Tag: dierenleed

Uit de kunst!

Jan Fabre, kunstenaar bij de gratie Gods, is van geen kleintje vervaard. Hij schrok er bijvoorbeeld niet voor terug om de imposante zuilen van de Gentse universiteitsaula van top tot teen met plakken echte ham te bekleden, terwijl de arme negertjes in Afrika van honger crepeerden.  Ook heeft hij in opdracht van de vrouwelijke mecenas ─ is dat een mecenesse? ─ Paola Margherita Giuseppina Maria Consiglia Ruffo di Calabria, beter bekend als koningin Paola van België, een fameuze installatie vervaardigd en in de spiegelzaal van het koninklijk paleis van Brussel aangebracht, met name Heaven of Delight, waarin anderhalf miljoen Thaise juweelkevers, ofte scarabeeën, verwerkt zijn. Men moet mij niet komen vertellen dat al die insecten een natuurlijke dood gestorven zijn. Ik vraag me trouwens af wie dat “kunstgewrocht” betaald heeft. Wij zeker?

Nu heeft men het bestaan om tijdens filmopnamen voor het op het theaterwerk van Fabre gebaseerde ‘De schoonheid van de krijger’ katten metershoog en tollend de lucht in te gooien, waarna die arme dieren met een doodsmak op de trappen van de vestibule van het Antwerpse stadhuis terechtkwamen. Meer hebben mijn haren niet nodig om ten berge te rijzen.

Voor mijn part mag men die Jan Fabre aan de kakmachine ─ Cloaca ─ van zijn collega Wim Delvoye voederen, om hem tot stront te laten verwerken. En terwijl ze toch bezig zijn mogen ze daar de varkenstatoeëerder Delvoye zelf ook bijgooien, want dat is nog zo’n fameuze dierenvriend.

Gekochte moordenaars

Op donderdag breng ik steevast een bezoek aan het kerkhof, om even naar mijn ouwelui en mijn zusje te zwaaien. Ze wuiven nooit terug en dat is maar goed ook, want als ze dat wel deden, zou ik wellicht de benen uit mijn reet lopen, om me thuis in tobberijen te verliezen en me ernstig zorgen te maken over mijn geestelijke gezondheid.

konijnHet gebeurt zelden dat ik daar mensen ontmoet. Sinds enkele maanden dartelen er wel enkele schattige konijntjes tussen de dooie boel van de kille graven en die brengen wat leven in de brouwerij. De woordspelingen waren in de aanbieding. Vanmorgen echter was het er een drukte van je welste. Met de gedenkdagen in het verschiet, heeft de gemeente blijkbaar een legertje schoffelaars uitgezonden om de tuin van de eeuwige vakantie wat te verfraaien.

Ze lagen netjes op een rij uitgestald: zeven vermoorde konijntjes. Ik ontstak gelijk in grote verontwaardiging en stapte op hoge poten naar het opperhoofd van de plantsoendienst. De woorden die ik tot hem richtte waren met protest geladen. Hij haalde de schouders op.
─”Ze vreten de bloemen en de planten op”, foeterde hij.
─”En wat dan nog?” wilde ik zeggen, maar ik vond het nodig om me wat aan te stellen en zei: “Et alors?”
─”Ip me kop, onder m’n oksels en rond me flute”, snoof hij. Op mijn hoofd, onder mijn oksels en rond mijn fluit.

Het duurde even voor ik begreep dat hij mijn ‘et alors?’ in het West-Vlaamse ‘eej ol oar?’ vertaald had: heb je al haar? Ik begon vettig te grinniken, maar toen struikelde mijn oog opnieuw over de konijnenlijkjes en de glimlach verwelkte op mijn mond. Ik ben weggegaan, want in dergelijke omstandigheden brengt het ene woord nogal licht het andere mee en op de keper beschouwd waren die luiden niet meer dan gekochte moordenaars, die handelden in opdracht van hogerhand.

Mijn snaren zijn danig ontstemd. Ik ben er zeker van dat mijn moeder, mijn vader en zonder twijfel ook mijn zusje, net als ikzelf, het rondhuppelende gezelschap op prijs stelden en er geen bezwaar tegen hadden dat die beestjes zich volstouwden met de vegetatie waarmee ik hun rustplaats opsmuk.

Jammer dat de verkiezingen voorbij zijn. Anders had ik mijn hart op mijn stembrief kunnen luchten.

