Tag: fietsen

Jup!

Het gebeurt niet zelden dat ik tijdens mijn fietstochten personen ontmoet die me kennen. Dat blijkt uit hetgeen ze me tijdens het voorbijrijden toeroepen. Deze confrontaties vinden meestal dicht bij huis plaats, maar soms hoor ik ook mijn naam weerklinken als ik me op grote afstand van mijn woning bevind, soms wel vijftig kilometer, of een enkele keer zelfs meer.

Wat wil nu het geval? De mensen die me zo enthousiast met een saluut bedenken, behoren vrijwel altijd tot het soort fietsers die we in de wandeling als wielertoeristen omschrijven. Ze kleden zich dan ook overeenkomstig de usanties van deze volksgroep: huidstrakke spandex, stoere helmen en zonnebrillen met spiegeleffect.

Het zijn precies de helmen en brillen die voor problemen zorgen en het herkennen van de persoon in kwestie bemoeilijken. Meestal heb ik er geen idee van wie er achter die vermomming schuilgaat en dat irriteert me mateloos.
“Jup!” roep ik dan, want dat is een Vlaamse groet die volkomen neutraal is en geen uitsluitsel geeft omtrent het al dan niet herkennen van de ontvanger ervan.
Als ik dan mijn weg vervolg, blijft dat dusdanig door mijn kop malen dat ik nog amper van mijn fietstocht geniet en nauwelijks oog heb voor de mij omringende natuur.

Ik heb ter gelegenheid van Halloween een masker gekocht, hoewel ik zo’n ding hoegenaamd niet nodig heb om er angstaanjagend uit te zien. Misschien moet ik dat geval voortaan opzetten als ik ga fietsen, zodat niemand me nog herkent en me dientengevolge met een groet bedenkt.

Doen!

Handtastelijkheden

Jullie weten inmiddels dat ik het niet zo op wielertoeristen begrepen heb, vooral niet als ze in jolig groepsverband en vaak onder het uitstoten van vervaarlijke oorlogskreten akelig dicht langs me heen hengsten, in splijtende vaart, alsof ze door een horde pitbulls worden achternagezeten.

Terwijl ik gisteren op gezapige wijze door een bedaard landschap fietste, werd ik ingehaald door zo’n leger des onheils. Een van die onversneden rotzakken vond het nodig om me en passant zo’n stevige klap op de rug te geven, dat men die bezwaarlijk als een bemoedigend of vriendschappelijk schouderklopje kon bestempelen. Ik schrok daar zo hevig van dat ik een kreet slaakte en bijna uit koers raakte, hetgeen aanleiding gaf tot grote hilariteit bij dat zootje ongeregeld.

Ze moeten van mijn lijf blijven als ik aan het fietsen ben. En anders ook. Nu ja, meestal toch.

De klimgeit

Ze waren met z’n zessen: vier dames die meer verleden dan toekomst hadden en twee heren, wiens leven ook geen zee van tijd meer was. Ze ondernamen een fietstocht ─ voor sommigen is zo’n uitstap inderdaad een heuse onderneming ─ en toen ik ze op mijn weg ontmoette, hielden ze net een sanitaire stop. Nu ja, de halte gold voor alle zes, maar aan het sanitaire hoofdstuk namen enkel de mannen deel. Terwijl die zich wijdbeens in de berm opstelden en hun jongeheer een handje gaven, begonnen de vrouwen tegen elkaar aan te kakelen in sappig West-Vlaams.

“Ik moet’n diene berg zère pakk’n wei”, zei een van hen en ze wees naar de viaduct die zich voor hen uitstrekte en zich over een autoweg welfde.
Er zijn mensen die van iedere mug een olifant maken, maar Vlamingen zijn licht geneigd om elke verhevenheid in het landschap een berg te noemen.
“Ge meuh ’t mie nie kwolik pakk’n ok juldre verbiesteek’n”, vervolgde ze en ze kon haar eigendunk nauwelijks tillen.
Voor mijn lezers die het West-Vlaams als Chinees beschouwen, vertaal ik even wat ze zei:
Ik moet die helling met hoge snelheid oprijden, hoor. Jullie mogen het mij niet kwalijk nemen als ik jullie voorbijrijd.

