En onderweg veegde ik verhalen bij elkaar

Vandaag, maar dan zeven jaar geleden ─ de kalender stond op 27 september 2005 ─ zette ik mijn eerste schuchtere blogstapjes en gaf ik op internet lucht aan de roerselen van mijn ziel. Het roersel waarmee ik debuteerde, betrof Chica: een schrandere dobermannteef die ik van een gewisse dood redde, toen ik ze ten prooi aan totale uitputting in een bos aantrof, waar men haar aan een boom gebonden en achtergelaten had. Wat jullie hieronder lezen was mijn debuut op internet.

Ik maakte me al enige tijd zorgen om Chica. Ze struikelde vaak en soms moest ik haar een opkontje geven om overeind te komen. Volgens de dierenarts leed ze aan een door ouderdom veroorzaakte heupdysplasie en daar was geen kruid tegen gewassen. Dat kon alleen maar erger worden. Ik wilde hem eerst niet geloven en ging stiekem bij een van zijn collega’s te rade, maar die bevestigde de diagnose.

Enkele weken geleden eindigde haar loopse periode en opeens deed die poot het ook beter. Daarom dacht ik dat het een misschien wel in verband stond met het ander. Mijn zusje had ook altijd pijn aan haar benen als de communisten in aantocht waren … Mijn moeder misbruikte de communisten of de roden als eufemisme voor menstruatie.

Chica leek zo fit als een hoen en ’s morgens maakten we een fikse wandeling van wel vijf kilometer. Je had ze moeten zien! Ze rende uitgelaten over land en zand, joeg op allerhande kwiek tuig, boorde haar snoet diep in holen en snuffelde duchtig aan spleten … Ik bedoel vanzelfsprekend holen en spleten in de grond. Ze denderde opnieuw door het leven als een jonge hond en ik was godsgruwelijk gelukkig. Ik kon wel over een huis.

Rond de middag frotte ik haar lievelingskostje in elkaar: een grasmaaier … ik bedoel rundertong met rijst en groente. Binnen de paar minuten ratste ze heel die kom leeg. Daarna lag ze uit te buiken op de sofa, maar ze gedroeg zich anders dan anders. Ze hield me nauwlettend in de gaten en wel in die mate, dat het me opviel en ik er zelfs een opmerking over maakte: ik vroeg of ze soms tedere gevoelens voor haar baas koesterde, dat ze zo gnokkend naar hem keek.

Kranten lezend ben ik later naast haar ingedommeld en toen ik ontwaakte, had het donker ons al ingemetseld. We krabbelden overeind en ze volgde me naar het terras. Doorgaans daalde ze dan meteen de trap af, om in de ruige ruimte der natuur een kleintje te doen of een bout uit te draaien, maar ze week van die gewoonte af en bleef rond me hangen. Pas nadat ik haar uitgebreid geknuffeld en zij frenetiek mijn gezicht gelikt had, drentelde ze aarzelend van me weg en ze verdween in de ondoorgrondelijke diepte.

Een kwartier later was ze nog niet teruggekeerd en dat bevreemdde me. Roepen haalde niets uit. Verdwaald kon ze niet zijn. Ze kende de wijde omgeving op een prikje en waagde zich nooit ver uit de buurt. Als die wispelturige poot haar parten speelde, zou ze me met geblaf, gekef of gejank alarmeren, maar ze gaf kik noch mik. Welke mogelijkheden restten er nog meer? Had ik me vergist in mijn berekeningen en spoorde ze, nog loops zijnde, een mannetje op? Dat kwam me tamelijk onwaarschijnlijk voor, want ze ging nooit op de versiertoer als ze heet liep. Was ze ondanks mijn uitdrukkelijke verbod op de straat beland en er door een auto aangereden? Uitgegleden en in een bouwput beland?

Ik zat mezelf dermate op te juinen dat ik in paniek raakte en spoorslags op zoektocht vertrok. Na zonsondergang is het rondom mijn woning echter zo zwart als in het gat van een neger en ik beschikte enkel over een kneus van een lamp om de Egyptische duisternis te trotseren. Onbegonnen werk. Binnen de kortste keren liet ik me door een boomwortel vloeren en tuimelde ik top over kloten in doornige gewassen. Terug naar af dus.

Een hele nacht wachten en waken, door het huis kaatsen als een hyperkinetische neuroot, rondstuiteren als een pingpongbal, whisky tanken, sigaretten paffen … om, toen de eerste klaarte in de lucht broeide, zo gespannen als het elastiek in mijn onderbroek het speurwerk te hervatten.

Lang duurde dat niet. Ik vond ze beneden aan de terrastrap. Ze was halverlijve onder een struik weggekropen en daar lag ze, roerloos, en kil, en stijf, en morsdood, met gestolde blik, een tong die blauw uit haar muil hing en een drollemansje in haar poepgat …

Ik weigerde aanvankelijk te geloven dat ze voorgoed uitgestapt was, maar toen de onherroepelijkheid van het drama finaliter tot me doordrong … Een groter verdriet en ergere pijn heb ik in heel mijn bestaantje hier op aarde nooit ervaren. Ik zat daar te schreeuwen alsof ik in een mes hing. Een uur later, terwijl ik haar begroef, jankte ik nog steeds de ziel uit mijn lijf …

… en vandaag mis ik haar, meer dan ik in woorden vermag te vatten.

The Author