Tag: koolbakkerij

Spannend!

Ik bevond me in krekengebied en ging voor anker op een bank, die men ten behoeve van natuurvrienden op een terp neergepoot had en waarvandaan men de wijde omgeving kon overschouwen. Eenden spelevaarden op het water en gaven zich, beschut door rietkragen, over aan met luidruchtig gesnater gepaard gaande stoeipartijen en vermoedelijk ook aan seksuele omgang. Een reiger streek zwierig neer, een klucht ganzen zocht heil in de vlucht en een karekiet gaf ‘m van jetje. Het kan ook een andere vogel geweest zijn, want ik ben geen ornitholoog en een zanger in het riet is voor mij automatisch een karekiet, vanwege het lied waar ik als kind mee doodgegooid ben: karekiet, kiet, kiet, in het riet, riet, riet.

Toen zag ik opeens … ja, wat zag ik eigenlijk? Ik dook in mijn fietstassen, diepte ras een kijker op, waarmee ik het rozekleurige object dat in de verte tussen lisdodden dobberde naderbij haalde en … Ik versteende. Mijn adem stokte. Mijn hart miste een paar slagen en repte zich toen om de achterstand in te halen. Wat daar dreef, was een bloot mensenlichaam. Terwijl ik bedacht wat me te doen stond, kon men mijn reet wellicht als doppenwipper gebruiken. Ik trok mijn mobieltje, zette voor alle zekerheid nog eens de verrekijker aan mijn ogen en zag hoe het hoofd van de deinende drenkeling tussen de plantenstengels opdook, met de starre blik, de wijd opengesperde mond en de hartstochtelijk rode lippen van … een opblaaspop.

Ik heb toen maar mijn mobieltje opgeborgen, blij dat ik het niet gebruikt had. Je zult de hulpdiensten maar mobiliseren voor een door een flauwe grappenmaker achtergelaten opblaaspop.  

Temirreld van de stikk’n

Je kunt het vermoedelijk niet aan me zien, maar ik ben van nature een beetje een avonturier, om niet te zeggen een ontdekkingsreiziger. Zowel te voet als per fiets durf ik me nogal eens op vrijwel onbetreden paden te wagen, al kan er in sommige gevallen nauwelijks sprake zijn van paden. Het gebeurt dan ook regelmatig dat ik in het Engelse middle of nowhere terechtkom, of in het Nederlandse hol van Pluto, of temirreld van de stikk’n (te midden van de velden) zoals we dat in West-Vlaanderen zeggen.

Het was in zo’n ongerept gebied dat ik gisteren van heel dichtbij getuige was van de achtervolging van een haas door een kat, waarbij de kat tot haar eigen verbazing het onderspit dolf. Even later kwam ik bij een uitgestrekt terrein met duizenden en nog eens duizenden in slagorde opgestelde bloempotjes, waarin zich plantjes bevonden die nog maar net kwamen kijken en waartussen zich, enigszins verdoken, een groot aantal sproeiers ophielden, die uitgerekend op het moment dat ik daar kwam aangefietst met bruisend enthousiasme in werking traden.

Wel godverdomme hier en gunter! Ik kreeg me daar een koude douche van je welste en was binnen de kortste keren natter dan een dweil. Men moet mij niet komen vertellen dat die sproeiers automatisch ontwaakt zijn. Volgens mij hield zich daar ergens een ondeugende boer verscholen, die gnuivend de kraan openzette als hij iemand in het vizier kreeg. Hij zal zich verkneukeld hebben. Ik ietsje minder. Ik had het te druk met het uitwringen van mijn gewaden. 

Een verscheurende keuze

Zoals ik een paar dagen geleden al schreef, ziet de toekomst er voor mij vrij rooskleurig uit, althans wat betreft werken en het verdienen van geld dat daar meestal mee gepaard gaat. Over de rest kan ik beter zwijgen. Als ik een beetje op de kleintjes pas, wat met de mij aangeboren krenterigheid nauwelijks een probleem kan zijn, zal ik zelfs wat opzij kunnen leggen. Het is dus zaak om nu al uit te kijken naar een goede manier om die centen te investeren. Wie een kluitje heeft, heeft er graag een turfje bij. Een spaarvarken en kousen onder de matras lijken me hopeloos ouderwets. Goud en/of diamanten vind ik riskant. Voor de beurshandel heb ik geen talent. Beleggen in onroerend goed lijkt me nog het beste te zijn. Je hoort me niet beweren dat ik op koopjes loop, maar ik heb toch al twee optrekjes ontdekt die overweging verdienen.

Aan het ene valt er nogal wat op te kalefateren …

Oudenburg

… en het andere bevindt zich op een nogal afgelegen plaats, maar beschikt wel over een weelderige binnentuin.

Koekelare

Ik zal een keus moeten maken en … kiezen doet verliezen.

