Tag: hebbedingen

Wie de schoen past …

Wie zoals ik op zichzelf woont, kan op pakjesavond maar beter geen schoen zetten, want verliezen doe je altijd. De kans is immers groot dat het ding leeg blijft en hoewel ik het niet graag toegeef, is dat altijd een beetje een teleurstelling. Als het schoeisel onverhoopt toch wat lekkers of leuks zou bevatten, kan ik me voorstellen dat ik daar zo geschuffeld door zou raken dat de hersens me door de oren naar buiten slaan.

Ik verleen momenteel onderdak aan verre verwanten van vaderszijde: de jonge Argentijnen Agus en Alejandro. Ze zijn op doorreis en zullen derhalve slechts enkele dagen bij me verblijven. Gisteren nam ik ze mee naar Brugge en in een aldaar gevestigde drankgelegenheid botsten we op een starnakelzatte sinterklaas. Hij had het voortdurend over zijn zwarte piet die zich, afgaand op de gebaren die hij maakte, in zijn broek ophield. Men kon gelukkig verhinderen dat hij die zwarte piet ook effectief tevoorschijn haalde en toen men de kwibus even later afvoerde, wilden mijn gezellen natuurlijk weten wie of wat die raar uitgedoste snuiter wel mocht voorstellen. Omdat er een goed verhalenverteller in me schuilt, diste ik het complete curriculum vitae van Nicolaas van Myra op: goedheilig man en kindervriend, maar wel in ’t nette, want vandaag de dag moet je uitkijken met katholieke hoogwaardigheidsbekleders, inclusief bisschoppen.

De jongens zijn vanmorgen vroeg naar Brussel vertrokken en zullen pas morgen terugkeren, maar ik heb net ontdekt dat ze hun voorzorgen genomen hebben. Er staan namelijk twee schoenen bij de haard en in het begeleidende briefje maken ze Sinterklaas hun verlangens kenbaar: Agus wil graag een Bugatti Veyron en Alejandro verkiest een slankgegord en naadloos bruin huppelkutje met een barokke boezem.

Tja … en nu?

In mijn knollentuin

O, wat ben ik opeens lustig van hart. Ik heb daarnet nog een luchtsprong gemaakt, alsof ik me aan mijn eigen billen optilde, en nu ben ik nog steeds zo blij als een hond met zeven pikken.

Ruim een jaar geleden schreef ik hier ─ in Van de kale ratten besnuffeld ─ hoe ik voor Margriet, een hoogbejaarde dorpsgenote van me, een met protest geladen brief naar de overheid redigeerde, waarin ze onomwonden mededeelde dat ze rattekaal tegen het rooien van een rij populieren was. Ik heb toen voor mijn hulp het fabelachtige bedrag van twee euro gevangen, maar vanmorgen verscheen haar zoon plots te mijnent. Ik vernam dat Margriet naar een opslagruimte voor vermolmde mensen verhuisd was ─ zo zei hij het letterlijk ─ en ondertussen tilde hij een aantal dozen uit zijn kofferbak die hij, met de hartelijkste groeten van zijn moeder, bij me achterliet.

Spinnend van verwachting maakte ik ze open en ontdekte een indrukwekkende collectie oude boeken. De titels ervan heb ik mijn moeder en andere mensen van haar generatie zo vaak horen uitspreken, dat die nu nog natrillen in mijn oren. Sinds vanmorgen ben ik de uitermate opgetogen eigenaar van de complete reeksen in vroege druk van:

Daantje, geschreven door Leonard Roggeveen,
Dik Trom, geschreven door Cornelis Johannes Kieviet,
Bob Evers, geschreven door Willy van der Heide,
Pietje Bell, geschreven door Chris van Abkoude

… en van nog veel meer fraais. Het zegt jullie misschien niet veel, maar voor mij is dat de parel in een oester. En nu zal ik me nog wat met mijn aanwinst bemoeien en die een keurig onderkomen bezorgen. Ja, ik ben echt zo blij als een varken in de stront.

Afdankertje

Ik heb een merkwaardige afwijking. Hoor ik daar spottend gelach en kreten van protest? Ik corrigeer even. Ik heb een groot aantal afwijkingen en een daarvan kan men op zijn minst merkwaardig noemen. Zo goed?

