenares van de fiets zich wellicht aan boord van dat voertuig bevond, waar ze zich samen met een geheime aanbidder aan niet nader te beschrijven dadelijkheden overgaf.

Toen ik echter bij die wagen kwam, bleek dat ding eveneens onbemand te zijn. Dat leek me stug. Ik kon als het ware uren in het rond kijken en naar onbelemmerde vertes turen, maar toch ontbrak iedere menselijke aanwezigheid in het gebied dat ik overschouwde. Waar waren de wielrijdster en de chauffeur gebleven? Was er misdaad in het spel?

Mijn toch al lenige, om niet te zeggen razende fantasie schoot vleugelen aan en in gedachten begon ik alvast aan een thriller à la Stephen King: Het roggeventje*. Het wordt ongetwijfeld een meesterwerk, dat men eerlang zal verfilmen. Het kan haast niet anders of er staat me obscene rijkdom te wachten. Misschien hangt er me zelfs een standbeeld boven het hoofd. En een Nobelprijs natuurlijk.

*Ik heb hier al eens eerder over roggeventjes geschreven ─ zie in dit verband Het roggeventje ─ en met die passage ben ik zelfs in het Vlaams woordenboek terechtgekomen, zoals jullie hier kunnen zien: http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/roggeventje

En de boer, hij klungelde voort

Zij die zich gemotoriseerd verplaatsten, met uitzondering van elektrische fietsers en landbouwvoertuigen, mochten het weggetje niet gebruiken. Dat stond op niet mis te verstane verkeersborden vermeld.

Uitgerekend zo’n landbouwvoertuig – een tractor met een hooischudder als aanhangsel – versperde de doorgang. Het gevaarte stond dwars over de weg, die aan beide zijden door een onoverbrugbare sloot begrensd was. Er was geen doorkomen aan. Ik hield derhalve noodgedwongen halt en sloeg de lome bezigheden gade van de morsige boer, die desalniettemin een agrarisch soort stevigheid over zich had en zonder veel enthousiasme aan de machine sleutelde. Het was duidelijk geen aangenomen werk. De man was nog luier dan een pamper.
─”Ik wil je niet haasten, maar duurt het nog lang?” durfde ik te vragen.
Het ging aan hem voorbij en het raakte hem niet. Hij negeerde me straal.

Niet veel later kreeg ik het gezelschap van een aantal andere fietsers en ook aan de overkant daagden wat wielertoeristen op. Met zijn dertienen stonden we daar te heisteren en met hel en verdoemenis te dreigen, maar dat was volkomen aan dat heerschap verspild. Hij bleef onhandig met sleutels en schroevendraaiers schutteren en algehele onverschilligheid tentoonspreiden. Sommigen maakten rechtsomkeer, maar samen met een half dozijn anderen volhardde ik in de boosheid en bleef wachten. Bijna een kwartier stonden we daar. Toen klom die boerenpummel eindelijk op zijn tractor, om ons doorgang te verlenen. De verwijten die we hem en passant naar het hoofd slingerden, waren kennelijk niet aan hem besteed. Ze dropen van hem af als water van een eend.

Sommige mensen kun je prikken met een speld, maar voor andere volstaat zelfs een hooivork niet.

Dwarsliggers

De ochtend schotelde prachtig zomerweer voor, dus klom ik onverwijld op mijn rijwiel en trapte me met vastberaden en tevens atletische tred de ruige ruimte van de natuur in.

Een klein uur later sloeg het tragisch noodlot toe … nu ja, ik was niet het slachtoffer van het onheil, maar in zekere zin wel de aanstoker ervan. Er sprong namelijk een eekhoorntje uit de berm, uitgerekend op het moment dat ik daar voorbijreed. Het roekeloze dier kwam in mijn wiel terecht. De molenwiekende spaken maakten een zingend geluid, alsof ze een soort dodenmars aanhieven, want onze Wip overleefde de gewelddadige confrontatie niet. Daar zat ik absoluut niet op te wachten en ik werd er ook niet bepaald vrolijk van. Toenemende weekhartigheid is naar verluidt een kwaaltje dat met de jaren komt. Ik raakte eerst in grote droefenis, raapte me toen enigszins tezamen en vervolgde druilorend mijn weg.

slakkenTer compensatie heb ik niet veel later de wacht opgetrokken bij een de weg overstekende huisjesslak, teneinde het verkeer attent te maken op zijn/haar slome manoeuvre. Dat bleef echter duren. Die beesten hebben echt geen opschiet, maar zoals dat in het Engels heet: if you do the crime, you’ve got to do the time. Dat is ook in het Nederlands het geval, al klinkt het wat minder fraai als het niet rijmt.

Nu heb ik al niet veel geduld en bovendien verloor ik het schaarse beetje dat ik van die eigenschap bezit. Ik pakte die slak bij het woninkje beet en transporteerde hem/haar gezwind naar de overkant. Dat viel kennelijk niet in goede aarde, want hij/zij draaide zich resoluut om en begon opnieuw aan de oversteek in de tegenovergestelde richting.
– “Kus een beetje mijn klooster!” foeterde ik en ik vertrok.

En zo eindigde de ochtend die nochtans veelbelovend begonnen was toch een beetje in mineur.

