Tag: herinneringen

Volle maan

“Zie mij hier nu zitten”, prevel ik.
Het is vijf uur in de morgen en ik bevind me op het terras. Een koele maan vertoont zich op haar volst en hangt als een meloen tussen hemel en aarde. Sterren glunderen als vergoddelijkte vuurvliegen. Aangezien ik al mijn hele leven met een hoog clair-de-lune-gehalte worstel, verbaast het me niet dat ik ten prooi val aan weemoed, mijmerzucht en zielengriep.
“Ik heb jou in mijn geheugen bewaard als mijn grote liefde”, mompel ik. “Jij was het cadeau van mijn leven, mijn meest favoriete mens ter wereld en de enige persoon waardoor ik me eenzaam voelde als je de kamer verliet. Ik ben er niet in geslaagd de leemte die je naliet op te vullen en nu ben ik een van die overgeschoten zielenpoten, die niemand hebben om van te houden.”

“Niet het loslaten, maar het vastklampen doet pijn”, zegt ze met gevoileerde stem en heel even meen ik zilveren geluidjes te horen, alsof de toverstaf van een goede fee sterretjes uitstoot.
Dan ben ik weer alleen.

Nu even niet

Een dierbaar huisgenootje van me is gisteren totaal onverwacht gestorven. Ze heeft haar laatste sprong, waarmee ze op de bank wilde belanden, niet overleefd, maar plofte dood naast me neer. Haar verscheiden zal wellicht de reden zijn dat het schrijven niet wil vlotten, ook al pleeg ik geredelijk mijn emoties in lenig proza te vangen en op papier te gooien. Gisteren en vandaag dus niet.

Zal ik dan maar een anekdote ontkurken en in het kort verhalen hoe ik op een onzalige dag door haar toedoen in het ziekenhuis terechtkwam? Het gebeurde enkele jaren geleden …

… toen ik mijn vroegere woonplaats verliet en me hier kwam vestigen. Mijn hele hebben en houden was verhuisd en ik diende enkel nog mijn drie katten naar het nieuwe onderkomen over te brengen. Te dien einde had ik me zo’n transportbox aangeschaft: een doos van kunststof met een luikje van draadwerk. Het geval prijkte in het midden van het anders compleet lege woonvertrek en er was een stokoude buur van me aanwezig om assistentie te verlenen. De brave man ─ hij ruste in vrede ─ had zo’n enorme tremor dat hij binnen de paar seconden een ingewikkelde cocktail kon mixen.

Brave en ietwat schuwe Kootrapje ─ een nogal onnozele verbastering van Roodkapje, vanwege de rosse vlek op haar kop ─ was de eerste die ik bij de lurven vatte. Ik bracht haar naar dat kooitje en mijn helper klapte het deurtje omhoog, maar in al zijn beverige onhandigheid haakte hij het ding uit de scharnieren en het kwam kletterend op de vloer terecht. Kootrapje schrok zich de pleuris en probeerde paniekerig te ontsnappen, maar dat wilde ik niet laten gebeuren. De buitendeur stond immers open en als ze ontkwam, zou het vermoedelijk heel lang duren voor ik haar opnieuw kon vangen. Ze krabde mijn beide voorarmen tot rafels en boorde tegelijk haar venijnige tanden diep in al de vingers die ze kon bereiken, maar toch liet ik haar niet los.

Daarna zat Kootrapje in dat hokje en bloedde ik als een rund. Ze had me zo verschrikkelijk toegetakeld dat de dokter me drie uur later als spoedeisend geval naar het ziekenhuis stuurde. Ik doorstond helse pijnen en mijn handen waren inmiddels gezwollen tot bloedrode vleesklompen, waarin men nog nauwelijks vingers kon onderscheiden. Ik ben daar een paar dagen blijven logeren en het heeft dan nog ruim een week geduurd voor ik opnieuw wat met mijn klauwen kon uitvoeren.

Als jullie niet wisten dat de beet van een kat bijzonder giftig is, dan weten jullie het nu. Nee, ik heb het Kootrapje nooit ofte nimmer kwalijk genomen. Er struikelde zelfs geen onvertogen woord over mijn lippen.

En nu is ze dood. Haar moeder, haar zus en ik zijn verbouwereerd en ietwat ontredderd.

Jeroen

Verleden week verscheen hij nog te mijnent, om zijn kennis van de Franse taal bij te spijkeren. Het was vrij vroeg in de morgen, althans voor zijn doen tijdens vakanties, en dat ontlokte hem de ietwat laconieke zinsnede: “Er moet een betere manier bestaan om de dag te beginnen dan door op te staan.”

Hij placht met zulke pseudowijsheden te strooien als Sinterklaas met pepernoten en bijwijlen pende hij ook doordringende, soms zelfs ietwat onthutsende teksten neer. Zo herinner ik me nu plots dit: Dra sla ik te pletter op de rotsen van de tijd en niemand zal me missen.