Keukenprins in de dop

selderijDe jongen aan de kassa van de supermarkt was waarschijnlijk een onervaren werkstudent, want hij schutterde nogal onhandig met de scanner en hij liet zich ook niet haasten. Gauw was dood en langzaam leefde nog. Toen hij een bosje selderij uit de winkelwagen van mijn voorganger opdiste, zag ik aan zijn gezicht dat hij daar geen raad mee wist. Hij raadpleegde wat documentatie, keek vertwijfeld om zich heen en besloot toen om van zijn hart geen moordkuil te maken.

─”Kunt u me misschien even zeggen wat dit is?” gaf hij ootmoedig ruchtbaarheid aan zijn onkunde.
─”Soepstengels”, ginnegapte de man die de groente aanbood.
De jongen wendde zich opnieuw tot zijn documentatie, vond natuurlijk niet wat hij zocht en begon zijn tramontane te verliezen.
─”Selderij”, verloste de dame achter me hem uit zijn lijden.
─”Ik dacht het al”, prevelde hij.

Gelachen dat we hebben! Nu ja, ik plooide zoiets als de plichtmatige glimlach van een stofzuigerventer, want ik vond die kerel voor me maar een flauwe plezante.  

Een baarse streek

Het is akelig als de telefoon ’s nachts overgaat, want meestal voorspelt dat niet veel goeds. Nu is het om vier uur ’s ochtends niet echt meer het holst van de nacht, maar het blijft toch nog altijd een onwelvoeglijk tijdstip. Ik schrok dan ook toen het toestel op mijn nachtkastje me uit de slaap rukte. Hoewel ik nog niet helemaal bij mij positieven was, herkende ik meteen de stem van Reinhold, die sinds jaar en dag mijn vriend en tevens mijn spitsbroertje is. We hebben samen door vele watertjes gezwommen en we kennen elkaar van haver tot gort. Er blijven niet veel mensen over die me dierbaar zijn en die ik om me heen kan velen, maar hij staat vrij hoog op dat lijstje en mag bij mij dus een potje breken.
─”Heb je in je bed gepist?” vroeg ik.
─”Nee, maar ze hebben me opgesloten.”
─”Je meent het!” gaf ik lucht aan mijn verbazing. “Wat heb je uitgespookt?”

Sinds zijn echtgenote hem voor een beter exemplaar ingeruild heeft ─ al staat dat nog te bezien ─ woont hij zes hoog in een flatgebouw aan de rand van Brugge en dus niet zo ver bij me vandaan. Omdat hij, net als ik, regelmatig buitengewoon verstrooid is, had hij de avond voordien zijn sleutels aan de buitenzijde van de deur laten zitten en iemand ─ wellicht een medebewoner die zichzelf als de leukste thuis en in de belendende percelen beschouwde ─ had er niets beters op gevonden dan doodleuk de sleutel om te draaien en Reinhold van zijn vrijheid te beroven.
─”Kun je misschien even tot hier komen, want ik heb vroege ochtenddienst?”
─”Ik ben er over tien minuten.”
─”Breng je voor alle zekerheid jouw sleutel mee? Het is heel goed mogelijk dat ze de mijne meegenomen hebben.”

Ik begaf me op weg om de gevangene te verlossen, hetgeen een werk van barmhartigheid is. Stel je voor dat er brand uitbreekt en dat je niet kunt ontsnappen omdat zo’n zultkop je nodig in de zeik wou nemen.

Bemoei je met je eigen bemoeisels!

Niet zonder omzichtigheid haalde ik een hoogbejaarde dame in die, fietsend op de rand van evenwichtsverlies, slechts moeizaam haar elektrisch aangedreven fiets in bedwang kon houden. Ze zwalpte als een herhaaldelijk aangeslagen bokser.

Iets later waren ook enkele recreatieve fietsers aan de beurt om haar voorbij te rijden.
─”De klep van je fietstas staat open!” hoorde ik een van hen roepen.
─”Ik weet het!” krijste ze.

Daarna duurde het niet lang voor de sportievelingen mij te grazen namen. De laatste in de rij keek me recht in het gezicht.
─”Je vrouw is achteropgeraakt!” wauwelde hij in het bijna onverstaanbaars, want hij had net een halve banaan in zijn mond gepropt.
Ik schoot in de lach en maakte aanstalten om hem van antwoord te dienen met: “Heeft men je niet geleerd dat je niet mag spreken met een volle mond?”
Ik slikte die riposte echter in. Veel wielertoeristen hebben namelijk een heel kort lontje. Dat weet ik uit ondervinding. Vandaag de dag heb je voor je ’t weet verkeersagressie uitgelokt.

Een ondeugd, maar wel een sympathieke

Aan de meesten van jullie hoef ik Joaquín niet meer voor te stellen, want ik heb hem hier al een paar keer opgevoerd. Zij die hem nog niet kennen kan ik de lectuur van het schrijfsel Fury of Flipper aanbevelen, of anders ook nog de anekdote MisversTAND, waarin hij een bescheiden rol speelt.

