Nadat ik in mijn vorige schrijfsel een zeer meerderjarige man uit het water had gevist, vervolgde ik vervuld van trots mijn weg. Spoedig belandde ik in een dommelig dorp, waar een slordig neergelegd hoopje huizen beschutting zocht onder een kerktoren.
Daar zag ik een knaap van tien, elf, twaalf, dertien, ja, misschien zelfs veertien jaar ─ ik ben nog steeds buitengewoon slecht in het schatten van leeftijden ─ die zich aan vrij hoge snelheid voortbewoog op hetgeen men vroeger een ’trottinette’ noemde, maar tegenwoordig een step heet. Het Nederlands schiet kennelijk woorden tekort. We blijven er graag Engels doorheen roeren. Wat schort er eigenlijk aan autoped?
De jongen voerde op nogal slordige wijze een papieren zak met zich mee, waarin zich een brood bevond, want toen dat ding plots aan het scheuren ging, struikelden er boterhammen op het asfalt, als was het hemels manna. De gozer stond er verwezen naar te kijken. Tja, ga dat maar eens aan je moeder uitleggen.
Het mag en moet gezegd: de zakken die men tegenwoordig bij een bakker krijgt, zijn inderdaad lang niet meer wat ze geweest zijn. Ik spreek uit ondervinding. Het is heus nog niet zo lang geleden dat mijn ballen … eh … mijn boules de Berlin uit zo’n zak ontsnapten en vrolijk over de straat buitelden.
Aangezien driemaal scheepsrecht is en niet alleen de goede, maar ook de slechte dingen uit drie bestaan, zullen jullie hier binnenkort het wedervaren lezen van de derde pechvogel die ik die dag op mijn weg ontmoette.
Er zijn van die dagen …