Nou moe, die prestatie wilde ik toch even gezien hebben, dus hield ik iets verderop halt om kwansuis de glazen van mijn zonnebril te poetsen en mijn neus te snuiten. Het duurde niet lang of het zestal vervolgde zijn weg en begon aan de beklimming van de berg.

De dame in kwestie reed niemand voorbij. Ze bereikte zowaar helemaal als laatste de top, niettegenstaande de elektrische ondersteuning van haar fiets. Er werd haar niets kwalijk genomen. Ze zal allicht een hongerklop gekregen hebben, of hoe heet zo’n Franse fringale in het Nederlandstalige wielerjargon? De man met de hamer?

Ze kon het nog niet goed

Plaats des onheils: een smalle asfaltweg en een nog smaller zijpad.

Deelnemers: een wielertoerist, een achteropkomende fietser (ikke), een auto en op het zijpad een fietsende moeder en een fietsend (nu ja!) kind.

De feiten: de wielertoerist, de fietser (ikke) en de auto verplaatsen zich in dezelfde richting op de asfaltweg. Op het moment dat de auto de fietser inhaalt, duikt uit het zijpad een fietsend meisje op, gevolgd door de eveneens fietsende moeder.
“Pas op! Ze kan het nog niet goed!” riep laatstgenoemde, ten prooi aan grote en dus hoorbare vertwijfeling.

Daar was de wielertoerist dan mooi klaar mee. Het kind stevende recht op hem af. Omdat de auto hem op dat moment ter linkerzijde voorbijreed, kon hij geen kant op. Zo botsten en stortten beiden grondwaarts. Vanwege het bescheiden formaat van haar fietsje viel het meisje van niet hoog en daardoor bleef ze ongedeerd. De wielertoerist daarentegen had minder geluk: hij raakte niet tijdig uit zijn klikpedaal, toeterde zwaar op zijn bek en brak een been.

“Ik heb toch geroepen dat ze ’t nog niet goed kon”, jammerde de moeder, maar daar had de wielertoerist geen boodschap aan en ik eigenlijk ook niet.
“Blijf dan met haar van de openbare weg af!” diende de wielertoerist haar van antwoord en ik was het met hem eens, al gaf ik daar geen ruchtbaarheid aan, om de zaken niet op de spits te drijven.

Terwijl ik me in afwachting van noodhulp om het slachtoffer bekommerde, probeerde de moeder ervanonder te muizen, maar daar stak ik een stokje voor.
“Als je niet blijft wachten, krijg je gegarandeerd een vluchtmisdrijf op je dak”, waarschuwde ik haar.
Ze keek me aan alsof ik een giftig reptiel was, maar besloot toch te blijven.

Een halfuurtje later was de wielertoerist afgevoerd, mocht ik als ooggetuige vertrekken en konden moeder en dochter de terugtocht aanvatten. Het meisje kon nog niet goed fietsen – het was haar aan te zien – maar ze was het aan het leren. Met vallen en opstaan.

En de boer, hij klungelde voort

Zij die zich gemotoriseerd verplaatsten, met uitzondering van elektrische fietsers en landbouwvoertuigen, mochten het weggetje niet gebruiken. Dat stond op niet mis te verstane verkeersborden vermeld.

Uitgerekend zo’n landbouwvoertuig – een tractor met een hooischudder als aanhangsel – versperde de doorgang. Het gevaarte stond dwars over de weg, die aan beide zijden door een onoverbrugbare sloot begrensd was. Er was geen doorkomen aan. Ik hield derhalve noodgedwongen halt en sloeg de lome bezigheden gade van de morsige boer, die desalniettemin een agrarisch soort stevigheid over zich had en zonder veel enthousiasme aan de machine sleutelde. Het was duidelijk geen aangenomen werk. De man was nog luier dan een pamper.
─”Ik wil je niet haasten, maar duurt het nog lang?” durfde ik te vragen.
Het ging aan hem voorbij en het raakte hem niet. Hij negeerde me straal.

