Tuinarbeid is dorstig

De gelagkamer van de drenkplaats behelsde slechts vier mensen: een kastelein die kleine beroepsbezigheden verrichtte en drie kroegtijgers van middelbare leeftijd, die naast elkaar aan de tapkast zaten, er enigszins aangewit uitzagen, zich over blonde rakkers ontfermden en daar zichtbaar verstand van hadden. Ik hees me eveneens op een kruk en bestelde een Hoegaarden. Op het moment dat die voor mijn neus landde, zwaaide de deur open en op de drempel verscheen een wezen van engelachtige schoonheid …

Nee, ik vergis me. Ik heb kennelijk nog steeds last van het dichtvuur dat gisteren plotsklaps in me ontbrandde. De deur zwaaide open en op de drempel verscheen een nogal verzopen man die een door drank aangerichte glimlach tentoonspreidde en zich met improviserende tred bij ons voegde.
“Ik was in de tuin aan ’t spitten,” wauwelde hij, “maar mijn spade viel opeens stil. Geen brandstof meer, dus kom ik noodgedwongen even tanken.”

dronkenBinnen de kortste keren ledigde hij het glas en toen vroeg hij:
“Hoe lang moeten de uitlopers van pootaardappelen eigenlijk zijn voor je die mag planten?”
Ik wist het niet, maar een van de aanwezigen blijkbaar wel.
“Ongeveer een centimeter”, zei die.
“Dat halen die van mij volgens mij niet”, kregen we te horen, “Ik denk dat ik net genoeg tijd heb voor nog een pils.”

Ik schoot in de lach en de man was duidelijk blij met het succes dat hij bij me oogstte.
“En geef die brave mens ook wat,” zei hij en hij wees me aan met een ietwat onzekere vinger.

The Author