Daar spon al in de zon een spin

Ik ben aan een vertaalopdracht bezig en zit aan een rommelige schrijftafel in een benepen tyfushok … eh … een onprettig kantoortje, waar twee bedienden, een vrouwtje en een mannetje, zich van hun dagtaak kwijten. Je kunt er je kont niet keren en het ruikt er muf, naar lang gestorven muis.

Het meisje begeeft zich naar een belendend lokaal, om er koffie te zetten. In plaats daarvan begint ze te gillen als een konijn in de beet van een wezel en ze keert spoorslags bij ons terug. Paniek schudt aan haar ledematen.
─”Er zit daar een kobbe!” krijst ze.

Haar collega en ikzelf meten ons stoerheid aan en begeven ons met onversaagde tred naar de plaats des onheils. Afgaand op haar jagende angst vrezen we daar een geniepige zwarte weduwe, een venijnige Australische tunnelwebspin, of zelfs een vervaarlijke tarantula aan te treffen, maar we moeten ons tevreden stellen met een ordinaire geleedpotige: een grijze huisspin die zich met enige moeite over de gladde faiencetegels boven een aanrecht voortbeweegt. Door een maaiende handbeweging van mijn metgezel komt het diertje op de vloer terecht en meteen daarna, nog voor ik wat kan zeggen, verdwijnt het met een nauwelijks hoorbaar gekraak onder zijn meedogenloze schoenzool. Ik geef blijk van mijn verontwaardiging en deel hem mee dat ik, niettegenstaande mijn antipathie tegen die beesten, nog nooit moedwillig een spin heb gedood. Ik vang ze en zet ze buiten.
─”Dan vang je ze inderdaad”, meesmuilt hij, hetgeen in ons dialect betekent dat hij me als niet goed wijs beschouwt.

Ik werp hem daarna nog een hele tijd mesblikken toe. Zijn collega daarentegen zit naar hem te kijken alsof hij de maan voor haar opgehangen heeft. Hij is haar held. Ze spint een web en zal hem strikken.

Er stond geen paard op de gang

─”Het moet niet nog gekker worden”, zei een kennis vanmorgen tegen me.
─”Prijs je gelukkig dat er geen paard op de gang stond”, meesmuilde ik.

Hij is eigenaar van een flatgebouw en in die hoedanigheid verhuurt hij zes appartementen aan gegadigden van diverse pluimage. Een van hen is een man die zich tijdens het sluiten van de overeenkomst vrij onopvallend gedroeg en allerminst idiote hersenkronkels liet bevroeden, maar achteraf toch een beetje een rare snuiter bleek te wezen.

Al enkele weken beklaagden de medebewoners zich over de rare, enigszins blatende geluiden die vanaf zijn terras opstegen en lawaaimolest veroorzaakten. Dientengevolge voerde de eigenaar gisteren een kleine inspectie uit, om op het desbetreffende terras een bijna volwassen schaap aan te treffen. Hij deelde de huurder mee dat dit volgens het contract absoluut niet kon, maar die betwistte dat met klem en diepte het document in kwestie op. De overeenkomst vermeldde inderdaad honden en katten, maar maakte nergens gewag van andere dieren.

En daar sta je dan met je goeie gedrag.

Let the beast go!

In de Spaanse stad Pamplona hebben ze de jaarlijkse stierenlopen weer gehad. Elke ochtend van het achtdaagse festival ter ere van San Fermin jaagt men er vechtstieren door de nauwe straten, waarbij mannen hun mannelijkheid proberen te bewijzen door voor de in paniek verkerende stieren uit te blijven lopen. Dat leidt niet zelden tot valpartijen en confrontaties, waarbij er geregeld doden vallen.

De eindbalans van dit jaar vermeldt 38 gewonden. Die slachtoffers kunnen hun mannelijkheid nu in het ziekenhuis bewijzen. Het weze mij vergeven dat dergelijke berichten mij enigszins verheugen. Schadenfreude ist die schönste Freude, denn sie kommt von Herzen … en leedvermaak mag dan volgens Arthur Schopenhauer des duivels zijn, het overmant me telkens als getergde en gemartelde dieren zich op hun belagers wreken. Het is leedvermaak met een goed geweten.

Afschaffen die handel! Dat ze op een mechanische rodeostier kruipen om hun mannelijkheid te bewijzen, zoals onze vroegere premier, de weergaloze macho en soepele cowboy Dehaene, het ons heeft voorgedaan.

Let the beast go!