Niet veel later kreeg ik het gezelschap van een aantal andere fietsers en ook aan de overkant daagden wat wielertoeristen op. Met zijn dertienen stonden we daar te heisteren en met hel en verdoemenis te dreigen, maar dat was volkomen aan dat heerschap verspild. Hij bleef onhandig met sleutels en schroevendraaiers schutteren en algehele onverschilligheid tentoonspreiden. Sommigen maakten rechtsomkeer, maar samen met een half dozijn anderen volhardde ik in de boosheid en bleef wachten. Bijna een kwartier stonden we daar. Toen klom die boerenpummel eindelijk op zijn tractor, om ons doorgang te verlenen. De verwijten die we hem en passant naar het hoofd slingerden, waren kennelijk niet aan hem besteed. Ze dropen van hem af als water van een eend.

Sommige mensen kun je prikken met een speld, maar voor andere volstaat zelfs een hooivork niet.

Dwarsliggers

De ochtend schotelde prachtig zomerweer voor, dus klom ik onverwijld op mijn rijwiel en trapte me met vastberaden en tevens atletische tred de ruige ruimte van de natuur in.

Een klein uur later sloeg het tragisch noodlot toe … nu ja, ik was niet het slachtoffer van het onheil, maar in zekere zin wel de aanstoker ervan. Er sprong namelijk een eekhoorntje uit de berm, uitgerekend op het moment dat ik daar voorbijreed. Het roekeloze dier kwam in mijn wiel terecht. De molenwiekende spaken maakten een zingend geluid, alsof ze een soort dodenmars aanhieven, want onze Wip overleefde de gewelddadige confrontatie niet. Daar zat ik absoluut niet op te wachten en ik werd er ook niet bepaald vrolijk van. Toenemende weekhartigheid is naar verluidt een kwaaltje dat met de jaren komt. Ik raakte eerst in grote droefenis, raapte me toen enigszins tezamen en vervolgde druilorend mijn weg.

slakkenTer compensatie heb ik niet veel later de wacht opgetrokken bij een de weg overstekende huisjesslak, teneinde het verkeer attent te maken op zijn/haar slome manoeuvre. Dat bleef echter duren. Die beesten hebben echt geen opschiet, maar zoals dat in het Engels heet: if you do the crime, you’ve got to do the time. Dat is ook in het Nederlands het geval, al klinkt het wat minder fraai als het niet rijmt.

Nu heb ik al niet veel geduld en bovendien verloor ik het schaarse beetje dat ik van die eigenschap bezit. Ik pakte die slak bij het woninkje beet en transporteerde hem/haar gezwind naar de overkant. Dat viel kennelijk niet in goede aarde, want hij/zij draaide zich resoluut om en begon opnieuw aan de oversteek in de tegenovergestelde richting.
– “Kus een beetje mijn klooster!” foeterde ik en ik vertrok.

En zo eindigde de ochtend die nochtans veelbelovend begonnen was toch een beetje in mineur.

Applaus

Om de gillende hitte te vermijden heb ik gisterenmorgen op een gruwelijk vroeg tijdstip ─ meteen na het holst van de nacht ─ een fietstocht ondernomen. Dat viel aardig mee, om niet te zeggen dat mijn nogal ontijdige uitstap een groot succes was. Ik oogstte veel bijval en kreeg voortdurend staande ovaties van zij die zich in de wegbermen ophielden. Van klaprozen kun je dat natuurlijk verwachten.

De barmhartige Samaritaan

In Nergenshuizen stond ik op het punt om het pad van een moeder met drie kinderen te kruisen. Twee daarvan reden zelfstandig op fietsjes; het derde zat bij haar achterop in een stoeltje.