Ik ben namelijk op buitensporige wijze verknocht aan een … trui. Ja, jullie lezen het goed: een ordinaire pullover. Nu ja, ordinair durf ik dat kledingstuk eigenlijk niet te noemen. Mijn lieve moeder heeft het nog eigenhandig voor me gebreid van donkerblauwe wol. Op de rechterschouder bracht ze een rij knoopjes aan, waardoor ik de halsopening — mijn panoramische decolleté — naar believen kan vergroten of verkleinen. Heel handig, maar het is natuurlijk niet de reden waarom ik aan die trui gehecht ben. Ik weet eigenlijk niet waarom zo’n sober gewaad mijn sympathie wegdraagt. Het is als bij mensen: van sommigen besef je meteen dat ze zich tot vrienden zullen ontpoppen en van anderen is het onmiddellijk duidelijk dat ze geen genegenheid bij je opwekken.

In de winter draag ik die trui bijna elke dag. Ik ben namelijk een zuinig mens en om wat te besparen op de verwarmingskosten zet ik de thermostaat nooit hoger dan twintig Celsiusgraden. Dat is eigenlijk iets te fris als je gedurende lange tijd vrijwel bewegingsloos aan een schrijftafel zit en daarom hul ik me ’s morgens in die pullover. Het spreekt vanzelf dat die af en toe in de was moet en dat is voor mij steeds een pijnlijk moment van ontbering. Ik heb truien zat, maar geen enkele zit zo lekker als mijn favoriet. Ik ben eraan verslaafd. Als die na een wasbeurt op het rek hing, durfde ik het drogen weleens wat te forceren door me met een föhn te wapenen en mijn pullover met warme wind te strelen. Ik heb echter ontdekt dat ik zodoende hetgeen ik op verwarmingskosten bespaar grotendeels tenietdoe, dus ben ik daarmee opgehouden.

Mijn lievelingstrui is helaas aangevreten door de tand des tijds en tot op de draad versleten. De mouwen vertonen grote gaten ter hoogte van de ellebogen en de halsboord hangt vol rafels, omdat ik die over mijn kin tot bij mijn lippen pleeg te trekken. Als ik geconcentreerd aan het werk ben, of diep in gedachten verzonken, mag ik immers graag op iets sabbelen en daar gebruik ik de bovenrand van mijn pullover voor. Ik kan me met deze onvolkomenheden verenigen en bovendien vertoon ik me nooit met dat ding. Het hele dorp zou uitlopen en zelfs de mensen die honger lijden zouden eten naar me gooien. Als er echter iemand aan mijn deur belt en ik die onbedachtzaam open, maak ik natuurlijk een bijzonder sjofele indruk.

Ik wil vermijden dat ik op een dag een pakketje gedragen kleding toegestuurd krijg van een anonieme weldoener die het goed met me meent. Daarom heb ik gisteravond mijn geliefde pullover in de vuilniszak gepropt en die op de stoep gezet. Vanmorgen had ik daar al spijt van. Ik ben nog snel naar de straat gelopen om mijn trui te recupereren, maar de ophaling was al gebeurd. Ik ben er het hart van in. Ik heb weliswaar een andere pullover aangetrokken, maar toch voel ik me moedernaakt.

Koempoelan

We waren bijeengekomen voor een partijtje lullepotten, doorspekt met wat platvloerse lolbroekerij en gedrenkt in opgefokte vrolijkheid, die overigens niet meer is dan een verschijningsvorm van de wanhoop.

Helaas had iemand zich net een nieuw mobieltje aangeschaft. Hij bleef het gezelschap bestoken ─ en hogelijk vervelen ─ met de zeer geavanceerde mogelijkheden van dat toestel. Hij noemde het een smartphone en vanwege de Engelse tongval die hij in de mond nam, klonk dat alsof hij een walvis stond te pijpen. Toen hij een zoveelste keer met het wierookvat zwaaide en de loftrompet over dat speeltje stak, vond iemand het blijkbaar welletjes.

─”Begin je nu weer met dat gemeier?” sprak hij zonder Franse complimenten. “Laten we het even leuk houden, kerel! Het kan niemand van ons een ruk schelen tot wat dat hebbedingetje van je allemaal in staat is. Jij hebt dat apparaat niet uitgevonden, wel? Je hebt het enkel gekocht en da’s geen kunst, dus kan dat gezeur nu misschien ophouden?”

Ik had het werkelijk niet beter kunnen zeggen, maar ik vrees dat ik het lef niet heb.

