Daar spon al in de zon een spin

Ik ben aan een vertaalopdracht bezig en zit aan een rommelige schrijftafel in een benepen tyfushok … eh … een onprettig kantoortje, waar twee bedienden, een vrouwtje en een mannetje, zich van hun dagtaak kwijten. Je kunt er je kont niet keren en het ruikt er muf, naar lang gestorven muis.

Het meisje begeeft zich naar een belendend lokaal, om er koffie te zetten. In plaats daarvan begint ze te gillen als een konijn in de beet van een wezel en ze keert spoorslags bij ons terug. Paniek schudt aan haar ledematen.
─”Er zit daar een kobbe!” krijst ze.

Haar collega en ikzelf meten ons stoerheid aan en begeven ons met onversaagde tred naar de plaats des onheils. Afgaand op haar jagende angst vrezen we daar een geniepige zwarte weduwe, een venijnige Australische tunnelwebspin, of zelfs een vervaarlijke tarantula aan te treffen, maar we moeten ons tevreden stellen met een ordinaire geleedpotige: een grijze huisspin die zich met enige moeite over de gladde faiencetegels boven een aanrecht voortbeweegt. Door een maaiende handbeweging van mijn metgezel komt het diertje op de vloer terecht en meteen daarna, nog voor ik wat kan zeggen, verdwijnt het met een nauwelijks hoorbaar gekraak onder zijn meedogenloze schoenzool. Ik geef blijk van mijn verontwaardiging en deel hem mee dat ik, niettegenstaande mijn antipathie tegen die beesten, nog nooit moedwillig een spin heb gedood. Ik vang ze en zet ze buiten.
─”Dan vang je ze inderdaad”, meesmuilt hij, hetgeen in ons dialect betekent dat hij me als niet goed wijs beschouwt.

Ik werp hem daarna nog een hele tijd mesblikken toe. Zijn collega daarentegen zit naar hem te kijken alsof hij de maan voor haar opgehangen heeft. Hij is haar held. Ze spint een web en zal hem strikken.

The Author