Net voor we elkaar zouden voorbijrijden sprong ze van haar rijwiel en met luider stem instrueerde ze haar kroost om hetzelfde te doen.
─”Ik ben plat!” jammerde ze.
Haar blik drukte een soort dierlijke radeloosheid uit: de wanhoop van de stervende kat. Ik kneep de remmen dicht, hield halt en constateerde dat ze lang niet zo plat was als ze van zichzelf dacht, zodat ik vermoedde dat de platte toestand niet haarzelf, maar haar fiets betrof.

Daar stond ze dan: moeder van drie, ver van de bewoonde wereld, zonder telefoon en met een onbruikbaar wiel. Ik bood haar mijn mobieltje aan, maar ze kon zich met de beste wil van de wereld geen enkel nummer herinneren van iemand die haar uit de nood kon helpen.
─”Ik heb gerief bij me om u te depanneren,” zei ik, “maar het kan wel even duren voor ik het klusje geklaard heb.”
Ik was me immers zeer bewust van mijn onhandigheid op het gebied van fietsreparaties … en eigenlijk op velerlei gebied, maar dat leek haar overkomelijk.

Ik ging dus aan de slag en tot mijn eigen verbazing ging dat vlotter dan verwacht. Al na twintig minuten had ik de binnenband vervangen en kon ik haar uitwuiven, nadat ze mij onder dankbetuigingen en loftuitingen bedolven had.

Als ik ooit het moede hoofd neerleg en het tijdelijke met het eeuwige verwissel, zal ik ongetwijfeld regelrecht en met de grootste onderscheiding ten hemel opstijgen, alwaar me zeventig maagden … eh  … rijstpap met bruine suiker en gouden lepeltjes te wachten staan.

Het weze me vergeven dat ik hier mijn eigen lof laat stinken. Als men zichzelf niet kietelt, lacht men nooit.

Mijn auto, mijn vrijheid?

De meeste jaagpaden langs kanalen en andere waterlopen zijn luidens verkeersborden voorbehouden aan personen die zich per benenwagen of per rijwiel verplaatsen. Morgen brengen! Vanmorgen fietste ik ongeveer twaalf kilometer langs zo’n pad en diende ik minstens vijftig keer uit te wijken, of zelfs halt te houden, voor een auto. Vanwege dat grote aantal verwachtte ik dat ik binnen de kortste keren een agglomeratie ter grootte van New York op mijn weg zou aantreffen, maar dat was niet het geval. Ik passeerde nauwelijks een dozijn huizen.

Het valt derhalve niet te ontkennen dat steeds meer chauffeurs de verkeersborden aan hun laars lappen en de jaagpaden als sluipweg gebruiken. Dat is een bedenkelijke evolutie en ik ben er als kwetsbare weggebruiker hoegenaamd niet blij mee. Ik vraag me af hoe automobilisten zouden reageren als wij, fietsers, wandelaars en joggers, ons in jolig en ongeordend groepsverband op autowegen zouden vermeien.

Een sportieve zondag

Ik heb vanmorgen gedurende bijna vier uur naar de finale van de Australian Open gekeken. De Zwitser Roger Federer nam het op tegen de Spaanse Rafael Nadal. Ik supporterde vanzelfsprekend voor Nadal, want dat is sinds jaar en dag mijn favoriete tennisspeler.
Hij verloor.

Vervolgens keek ik naar het wereldkampioenschap veldrijden in Luxemburg. Ik supporterde vanzelfsprekend voor de Vlaamse Wout van Aert, want dat is sinds jaar en dag mijn favoriete veldrijder.
Hij won, zij het een beetje op een diefje, zoals we dat in Vlaanderen zeggen.

Ik prijs me gelukkig dat toch een van mijn favorieten met de overwinning ging lopen, want als ze beiden verloren hadden, zou dat genoeg geweest zijn om me naar een drankhol te drijven. Nu kan ik rustig thuisblijven en naar de fles grijpen. Dat is alvast goedkoper en aangezien ik een beetje op de penning ben, is dat mooi meegenomen.