Apenverdriet

Wees gerust! Ik zal me vandaag niet met jullie onderhouden over het wel en wee van de Araucaria araucana: de parkboom met takken in kransen en dakpansgewijs aanliggende schubben, die zo hard zijn, dat ze zelfs voor apen niet te beklimmen zijn en die men daarom apenverdriet noemt, of ook nog apenboom of slangenden. Ik heb iets anders voor jullie in petto.

Ik verklap geen geheim en vertel jullie al evenmin nieuws als ik mededeel dat de dierenwereld mij ten zeerste boeit. De meesten van jullie weten immers al dat ik de beestenboel van deze aardkloot een bijzonder warm hart toedraag. Als televisiemakers zich verwaardigen hun kijkers wat fauna op te dissen, zal ik over het algemeen gretig aanschikken en me zelfs tot een aandachtig toeschouwer ontpoppen. Helaas is hetgeen ik door de strot gestouwd krijg niet zelden kommer en kwel.

Het ruitje heeft me zeven weken lang lang op Chimp Family Fortunes vergast: een documentairereeks over het wel en wee van een chimpanseekolonie in Tanzania. Gisteren kregen we de laatste aflevering te zien en ik liet alles vallen om erbij te wezen, want ik was zeer begaan met het lot van het weesaapje Flirt. Haar moeder was ocharme gestorven en de rest van de groep liet haar aan haar lot over. Ze negeerden haar straal. O, wat ergerde ik me aan het onbehouwen gedrag van die apenbende. De verstoten Flirt voelde zich met de dag eenzamer; haar ogen keken van lieverlee ontredderder; ze had honger en niemand die haar wat aanreikte; het ging snel bergafwaarts met haar conditie …

Het was te treurig voor woorden. Ik bereidde me voor op het ergste en maakte me klaar om in grote droefenis te raken. De zakdoeken lagen binnen handbereik. Toen daagde opeens haar grote broer, Frodo, op en die trok zich het lot van zijn zusje aan. Hij begon haar met schier onvoorstelbare tederheid te vlooien en haar verwaarloosde pels te verzorgen. Je had het gezichtje van Flirt moeten zien. Ze straalde! En ik? Ik hield het niet droog en gaf me over aan het zoet genot der tranen. Dat hakte er zo in.

En zo werd het toch nog een fijne zondag.

Blijven plakken

Mijn lezers van het eerste uur zullen zich misschien het wedervaren met treurige afloop van Filomeentje herinneren. Om jullie geheugen wat op te frissen, maar ook om niemand in het ongewisse te laten omtrent de laatste levensdagen van dat gezelschapsdiertje, citeer ik hieronder even wat ik daar toen, in Huisgenootje, over geschreven heb:

Onlangs dook er in mijn woonvertrekken plots een vlieg op. Jawel, een ordinaire huisvlieg. Aanvankelijk voelde ik me enkel vereerd dat het taaie insect mijn leefruimte uitgekozen had om te overwinteren, maar allengs raakte ik danig door het beestje gecharmeerd en maakte vertedering zich van me meester. Hoewel ik niet in staat was het geslacht van mijn gevleugelde huisgenootje te achterhalen, bedacht ik haar, of hem, met een welluidende naam: Filomeentje. Ons Filomeentje danste welgemoed door de kamers en streek af en toe neer bij de pantagrueleske maaltijd — een schoteltje met honing en aardbeienjam — die ik speciaal voor haar op de keukentafel neergepoot had. Nee, het ontbrak haar aan niets. Ik speelde zelfs met de gedachte om een leibandje voor haar te kopen, om haar mee uit wandelen te nemen, maar het heeft helaas niet mogen zijn.  Vanmorgen lag Filomeentje dood op de vensterbank. Waarschijnlijk heeft ze zich naar een hartinfarct toegevreten.

Hoewel ik dit jaar vooralsnog weinig last van vliegen heb, schafte ik me in de supermarkt toch een Vaponastrip aan. Dat dacht ik tenminste, want toen ik de verpakking openmaakte, bleek die niet het verwachte gele object te bevatten, maar de moderne versie van de ouderwetse vliegenvanger. Vroeger diende men zo’n bruingeel, uitermate kleverig lint uit een kokertje te trekken. Het ophangen daarvan eindigde meestal in een ontzettende kliederboel. Na een paar weken zag het ding zwart van de vliegenlijkjes en bood het allerminst een appetijtelijke aanblik. Afgrijselijk! In de nieuwste uitvoering is dat een strook met lijm bestreken karton en dat had ik dus gekocht. Als ik het niet gebruikte, kon ik net zo goed geld in de vuilnisbak gooien, dus heb ik het opgehangen … en gisteren heeft zich daar een vlieg op neergezet.