Beet! (2)

De hengelaar zat bij de oever van de vliet, enigszins verscholen in hoogbenig riet, zoals de karekiet kiet kiet uit het bekende lied lied lied.

Zoals het een door de wol geverfde hengelaar betaamt, gooide hij met veel panache, om niet te zeggen bravoure, zijn hengel uit. Hij zwaaide de roede achterwaarts, om die vervolgens met een ruk naar voren te zwiepen, zodat de haak en de dobber met een keizerlijke zwaai op ruime afstand in het water neerdaalden …

… edoch dat gebeurde niet. Ons loze vissertje was kennelijk vergeten dat er een pad achter hem langs liep. Zijn haak vatte de wandelaar, die daar uitgerekend op dat moment voorbijstapte, letterlijk bij de kraag, om zich vervolgens brutaal los te rukken en een joekel van een winkelhaak in het kledingstuk van het slachtoffer achter te laten. De man was daar hoegenaamd niet blij mee, al mocht hij eigenlijk nog van geluk spreken. Voor hetzelfde geld had hij dat ding in zijn lip of zijn oog gekregen. Er ontstond dan ook een heftige discussie tussen beide partijen, maar ik heb niet op de uitkomst ervan gewacht.

Zodoende weet ik nu hoe ik iemand aan de haak moet slaan, om die vervolgens de kleren van het lijf te sleuren. Het kan haast niet anders of daar moet seks van komen en dat is mooi meegenomen.

Uitzichtloos

Ik werd ingehaald door een uitermate lawaaierig voertuig, want in het kielzog ervan dobberde een aanhangwagen die al zijn duivels ontbond en een hels kabaal maakte.

De herrieschopper was me nog maar net voorbijgereden of er verhief zich een ferme flard plastic uit zijn aanhangsel. Het ding schoot met een ruk omhoog, daalde vervolgens statig zwevend neerwaarts en vlijde zich toen gemoedelijk neer op de voorruit van een achteropkomend voertuig. De daarin aanwezige dame zag opeens niets meer, dus ook niet de flauwe bocht die zich voor haar uitstrekte. Ze trapte weliswaar hard op het rempedaal, maar kukelde desalniettemin met haar hele hebben en houden de sloot in. De dader vervolgde ongestoord zijn weg. Had hij niet gezien wat hij veroorzaakt had, of gebaarde hij van krommenaas?

Samen met nog een passant takelde ik de chauffeuse ─ die ik overigens vrij goed kende ─ uit de sloot. Ze was gelukkig ongedeerd. Haar auto lieten we om voor de hand liggende redenen ─ ontstentenis van de nodige spierkracht ─ voorlopig waar die was. Ik verzekerde haar dat ze desgewenst een beroep op mijn ooggetuigenverslag kon doen en vervolgde mijn weg.

Nauwelijks een kwartier later merkte ik de veroorzaker van het onheil op, want hij had zijn auto met aanhangsel op nogal nonchalante wijze achtergelaten op een parkeerplaats in een dorp. Ik heb onmiddellijk zijn nummerbord doorgeseind naar het slachtoffer in kwestie. Groot was haar dankbaarheid.

Alles wel beschouwd, mag ik nog van geluk spreken. De uitzichtloze mevrouw had net zo goed de andere kant kunnen uitkomen en me van de weg maaien. Dan had ik dit stukje waarschijnlijk niet geschreven. Verheugt u allen en weest blijde.

Een wel zeer degelijk fietsslot

Het overkomt me slechts zelden dat ik in mijn proviandkasten op een lacune stuit, waar ik ongerief van ondervind, of waardoor ik in het uiterste geval enige keukenarbeid moet staken vanwege een ontbrekend ingrediënt. Vanmorgen was dat echter het geval. Ik had me voorgenomen om mezelf ’s middags op Tikka Masala te vergasten – een zeer door mij gewaardeerd kipgerecht uit de Indiase keuken – en was al met het klaarmaken ervan begonnen, toen bleek dat ik geen garam masala te mijner beschikking had, hetgeen een essentieel kruidenmengsel voor die bereiding is.

Edoch, daarom niet getreurd. Ik kon niet over een auto beschikken, dus hees ik me op mijn fiets en trapte me doorheen de vrieskou naar een supermarkt. Binnen de kortste keren had ik me bevoorraad, maar toen ik bij de fietsenstalling kwam, bleek iemand daar een hond neergepoot te hebben en dat beest ─ van een model waarop een zadel niet zou misstaan ─ had zich kennelijk voorgenomen om mijn rijwiel met hand en vooral met tand te verdedigen. Telkens als ik een poging ondernam om me mijn bezit toe te eigenen, zette dat mormel het op een vervaarlijk grommen en een vertoon van een blikkerend roofdiergebit. Daar stond ik dan met mijn goeie gedrag. Dan gebruik je eens een milieuvriendelijk vervoermiddel om boodschappen te doen.

Toen ik daar bijna vijf minuten stond, heb ik mijn goeie gedrag gelaten voor wat het was. Ik ging opnieuw de supermarkt binnen en liet er omroepen dat de eigenaar van die beveiligingsinstallatie dringend verzocht werd om zijn viervoeter tot andere gedachten te brengen, hetgeen niet veel later geschiedde.

Hij mag zich gelukkig prijzen dat ik een hondenliefhebber ben, want anders …

Nu ja, anders … Ik zou het niet weten.