Tag: confrontaties

Achtervolgingswaanzin

Ik ben tijdens het fietsen opnieuw, nog maar eens en wellicht al voor de honderdste keer achternagezeten door een hond, waarvan de eigenaar dacht en luidkeels verkondigde dat hij/zij (de hond) zo braaf en tam was dat hij/zij niet aan de lijn hoefde.

Het exemplaar dat het gisteren op me gemunt had, dobberde wel tweehonderd meter in mijn kielzog, probeerde me herhaaldelijk in de kuit te bijten en staakte pas zijn achtervolging toen zijn baas hem voor de twintigste keer tot de orde riep.

Weten jullie hoe dat mormel heette? Marcel. Jawel, Marcel! Het weze me toegestaan om dat een buitengewoon bespottelijke naam voor een hond te vinden. Marcel nog aan toe.

Zowat een uur later ben ik voor de allereerste keer achternagezeten door een drone. Ja, jullie lezen het goed: door een drone! Het tuig dook op uit het niets, kwam nijdig zoemend of me af, scheerde me rakelings voorbij en suisde toen een weide in, waar een schaap zich wezenloos schrok en zich de poten uit de reet sjeesde, om vervolgens in een dwarrelvlucht terecht te komen en op een nogal onelegante wijze neer te strijken. Er kwam een man aandraven die een bedieningspaneel in de handen hield.
“Ik kan het nog niet goed”, klonk het verontschuldigend uit zijn mond en hij haalde de schouders op.

Hij kon het nog niet goed. Het was eraan te zien. Er staat ons wat te wachten met al die hefschroeftuigjes.

Een nogal ingewikkeld accident

Hoewel ik vrij veel tussen de wielen zit ─ hetzij die van een auto, hetzij die van een fiets ─ overkomt het me slechts zelden dat ik ooggetuige ben van een ongeval, maar als het gebeurt, is het dan ook meestal een spectaculaire, om niet te zeggen opzienbarende confrontatie.

Uitgerekend op het moment dat de meeuw zich verhief en het luchtruim koos, botste die met een ploffend geluid tegen de grille van een auto. De vogel schoot omhoog en daalde vervolgens met een keizerlijke zwaai neerwaarts, om op onzachte wijze op de motorkap van een andere wagen terecht te komen. Ricocherend suisde hij opnieuw opwaarts en tijdens de daaopvolgende landing raakte hij de schouder van een bejaarde man, die al slow motion op de rand van evenwichtsverlies fietste en nu in de berm sukkelde, om daar te kapseizen en halverlijve in een sloot te duikelen.

Zien jullie het een beetje gebeuren?

Gelukkig kwamen alles en iedereen ongehavend uit de confrontatie. Nu ja, iedereen … De meeuw zal helaas niet kunnen navertellen wat hem/haar de das omgedaan heeft.

Kak met rozijnen

Mijn Harley Trapson bracht me naar een vrijwel vertierloos dorp: Zedelgem. Men spreekt er kennelijk talen. Op het asfalt van een vaak door fietsers gebruikte landweg trof ik immers onderstaande boodschap aan:

zedelgem

In het Engels nog aan toe! Starve the bardies! Ik heb hier een paar dagen geleden nog maar net mijn ongenoegen geuit over de Engelstalige slogan van de Vlaamse brouwerij Rodenbach en nu gaat Zedelgem wat achterlijk doen en mij, in de taal van Shakespeare, een onnozelheid verkopen. Tja, dat weggetje wordt natuurlijk dagelijks door miljoenen, indien al niet miljarden Engelstaligen gebruikt en het is belangrijk dat die beseffen dat ze niet zweten, maar sprankelen. De paar honderd Vlamingen die er voorbijkomen moeten het maar snuiven.

Bijster origineel is het alleszins niet, want op internet krioelt het van kledingstukken en gebruiksvoorwerpen, die van deze kernspreuk voorzien zijn. Dat gebrek aan originaliteit komt trouwens ook tot uiting in het nochtans nagelnieuwe logo van Zedelgem, dat overduidelijk een afgietsel is van het alomtegenwoordige apenstaartje.

In Zedelgem mogen ze dan misschien talen spreken, origineel zijn ze daar allerminst.