Gisteravond streek hij plots in mijn stulp neer.
─”Als je me kunt hebben kom ik een paar dagen bij je logeren”, deelde hij me mee.
─”Mi casa es tu casa”, zei ik. Als we onder elkaar zijn gebruiken we bijna automatisch de Spaanse taal. “Weten ze thuis dat je hier bent?”
Dat wisten ze blijkbaar en hoewel ik niet van plan was om hem om tekst en uitleg te vragen, kreeg ik toch ongefilterd te horen wat eraan schortte. Jullie zullen het me niet kwalijk nemen dat ik zijn beweegredenen liever niet aan de grote klok hang.

─”Heb je ook cornflakes?” vroeg hij vanmorgen aan de ontbijttafel.
─”Sinds wanneer eet jij cornflakes?” verbaasde ik me en ik was al op weg naar de kast waarin ik dergelijke vlokken bewaarde.
─”Ik krijg soms van die rare bevliegingen”, zei hij.
─”Je bent toch niet zwanger, wel?” grapte ik.
Op het moment dat ik de doos uit de kast haalde, klapte de bodem open en de cornflakes verspreidden zich ruizelend over de keukenvloer.
─”Het sneeuwt!” riep Joaquín en hij zakte onderuit van het lachen.

Hij had de poets op de televisie gezien en was ’s nachts expres opgestaan om die voor te bereiden. Ik heb hem niet gezegd dat ik geen voedsel pleeg te verspillen. Ik wil niet dat hij me als een zeurpiet en een pretbederver beschouwt. Hij heeft goeie zin in ’t leven en dat zal ik hem niet afnemen. Om met mezelf in het reine te komen heb ik me wijsgemaakt dat de houdbaarheidsdatum van die cornflakes verstreken was. En ik, onnozele hals, geloofde dat.

Ouwe-jongens-krentenbrood

Reinhold, die ik hier al eerder opvoerde, is mijn boezemvriend en spitsbroeder. In een zalig vroeger, toen we beiden door hormonenstormen aangeblazen puberteitsverschijnselen trotseerden, waren we al twee hoofden onder één kaproen en dat is zo gebleven. We hebben samen een niet onaardig stuk van de aardkloot afgestruind en als alles meezit, maken we over enkele maanden opnieuw de oversteek naar de lente van Zuid-Amerika.

Gisteren waren we eveneens in het buitenland, meer bepaald in het olijke grensstadje Sluis, dat zich in de zeventiger jaren pas echt tot een trekpleister ontpopte toen de op erotisch gebied achtergestelde Belgen er zich in dichte drommen van het bestaan van seksshops gingen vergewissen. We reden voorbij Oud Sluis, het drie sterren torsende restaurant en paradepaardje van chef Sergio Herman, die onlangs liet weten dat hij van plan is om binnen afzienbare tijd de deur van dat etablissement voorgoed achter zich dicht te trekken.

─”Ik heb hier ooit veel geld gelaten”, verkondigde Reinhold.
─”Je meent het!” gaf ik lucht aan mijn verbazing.
─”Het stond echt niet in verhouding tot wat we op ons bord kregen”, meesmuilde hij. “Als ik het me goed herinner, was het gebakken lucht.”

Ik maakte aanstalten om dubbel te plooien, maar aangezien ik een auto bestuurde … Het zal nog eens zo gaan dat ik samen met Reinhold in een sloot kukel, of kledder tegen een boom aanrijd. Of hebben we dat al eerder gedaan?  

Verkocht!

Eenmaal!

Toen ik vanmorgen door het dorp keutelde, sprak een man me aan.
─”Kunt u me zeggen waar ik het dierenasiel kan vinden?” vroeg hij.
─”Zeer zeker kan ik dat”, zei ik en ik wees hem de weg.
De dag was nog maar net begonnen en ik had mijn goede daad al verricht, door een asielzoeker te helpen.

Andermaal!

Het heerschap dat naast me aan de tapkast zat, vertelde een anekdote, die ik met een volslagen gebrek aan belangstelling aanhoorde.
─”Ik was toen nog getrouwd”, besloot hij zijn relaas.
─”Hoe is er een eind gekomen aan je huwelijk?” veinsde ik interesse, want het antwoord kon me geen ene moer verblotekonten.
─”Door de dood”, zei hij.
─”Wiens dood?” vroeg ik.

Derdemaal en scheepsrecht!

Oma en opa zitten op een bank en kijken naar het sterven van de zee op het versgestreken strand. Als oma plots zin in een ijsje heeft, biedt opa hoffelijk aan om dat voor haar te halen. Wat mag het wezen?
─”Een bolletje vanille en een bolletje mokka”, zegt ze. “Zal ik het voor je opschrijven?”
─”Nee, dat hoeft niet.”
─”Weet je ’t zeker?” dringt ze nog even aan.
─”Heel zeker!”
Even later keert opa terug met twee porties frieten.
─”Zie je wel!” foetert oma. “Nu ben je toch de mayonaise vergeten.”