Tag: alcohol

Dienst en wederdienst

De man die voorzien van moeilijk te besturen ledematen aan de tapkast hing, was behoorlijk aan de vracht, om niet te zeggen ladderzat. Hij stumperde van de kruk, wankelde als een herhaaldelijk aangeslagen bokser en begaf zich met improviserende tred naar de deur. De kastelein hield op met het verrichten van kleine beroepsbezigheden.
“Ik breng je wel even naar huis”, zei hij en de aangesprokene overhandigde hem gewillig zijn autosleutels.

Het had heel wat voeten in de aarde, maar na veel vijven en zessen bevonden ze zich beiden aan boord van een subliem koekblik: de kroegbaas aan het stuur en het drankorgel naast hem in de passagiersstoel. Ze vertrokken. Luttele minuten later doemde de Mercedes echter opnieuw op, dit keer met de kastelein als passagier en als chauffeur … de zeer verzopen man.

De caféhouder had zijn klant keurig thuisgebracht, maar toen die protegé vernam dat zijn hoeder van plan was om per benenwagen huiswaarts te keren, bood hij hem een lift aan, op een toon die absoluut geen tegenspraak, laat staan een weigering zou dulden.  

Zo blijf je aan de gang, natuurlijk.

Wakker aan de slag

In al mijn ijver om opulentie te verwerven, of toch zeker smakken geld binnen te rijven ─ een mens krabt zich waar hij kan ─ durf ik weleens te veel hooi op mijn vork te nemen. Dat is ook nu weer het geval. Hoewel ik het al druk zat had, moest en zou ik toch nog een vrij dringende en bewerkelijke vertaalopdracht aanvaarden, waardoor ik nu de verf van de muren moet werken en er nauwelijks tijd overblijft voor andere bezigheden, zoals bijvoorbeeld mijn blog met een nieuw pennenvruchtje spekken. Nog even aangorden dus en dan valt alles ongetwijfeld opnieuw in de plooi.

Ik heb inmiddels balen tabak van het zwerfvuil dat in toenemende mate onze velden en wegen ontsiert. Het zal nog eens zo gaan dat men statiegeld zal berekenen voor blikjes en andere drankverpakkingen. Misschien is dat niet eens zo’n slecht idee: voor een grove kwast heeft men een scherpe bijl nodig. Mijn wandeling van vanmorgen confronteerde me met een falanx flessen die naast een glasbol opgesteld stonden. Dat gebeurt natuurlijk vaker en het zou op zich niet de moeite van het vermelden waard zijn, ware het niet dat de flessen in kwestie ─ Bacardi Breezers in diverse smaken en wijnen met ronkende namen en van een goed jaar ─ nimmer geopend of ontkurkt waren.

Toen ik een halfuurtje later opnieuw bij die plek kwam, was het drankvoorraadje al verdwenen. De hondendrol die ik iets verderop aangetroffen en ontweken had, lag er nog steeds. 

glasbol

Het laatste loodje

Reinhold, die zoals ik eerder schreef al heel lang een wit voetje bij me heeft en een van de weinige mensen is die ik als vriend beschouw, had gisteravond een paar slokken te veel opgenomen, zodat ik het raadzaam vond om hem in de logeerkamer onder te brengen. De vrouw die eertijds zijn thuiskomst verbeidde, heeft hem in de steek gelaten, dus kan hij gerust eens een nachtje uithuizig blijven.
“Gaat het, of zal ik een langzame wals opzetten?” grijnsde ik toen hij met improviserende tred naar zijn slaapplaats wankelde.
Het ging.

vrijdag-13Vanmorgen zaten we dus samen te ontbijten en ik vroeg hem of hij me, samen met mijn rolstoel, naar de supermarkt wilde brengen. Al enkele weken vertrouw ik het boodschappen doen noodgedwongen aan anderen toe. Hoewel dat mensen van goede wil zijn, blijven ze me met verkeerde artikelen en foutieve merken opzadelen.
“Zou je dat wel doen?” fronste Reinhold, die meteen een noodlottige afloop voorzag. “In je gewone doen pleeg je al onheil te stichten. Als je je dan ook nog eens per rolstoel verplaatst … Bovendien is het vandaag vrijdag de dertiende.”

Ik besloot desalniettemin het lot te tarten en ik bracht het er goed af. We zijn zonder ongelukken thuisgekomen, maar tijdens het uitladen liet Reinhold een karton met dertig eieren uit zijn handen glippen. Slechts vijf van die ‘gatnoten’ hebben het hachelijke avontuur overleefd. De rest is omelet en daar zijn de kauwen kennelijk heel blij mee.

Al die moeite voor niks

Ik heb er me hier al eens over beklaagd dat ik nog nooit het voorrecht … nu ja … genoot om al blazend een alcoholtest af te leggen. Lees in dit verband: Dat ze mijn zak opblazen. Ik wil namelijk heel erg graag zo’n BOB-sleutelhanger verwerven. Aangezien ik me nooit ofte nimmer achter een autostuur of op een fietszadel installeer als ik alcohol tot me genomen heb, verdien ik eigenlijk ruimschoots zo’n hebbedingetje, maar dan moet ik wel eens mogen blazen natuurlijk.