‘t Kan ooit van pas komen

Dat mijn grootmoeder van vaderszijde een verwoed verzamelaarster was, hebben wij pas na haar heengaan ontdekt. Bij het opruimen van alles wat haar bestaan begeleidde en haar dood overleefde, kregen wij de ene collectie na de andere in handen. We vonden schoenendozen met postzegels, sigarenbandjes, luciferboekjes, suikerzakjes, ansichten, huwelijksberichten, geboortekaartjes, rouwbrieven, bidprentjes … en zelfs een dozijn pakketjes zilverpapier, die ze na het oppeuzelen van de erin verpakte lekkernijen netjes gladgestreken en bewaard had. Ik vrees dat ik in hetzelfde gasthuis ziek lig.

Mijn werkkamer ─ beter bekend als miene bero ─ is een ruim vertrek van ongeveer 9 bij 6 meter en toch kun je er haast je kont niet keren. Weinigen hebben daar last van, want de ingewijden die dit sanctum sanctorum mogen betreden, zijn dun gezaaid. Het is mijn territorium en pottenkijkers zijn er niet welkom. Er staat een mastodont van een schrijftafel, dewelke gebukt gaat onder de fierelefratsen die ik tijdens de arbeid gebruik, en een aantal zitmeubelen die weliswaar hun beste tijd gehad hebben, maar niet in het milieupark belanden omdat ik eraan gehecht ben. Daar begint het al: ik kan moeilijk afscheid van iets nemen. Alle beschikbare muren en wanden verschuilen zich achter kasten en die kasten zijn op hun beurt onzichtbaar door hetgeen ze bevatten: boeken, kranten, tijdschriften, albums, mappen, dozen … en vanzelfsprekend allerhande prullaria, want ook ik ben een verwoed collectioneur. Niet te filmen! Hoe is het gods ter wereld mogelijk?

Ik verzamel ongeveer alles, maar mijn voorkeur gaat uit naar boeken, pennen en papier. Ik heb er werkelijk geen idee van hoeveel boeken ik de mijne mag noemen, maar het zijn er duizenden en ik slaag er nog steeds niet in om een winkel waar ze die verkopen voorbij te lopen. Soms maak ik een omweg, teneinde de verleiding te slim af te zijn. Ook de verlokking van pennen vermag ik niet te weerstaan. Ik kan ongetwijfeld alle inwoners van een arm Afrikaans land van schrijfgerief voorzien en nog wat voor mezelf overhouden, maar ik blijf me die dingen aanschaffen, om ze vervolgens nooit te gebruiken. Papier dan. Ik heb er machtige stapels van in voorraad, in alle kleuren van de regenboog, zowel houtvrij als houthoudend, zowel handgeschept als machinaal …

Help!

Orgastje

Ik heb een afwijking … herstel … ik heb een aantal afwijkingen, maar een daarvan wil ik vandaag even onder de loep nemen. Eigenlijk beschouw ik het niet echt als een aberratie, maar eerder als een aanwensel, of een hebbelijkheid.

Naar verluidt zouden er mensen bestaan die zich met andermans dessousartikelen inlaten. Zij verzamelen geen postzegels, doodsprentjes of geboortekaartjes, maar luchtige lingerie, roekeloze niemendalletjes en ander verwaarloosbaar ondergoed, dewelke zij als fetisjen koesteren. Sommigen hebben zelfs de toch wel vreemde gewoonte om uitvoerig hun collectie te besnuffelen en dat merkwaardig genoeg als zeer opwindend te ervaren. Frisse morgen! Je wil er toch niet bij zijn!

Nochtans is er met mijn snotkoker ook iets niet helemaal in de haak. Ik werd er deze week nog maar eens mee geconfronteerd toen ik van de krantenboer thuiskwam, waar ik onder meer de Humo gekocht had. Dat uitstekende weekblad verwent zijn lezers soms met een extraatje, zoals bijvoorbeeld een condoom met bananensmaak, een condoom met ribbels, een ijskrabber die tijdens onze ongemeen strenge winters zeer zeker zijn diensten bewijst, een zakje knikkers, zes flesjes bier … en nu bieden ze hun lezers regelrechte meesterwerken aan voor een prijs die je niet kunt laten lopen. Te dien einde hebben ze volgens hun zeggen vier Nederlandstalige literaire reuzen uit de hedendaagse literatuur geselecteerd en die een fraaie kaft aangemeten. Zodoende kon ik deze week Het Verdriet van België van Hugo Claus op de kop tikken voor slechts € 6,90 en dat heb ik dus gedaan, hoewel ik dat werk al in mijn bezit heb en ik het zogeheten oogstrelende ontwerp van die kaft — juichend geel als een koolzaadveld — van een haast weerzinwekkende lelijkheid vind getuigen.