Om toch een beetje op een positieve noot te eindigen, stuur ik van hieruit een hartelijke groet naar de vriendelijke moeder (met zoon), met wie ik in de ‘zithoek’ van het sluizencomplex Plassendale een leuke babbel had. Tot nog eens!

Even stoom afblazen

Mijn fietstocht was geen onverdeeld genoegen. Al na een paar kilometer kreeg ik een niet bepaald hartverheffend schouwspel opgedist. Een kalfje, dat nochtans niet verdronken was, lag toch dood in de wei. Een boer was bezig het kadaver in een kruiwagen te laden, om het naar de eeuwige jachtvelden te transporteren. Nu ja, laat ik het de Elysese velden noemen. Dat klinkt wat minder rauw.

Ik zou trouwens nog meer krengen te zien krijgen. Een gesneuvelde eekhoorn, een geradbraakte eend en een grotendeels tot moes gereden zeemeeuw waren niet van aard om me op te vrolijken.

Een aantal zwaluwen scheerden voor me uit over de grond. Ik vroeg me af hoe die er in vredesnaam in slaagden, om tijdens het vliegen gespuis te verschalken en op te vreten, of naar de hongerige bekjes in het nest te brengen. Alsof de duvel ermee speelde, dook op dat moment een niet zo klein insect mijn mond in en … ik slikte het toch wel naar binnen zeker! Dat veroorzaakte een hoestbui van je welste, waardoor ik halt moest houden, teneinde me in de berm op te stellen en het op een klaterend kotsen te zetten. Het was me een gezicht. Bewaar me, zeg!

Toen ik daar enigszins van bekomen was, vervolgde ik mijn weg. Omdat mijn humeur inmiddels een dieptepunt bereikt had, zat ik me mateloos te ergeren. Eerst aan het alomtegenwoordige fluitenkruid, dat ik een archilelijk gewas vind. Ik kan het voor mijn ogen niet geschilderd zien, maar Moeder Natuur is duidelijk een andere mening toegedaan: deze uitbundige vegetatie overwoekert beemden en bermen dat het niet mooi meer is, maar lijkt nu gelukkig stilaan uitgebloeid te zijn.

Ik had gedacht dat er dit jaar aanzienlijk minder mais geteeld zou worden, maar ik heb me vergist: de planten schieten nu pas uit hun sloffen en uit de grond, om me binnen afzienbare tijd op hoogbenige wijze het uitzicht op de Vlaamse landschappen te ontnemen. Wie vreet ze eigenlijk op, die massa’s goudgele korrels? Ik alleszins niet.

Daarna raakte ik danig ontstemd door de wind, die in West-Vlaanderen – dat tochtgat aan de Noordzee – vrijwel altijd aanwezig is, en niet te min! Als ik een fietstocht maak en me dus in een lus verplaats, zou ik normaliter ten halve de wind mee en voor de helft tegenwind moeten hebben. Jawel, morgen brengen! Het gebeurt niet zelden dat ik de hele rit lang tegen een forse bries op moet tornen, omdat de waai meent van richting te moeten veranderen tijdens mijn uitstap. Ik zou echt niet weten waarom men me daarboven met zwarte kool getekend heeft. Ik ben nochtans de beroerdste niet.

Vervolgens werd ik aangevallen door een hond. Hij schoot uit een landweg op me af, probeerde me in de kuit te bijten en ging in de achtervolging toen ik er dusdanig de sokken in zette, dat ik bijna terugreisde in de tijd. Ik won, maar was nog niet helemaal op adem toen een tweede hond op me toesprong als een bok op een haverkist en ik opnieuw een spurtje moest trekken. Ja zeg, maak het een beetje!

Dan heb ik nog met geen woord gerept van de miserabele toestand van de fietspaden, de bruusk openslaande portieren, het geen voorrang krijgen als ik er recht op heb, het rakelings passeren … Ik zou tijdens iedere tocht talloze prenten kunnen uitdelen. Misschien moeten agenten zich wat vaker per fiets verplaatsen, in plaats van gemotoriseerd.