Ik vond dat destijds al een beklijvende frase, maar vandaag nog meer, want gisteren is Jeroen, nauwelijks zeventien jaar jong, uit het leven gestapt. Toen ik daarnet deze jobstijding kreeg, schrok ik daar zo hevig van dat ik er helemaal ondersteboven van ben.

Ik kende je eigenlijk niet zo goed, Jeroen, maar toch zal ik je missen, al is het maar een beetje, want eigenlijk mocht ik je wel.

Mijn oogappel

… mais où sont les neiges d’antan?

Mijn zusje … Vandaag zou ze jarig zijn. Het is een van de weinige verjaardagen waarvoor ik geen geheugensteuntje nodig heb.

zusjeOp elf oktober brachten we haar cadeautjes, vooral cd’s, want bij mongooltjes valt muziek er altijd lekker in en zij was bovendien zo in haar sas met het openmaken van pakjes, dat we van ieder schijfje een afzonderlijk geschenk maakten. Omdat ze om onnaspeurbare redenen ook van vuurwapens hield, gaven we haar soms speelgoedschiettuigen, zoals daar zijn revolvers, pistolen en geweren, die zij zonder onderscheid schietepoefs noemde. Ze deelde grif dankbare zoenen uit en het uitblazen van de kaarsjes op de taart bracht haar in verrukking. En dan zongen wij lang zal ze leven …

… maar ze leefde helaas niet lang. Toch heeft ze tijdens haar korte oponthoud op onze planeet een stempel op mijn leven gedrukt en mij een plas herinneringen bezorgd, waardoor ik af en toe verlekkerd op het verleden kluif …

… zoals vandaag.

En onderweg veegde ik verhalen bij elkaar

Vandaag, maar dan zeven jaar geleden ─ de kalender stond op 27 september 2005 ─ zette ik mijn eerste schuchtere blogstapjes en gaf ik op internet lucht aan de roerselen van mijn ziel. Het roersel waarmee ik debuteerde, betrof Chica: een schrandere dobermannteef die ik van een gewisse dood redde, toen ik ze ten prooi aan totale uitputting in een bos aantrof, waar men haar aan een boom gebonden en achtergelaten had. Wat jullie hieronder lezen was mijn debuut op internet.

Ik maakte me al enige tijd zorgen om Chica. Ze struikelde vaak en soms moest ik haar een opkontje geven om overeind te komen. Volgens de dierenarts leed ze aan een door ouderdom veroorzaakte heupdysplasie en daar was geen kruid tegen gewassen. Dat kon alleen maar erger worden. Ik wilde hem eerst niet geloven en ging stiekem bij een van zijn collega’s te rade, maar die bevestigde de diagnose.

Enkele weken geleden eindigde haar loopse periode en opeens deed die poot het ook beter. Daarom dacht ik dat het een misschien wel in verband stond met het ander. Mijn zusje had ook altijd pijn aan haar benen als de communisten in aantocht waren … Mijn moeder misbruikte de communisten of de roden als eufemisme voor menstruatie.

Chica leek zo fit als een hoen en ’s morgens maakten we een fikse wandeling van wel vijf kilometer. Je had ze moeten zien! Ze rende uitgelaten over land en zand, joeg op allerhande kwiek tuig, boorde haar snoet diep in holen en snuffelde duchtig aan spleten … Ik bedoel vanzelfsprekend holen en spleten in de grond. Ze denderde opnieuw door het leven als een jonge hond en ik was godsgruwelijk gelukkig. Ik kon wel over een huis.

Rond de middag frotte ik haar lievelingskostje in elkaar: een grasmaaier … ik bedoel rundertong met rijst en groente. Binnen de paar minuten ratste ze heel die kom leeg. Daarna lag ze uit te buiken op de sofa, maar ze gedroeg zich anders dan anders. Ze hield me nauwlettend in de gaten en wel in die mate, dat het me opviel en ik er zelfs een opmerking over maakte: ik vroeg of ze soms tedere gevoelens voor haar baas koesterde, dat ze zo gnokkend naar hem keek.

Kranten lezend ben ik later naast haar ingedommeld en toen ik ontwaakte, had het donker ons al ingemetseld. We krabbelden overeind en ze volgde me naar het terras. Doorgaans daalde ze dan meteen de trap af, om in de ruige ruimte der natuur een kleintje te doen of een bout uit te draaien, maar ze week van die gewoonte af en bleef rond me hangen. Pas nadat ik haar uitgebreid geknuffeld en zij frenetiek mijn gezicht gelikt had, drentelde ze aarzelend van me weg en ze verdween in de ondoorgrondelijke diepte.