Toen ik echter het boek opensloeg … aah … ik boorde mijn neus diep in de reet tussen de pagina’s, om die verrukkelijke geur van papier en drukinkt op te snuiven. Wat een opwinding! Nu ja, jullie hoeven zich daar niet meer bij voor te stellen dan het is. Ik krijg er geen allesoverheersende erectie van, al kan ik niet ontkennen dat er in mijn hersens een bijzonder genoeglijk, ja haast orgastisch explosietje plaatsgrijpt, dat ik om die reden een orgastje noem.

Ik vergreep me op gargantueske wijze aan Hugo Claus en toen had ik natuurlijk de smaak te pakken. Gisteren begaf ik me naar de boekhandel om daar een uurtje rond te dwalen. Af en toe pakte ik een boek, sloeg het open en wendde grote bijziendheid voor, zodat ik mijn neus dicht bij het papier kon brengen … om uitbundig te snuiven. Ik ben zelden zo bevredigd naar huis teruggekeerd.

Tikkertje

Ik heb in de hal een bijzonder aardig meubeltje te pronk staan: een hoogbenig tafeltje van met koper ingelegd mahoniehout, dat in lang vervlogen tijden aan betovergrootmensen heeft toebehoord en dat men nu dus als antiquiteit brandmerkt.

Wie voor het eerst bij mij binnentreedt, slaakt vaak — indien al niet over het algemeen — een kreetje van bewondering.
─”O, wat een snoezig ding”, hijgen ze dan, of toch iets van die strekking.
Dan zwel ik van trots en zeg:
─”Meer dan tweehonderd jaar oud.”
Waarna ik ontzwel, zodat we kunnen overgaan tot hetgeen waarvoor die persoon gekomen is, wat dat ook mag wezen.

Ik heb vannacht tot laat zitten … eh … werken en ben pas rond een uur of twee naar mijn mand gegaan. Ik was nog maar net neergestreken of ik hoorde een zeer onheilspellende herrie … en kon even later de schade opmeten. Mijn poezen hadden van mijn afwezigheid misbruik gemaakt om diefje-met-verlos te spelen, of krijgertje, of een ander brutaal spelletje dat enkel door katten beoefend wordt en waarbij ze elkaar hevig achterna moeten zitten. Allicht hadden ze met zijn drieën mijn antieke tafeltje besprongen, waardoor een van de ranke en derhalve frêle poten het begeven had … en aangezien dergelijke kunstwerken zich niet op drie benen overeind kunnen houden …

Ik had tot vannacht in de hal een bijzonder aardig meubeltje te pronk staan … en nu staat het er niet meer.

Alle gekheid op een stokje!

Ik ben op zoek naar een stok. Nee, niet om een hond te slaan, want die vind je licht en bovendien houd ik hevig van dieren, maar om mijn krant in bedwang te houden. Een kennis van me, wiens naam ik uit vrees voor represailles niet zal vermelden, heeft de ergerlijke gewoonte om hier mijn dagblad te lezen en het ondertussen dermate door elkaar te hutselen dat het niet mooi meer is. Nu bestaat er een handig hulpmiddel dat het overhoophalen van ‘gazetten’ ten zeerste bemoeilijkt, indien al niet onmogelijk maakt. Het is een simpele stok met een handvat en een gleuf, waarin men de rug van de krant klem kan zetten, zodat alles keurig op zijn plaats blijft. Aanvankelijk werd het snufje vooral in Duitse cafés opgemerkt, maar het begint stilaan ook hier te lande op te duiken.

Zo’n krantenstok wil ik dus graag hebben, al is dat gemakkelijker gewenst dan verwezenlijkt. Onlangs heb ik in een verlaten lokaal een erg fraai exemplaar opgemerkt, dat daar ongebruikt hing te hangen. Als ik dat ding toen losgehaakt en ontvreemd had, zou daar geen haan naar gekraaid hebben en hoefde ik nu niet meer te foeteren omdat ik een verfomfaaid hoopje papierflarden te lezen krijg. Ik denk dat ik me eerlang nog eens naar dat lokaal zal begeven. Misschien dat ik nu durf.

Ook een strop!

Gisteren kreeg ik totaal onverwacht een vriend van me over de vloer, die blijkbaar niets omhanden had.
─”Zullen we vandaag voor de verandering een keertje iets avontuurlijks ondernemen?” vroeg hij nogal grootsprakerig.
Hetgeen we gezamenlijk plegen te beleven, beperkt zich immers veelal tot aan de tapkast zitten, want daar hebben we verstand van.