In doodsnood begon dat beestje te zoemen en uren later deed het dat nog steeds. Het was niet om aan te horen. Ik kreeg er wat van en vroeg me af hoe ik zou ik reageren als ik ergens in vastgelijmde toestand van honger en dorst dreigde om te komen. Wat zijn wij, mensen, bijwijlen toch wreedaardige schepsels.

Ik heb die vliegenvanger naar beneden gehaald en mee naar buiten genomen. Ik heb voorzichtig de vlieg losgemaakt en de vrijheid gegeven … en ik heb dat marteltuig gedumpt. Zo!

Weet je wat het is? Mijn inlevingsvermogen is te groot. Mijn moeder heeft voorspeld dat ik daar veel last zou van ondervinden.

De wrede natuur

Gisteren was een weldadige lentedag en ik genoot derhalve met volle teugen van het fietstochtje dat me door een bedaard landschap voerde.
"Dag koe!" riep ik naar een rund dat eenzaam in een grazige weide stond en meteen na mijn begroeting neerstuikte.
Eerst zakte ze door de knieën van de voorpoten, om vervolgens om te vallen. Ik kneep de remmen dicht en staarde verbijsterd naar het spartelende dier. Waren dat stuiptrekkingen? Haar ogen drukten radeloosheid uit. De wanhoop van een stervende?

Ik fietste halje travalje naar de dichtstbijzijnde hoeve. De boer die ik daar aantrof, kwam onmiddellijk met me mee. Toen we bij de koe arriveerden, was die helaas al dood. Ik ben gelijk naar huis teruggekeerd, want zoiets grijpt me in het gemoed. De confrontatie met de dood werpt altijd een schaduw over mijn leven en mijn dromen.

Hoogmoed komt voor de val

Het WWF ─ World Wide Fund for Nature ─ is een van de omvangrijkste internationale natuurbehoudorganisaties ter wereld. Het netwerk heeft meer dan 90 kantoren in meer dan 40 landen. Hieronder zien jullie hoe koning Juan Carlos, de onvolprezen erevoorzitter van de Spaanse afdeling, de doelstellingen van het WWF ter harte neemt tijdens een van zijn uitstapjes in het Afrikaanse Botswana. Leringen wekken, maar voorbeelden strekken.

Niet zo teuten!

Baby’s huilden, honden blaften, katten vlogen de gordijnen in, vogels tuimelden uit hun nesten … paarden sloegen op hol, galoppeerden de snelweg op en zaaiden daar dood en onheil. Voor een meisje van twintig waren de eerste minuten van 2012 tevens de laatste van haar leven. Ze is met haar auto tegen zo’n in paniek verkerend paard opgebotst en heeft dat met de dood bekocht. Haar twee metgezellen raakten ernstig gewond. Ook het paard stierf ter plekke.

En dat allemaal omdat sommigen het nieuwe jaar met het afsteken van vuurwerk willen inluiden, alsof er geen andere manieren bestaan om uiting te geven aan de in hoge mate relatieve vreugde die zo’n overgang met zich meebrengt. Ik kan het hebben, daar niet van, maar voor mij hoeft die herrie in het holst van de nacht niet echt.

Op zoek naar rust en stilte vluchtte ik enkele jaren geleden met mijn hele hebben en houden het bos in. Mijn dichtste buren ─ ze leven! ze ademen! ─ wonen ruim driehonderd meter bij me vandaan en vroegen zich tijdens de oudejaarsnacht wellicht af: “Wat zullen we eens gaan doen ter vermaak?” Ze hebben het bestaan om me een vol uur met allerhande geknal te ergeren. Gauw is dood en langzaam leeft nog. Luttele seconden na twaalven schoten ze hun eerste gillende keukenmeid de lucht in, waarna er ongeveer om de minuut een nieuwe ontploffing volgde, tot ze iets na enen wellicht door hun voorraad heen waren, het eindelijk stil werd en er mij niets meer restte dan de weinig historische woorden “zo dat hebben we ook weer gehad” uit te spreken.

Ja zeg, maak het een beetje! Van mij hoeven ze dat uur werk in vuurwerk echt niet letterlijk op te vatten.