Die zondagmorgen zag ik hoe een agent een blaastoestel prepareerde en het me vervolgens aanbood. Ik blies zowat de longen uit mijn lijf, hetgeen even later de letter S op het schermpje tevoorschijn toverde, waaruit bleek dat ik zo nuchter als een paasei was. Jullie horen me niet beweren dat ik daar erg mee in mijn schik was, want op dat moment lag ik met een kapotte onderdaan en ten prooi aan hevige pijnen op een soort tafel in de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis op een operatie te wachten.

Nu heb ik weliswaar een keertje mogen blazen, maar een sleutelhanger heb ik nog steeds niet.

Tuinarbeid is dorstig

De gelagkamer van de drenkplaats behelsde slechts vier mensen: een kastelein die kleine beroepsbezigheden verrichtte en drie kroegtijgers van middelbare leeftijd, die naast elkaar aan de tapkast zaten, er enigszins aangewit uitzagen, zich over blonde rakkers ontfermden en daar zichtbaar verstand van hadden. Ik hees me eveneens op een kruk en bestelde een Hoegaarden. Op het moment dat die voor mijn neus landde, zwaaide de deur open en op de drempel verscheen een wezen van engelachtige schoonheid …

Nee, ik vergis me. Ik heb kennelijk nog steeds last van het dichtvuur dat gisteren plotsklaps in me ontbrandde. De deur zwaaide open en op de drempel verscheen een nogal verzopen man die een door drank aangerichte glimlach tentoonspreidde en zich met improviserende tred bij ons voegde.
“Ik was in de tuin aan ’t spitten,” wauwelde hij, “maar mijn spade viel opeens stil. Geen brandstof meer, dus kom ik noodgedwongen even tanken.”

dronkenBinnen de kortste keren ledigde hij het glas en toen vroeg hij:
“Hoe lang moeten de uitlopers van pootaardappelen eigenlijk zijn voor je die mag planten?”
Ik wist het niet, maar een van de aanwezigen blijkbaar wel.
“Ongeveer een centimeter”, zei die.
“Dat halen die van mij volgens mij niet”, kregen we te horen, “Ik denk dat ik net genoeg tijd heb voor nog een pils.”

Ik schoot in de lach en de man was duidelijk blij met het succes dat hij bij me oogstte.
“En geef die brave mens ook wat,” zei hij en hij wees me aan met een ietwat onzekere vinger.

Verkleurmannetje

De man heet Mohammed en hij is een hevig voorvechter van de islam, zowel figuurlijk als letterlijk: hij aarzelt niet om voor zijn religieuze overtuiging in het strijdperk te treden en schrikt er zelfs niet voor terug om dat geloof met slaande argumenten te verdedigen.

Diezelfde Mohammed gaat prat op zijn inburgering. Hij heeft zich volgens zijn zeggen volledig aan onze levenswijze aangepast. Vandaar allicht dat hij zich iedere avond in de kroeg starnakelzat zuipt. Dan, als de alcohol een woordje meespreekt, zoekt hij met iedereen ruzie en zijn meisjes of vrouwen niet veilig voor zijn handtastelijkheden.

Het verbaast me niet dat Mohammed een eenzaam bestaan leidt, maar dat heeft hij louter aan zichzelf te wijten. Er valt vermoedelijk echt niet met hem te leven.

 

Huilen en de lamp vasthouden

Een paar uur geleden werd ik zuur gewekt door ik weet niet wat. Ik lag in een ongemakkelijke houding op de bank, alsof ik daar zieltogend neergestort was, geveld door het fons malorum: de onverbiddelijke drankduivel. De schaterende leeslamp boven mijn hoofd verblindde me. Met dichtgeknepen ogen zocht en vond ik het tuimelschakelaartje, dat vermoedelijk defect was: het geniepige ding verkocht me een haberdoedas van je welste.
“Godgloeiende godverdomme!”

Van de weeromstuit lazerde ik op de vloer. En passant vergreep ik me aan een asbak, die kantelend zijn smerige inhoud op het tapijt strooide. Gemeen nijdig krabbelde ik overeind. In een vlaag van mooie razernij gaf ik de lamp een dreun van wat ben je me. Het ranke, topzware toestel kapseisde enthousiast. Er volgde een bedeesde ontploffing, afkomstig van het broze peertje dat tot puinpoeier barstte. Het vergulde statief boordde zich vrolijk in het Italiaans runderleer van een fauteuil. Een hysterische aanval kondigde zich aan, maar ik hield me in toom. Ik ken mezelf en besefte terdege dat ik in dergelijke toestand waarschijnlijk een nog indrukwekkender ravage zou aanrichten. Mijn polshorloge verklapte dat het zeven uur werd. De nacht verschemerde naar oesterkleurige dageraad, die langs de ramen het vertrek binnensijpelde.

Gisteravond heb ik wat volk over de vloer gekregen. We hebben veel gedronken, maar ook veel gelachen. Ik heb heel laat nog frieten gebakken … en toen iedereen weg was, ben ik op de bank neergedaald voor een zakkertje op de valreep. Daarna dooft het licht … en het zal nooit meer schijnen, want ik heb die louche lamp naar de filistijnen geholpen.

Ik geloof dat ik dit ─ slapen op de bank, elektrische schok, kapotte lamp, toegetakelde fauteuil, smerig tapijt, koppijn ─ niet leuk vind. Ik ben alleszins met frisse tegenzin aan de dag begonnen.