De zon rolde al naar boven en de dag kondigde zich veelbelovend aan. Om te beginnen begaven we ons naar Brugge, waar ik me een nieuwe zonnebril aanschafte. Nee, geen flutbrilletje en ook geen kassakoopje, maar een heuse en dus prijzige Ray-Ban Aviator Tech. Ik dacht: vooruit, ik doe eens even iets geks! En toen deed ik iets geks.

Vervolgens nestelden we ons aan boord van de Lamme Goedzak, die gezwind naar Damme stevende. Ook dat kon men bezwaarlijk een avontuurlijke tocht noemen. De vaart tussen Brugge en Damme is weliswaar een bijzonder schilderachtige waterweg en de Lamme Goedzak mag dan misschien een enigszins kneuterige raderboot zijn, maar toch moet men over een lenige en schier ongebreidelde fantasie beschikken om zich op de Mississippi te wanen.

In het sprookjesboekstadje Damme schikten we aan in een door de horeca geëxploiteerd pand en zetten het daar op een geweldig eten. Gelaafd en gespijsd vatten we vervolgens de terugtocht aan. De zon gooide blikkerende goudstukken in het water. Gelukkig kon ik mijn fonkelnieuwe Ray-Ban opzetten. O, wat was ik fier! Toen merkte ik dat er een vettige vlek op een van de glazen zat. Terwijl ik die met het meegeleverde microvezeldoekje verwijderde, botste een stoeiend kind tegen me aan. Van de weeromstuit ontsnapte de fok aan mijn vingers en viel overboord.
─”Moet je nu kijken!” grijnsde mijn vriend. “Je hebt zowaar een duikbril gekocht.
Ik kon daar niet mee lachen en keek hem aan alsof hij net mijn hamster vermoord had.
─”Mijn vader hing ooit over een brugreling om te kotsen”, ontkurkte hij monkelend een anekdote, “en toen spuwde hij zijn kunstgebit in ’t water.”
Ook daar werd ik absoluut niet vrolijker van.

Fingerspitzengefühl

Aangezien mijn gsm voortdurend tegen zijn leeftijd aanliep, soms zelfs op apegapen lag en er eerlang ongetwijfeld toch de brui aan zou geven, diende ik over te gaan tot de aanschaf van een nieuw mobieltje. Ik pleeg niet met mijn geld te klungelen en ben zelfs een beetje op de penning, maar vandaag de dag is men hoegenaamd niet duur meer met zulke toestelletjes, dus …

Mensen die bijzonder onderlegd zijn in de telefoonkunde, maar de Nederlandse taal geen al te warm hart toedragen of er zelfs de kanker aan gezien hebben, rieden mij een tutsjskrien aan, hetgeen wij ─ simpele bewoners van de lage landen bij de zee ─ een aanraakscherm zouden noemen. Waarom een scalpel gebruiken als een kettingzaag volstaat, nietwaar?

Zo blij als een hond met zeven pikken kwam ik thuis met mijn nieuwe speeltje en ik begon gezwind het geval te programmeren. Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat mijn vingers niet echt geschikt waren om het tutsjen van een skrien tot een aannemelijk einde te brengen. Ik veroorzaakte namelijk een stroboscopische wemeling van beelden op het scherm en de vorm ervan jakkerde vrolijk aan de inhoud voorbij.
─”Sta toch stil!” riep ik compleet murw gefocust.
Tot mijn niet geringe verbazing steeg er een stem uit het apparaat op.
─”Ik beweeg verdorie geen vin!” mopperde een vriendin, die vanwege de herfstvakantie naar Venetië gereisd was en zich daar aan een restauranttafel ophield.

Ik vermoed dat ik per ongeluk een foutieve tutsj uitgevoerd heb en zodoende mijn nieuwe telefoon opdracht gaf om haar te bellen. Korte tijd later lichtte ik op dezelfde manier ook nog een Zuid-Amerikaanse vriend van zijn bed en die vond dat even leuk als een lekke band tijdens een hagelstorm. Als ik zo doorga, zal deze onhandigheid me ongetwijfeld duur te staan komen, want naar men beweert kosten mobiele gesprekken naar verre buitenlanden klauwen geld.

Neem het me vooral niet kwalijk als jullie me dezer dagen onverhoopt aan de tegenwoordig denkbeeldige lijn krijgen. Ik vrees namelijk dat het nog even kan duren voor ik het tutsjen van een skrien onder de knie … eh … in de vingers heb.