Een kwartier later was ze nog niet teruggekeerd en dat bevreemdde me. Roepen haalde niets uit. Verdwaald kon ze niet zijn. Ze kende de wijde omgeving op een prikje en waagde zich nooit ver uit de buurt. Als die wispelturige poot haar parten speelde, zou ze me met geblaf, gekef of gejank alarmeren, maar ze gaf kik noch mik. Welke mogelijkheden restten er nog meer? Had ik me vergist in mijn berekeningen en spoorde ze, nog loops zijnde, een mannetje op? Dat kwam me tamelijk onwaarschijnlijk voor, want ze ging nooit op de versiertoer als ze heet liep. Was ze ondanks mijn uitdrukkelijke verbod op de straat beland en er door een auto aangereden? Uitgegleden en in een bouwput beland?

Ik zat mezelf dermate op te juinen dat ik in paniek raakte en spoorslags op zoektocht vertrok. Na zonsondergang is het rondom mijn woning echter zo zwart als in het gat van een neger en ik beschikte enkel over een kneus van een lamp om de Egyptische duisternis te trotseren. Onbegonnen werk. Binnen de kortste keren liet ik me door een boomwortel vloeren en tuimelde ik top over kloten in doornige gewassen. Terug naar af dus.

Een hele nacht wachten en waken, door het huis kaatsen als een hyperkinetische neuroot, rondstuiteren als een pingpongbal, whisky tanken, sigaretten paffen … om, toen de eerste klaarte in de lucht broeide, zo gespannen als het elastiek in mijn onderbroek het speurwerk te hervatten.

Lang duurde dat niet. Ik vond ze beneden aan de terrastrap. Ze was halverlijve onder een struik weggekropen en daar lag ze, roerloos, en kil, en stijf, en morsdood, met gestolde blik, een tong die blauw uit haar muil hing en een drollemansje in haar poepgat …

Ik weigerde aanvankelijk te geloven dat ze voorgoed uitgestapt was, maar toen de onherroepelijkheid van het drama finaliter tot me doordrong … Een groter verdriet en ergere pijn heb ik in heel mijn bestaantje hier op aarde nooit ervaren. Ik zat daar te schreeuwen alsof ik in een mes hing. Een uur later, terwijl ik haar begroef, jankte ik nog steeds de ziel uit mijn lijf …

… en vandaag mis ik haar, meer dan ik in woorden vermag te vatten.

Met geheelde barst

Moeder zakte weg in een coma en gedurende drie dagen en vier nachten week ik enkel van haar zijde, om ergens in een achteraflokaaltje een sigaret te roken. Al die tijd had ze het druk met wat er in haar hersens omging. Haar mond converseerde schier ononderbroken, doch zonder geluid. Urenlang staarde ik naar haar gezicht, dat voortdurend van uitdrukking veranderde: ze was buitengewoon blij, uitermate verbaasd, zeer verontwaardigd, verschrikkelijk boos … Wat beleefde ze toch allemaal?

Die avond viel het gelaat stil en werd haar ademhaling allengs hoorbaar, alsof er een vervelende kwalster in haar keel rochelde, een geluid dat de hele nacht aanhield en naarmate de tijd verstreek onheilspellender klonk. Een nieuwe dag kondigde zich aarzelend aan, met een opgloeiende horizon en zilveren nevelsjerpen, die als etherische spoken door weilanden dreven. Haar gereutel stokte plots en toen … zag ik haar oprijzen. Ze was toch al maanden verlamd?! Ze zat rechtop in bed en leek zo reisvaardig. Ze keek mij starlings aan met opengesperde ogen.
—“Ik ben hier, mama!” hikte ik geschrokken en ik veerde uit mijn stoel. Ze zeeg echter neer en produceerde meteen een bijna onmenselijk gesnurk. Op kousenvoeten vloog ik de gang op. “Ik denk dat mijn moeder in haar speeksel stikt”, maande ik de nachtverpleger tot spoed aan en hij volgde me.
—“Ze gaat dood”, zei hij.
—“Hoe lang nog?”
—“Een uur misschien.”

Ik waarschuwde vader en wat van haar bloedverwanten. Ze zouden meteen komen, maar moeder wilde niet op ze wachten. Het was welletjes geweest. Drie minuten later verstomde ze, zo plots dat ook de verpleger verrast leek.
—“Is ze dood?” vroeg ik.
Hij twijfelde. Hij voelde aan haar hals, bracht zijn oor bij haar lippen … en toen zag ik voor het eerst een mens sterven. Mijn moeder! Ik hoorde de doffe snik waarmee haar ziel zich losrukte en ontsnapte. Ik zag hoe het bloed uit haar gezicht zakte en daar een wassen bleekheid achterliet.
—“Ze is dood”, fluisterde hij, maar dat wist ik al.
—“Mama toch”, zei ik en ik boog me over haar heen, om haar een zoen te geven.

De kalender stond op tien juli, de klok kuierde naar vijf uur. Moeder had net geen veertig jaar op de wereld vertoefd.