Nee, zo vind ik er geen lol meer aan. Ik denk dat ik beter naar een andere sportieve bezigheid kan uitkijken. Diepzeeduiken lijkt me wel wat. Hoewel …

Een mens maakt wat mee

Ga vooral even zitten, want dit is niet mis. Bereid jullie voor op het bloederig tafereel van de gorgonische historie die ik aan jullie kwijt wil.

De man, een dorpsgenoot van me, keerde laat op de avond huiswaarts via een oude heirweg, waarop in lang vervlogen tijden Romeinse heirscharen galoppeerden en marcheerden. Je kunt het je eigen haast niet indenken dat misschien zelfs Julius Caesar van dit weggetje gebruik maakte, al behoort het zeer zeker tot de mogelijkheden … maar ik dwaal af, omdat ik daar goed in ben en eigenlijk niets liever doe. Ik ben de optelsom van allerlei menselijke zwaktes.

Maar ik kom ter zake en dan wel als volgt: ik keer terug naar die dorpsgenoot van me, die op een onchristelijk uur een smalle, in duisternis gehulde weg gebruikte om huiswaarts te tijgen. De koplampen van zijn auto betastten het asfalt, dat zich voor hem uit in bochten kronkelde als een aal in doodsnood en waarop plots een dier opdoemde, dat met een doodsmak tegen zijn voertuig knalde.

De man kon op talloze kwaliteiten bogen, maar een dierenvriend was hij niet. Hij schrok weliswaar even en vervolgde toen doodgemoedereerd zijn weg, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.

Thuis reed hij zijn auto de garage in en besloot om er zich toch even van te vergewissen of hij schade had opgelopen. Hij begaf zich naar de voorzijde van het voertuig, begilde zich op nogal onmannelijke wijze en deinsde terug als een duivel die een veeg met een wijwaterkwast krijgt. Verstrengeld in de radiateurgrille van de motorkap hing er namelijk een vos … en die leefde nog, al konden de bewegingen van zijn poten ook stuiptrekkingen geweest zijn.

De man hield evenwel zijn darmen bij elkaar en belde de politie. De heren, en dames, die daar de dienst uitmaakten, vonden die klus beneden hun waardigheid en raadden hem aan de hulp van de brandweer in te roepen, wat hij toen deed. Toen die ter plaatse kwam, was het dier inmiddels overleden, hetgeen het secure werkje van het lospeuteren ervan in niet geringe mate vereenvoudigde.

Aangezien ik over een nogal lenige fantasie beschik, kan ik het allemaal voor mijn ogen geschilderd zien, hoezeer ik die beelden ook tracht te verdringen. Ik zal er ongetwijfeld eng van dromen …

… maar laat me dit stukje tot een aanvaardbaar einde brengen: ik mag een krulstaart krijgen als het niet waar is.

Dit zijn brutale tijden

Zoals jullie weten, of niet weten, heb ik een schier onafscheidelijke metgezel, die vrijwel nooit van mijn zijde wijkt en zelfs ’s nachts op het kastje naast mijn bed vertoeft. Ik heb het over mijn ‘calepingske’: een notitieboekje van bescheiden formaat, dat ik altijd bij me draag en waarin ik te pas en te onpas gedachten of invallen administreer en emoties neergooi. Lees in dit verband:
1. Mijn calepingske
2. Moleskinemolest

Toen ik gisteren aan een restauranttafel aanschikte, zat ik in afwachting van het bestelde voedsel wat in dat boekje de knieteren.
‘Hij keek alsof hij, aan boord van een Fiat 500, voortdurend wegreuzen op zich af zag komen, bestuurd door schuimbekkende dollemannen’, schreef ik en toen was de bladzijde vol, zodat ik die diende om te slaan om een vervolg aan de zin te breien. Tot mijn grote verbazing trof ik daar geen onbeschreven kantjes aan, maar wel een in grote, onbehouwen letters neergepende boodschap van een mij onbekende auteur.
“Ik ben Omar en ik zal je kapotmaken”, schreef hij met vitriool.

Zoals ik hierboven al vermeldde, wijkt mijn calepingske zelden of eigenlijk nooit van mijn zijde en het is me derhalve een raadsel hoe dat dreigement erin terechtgekomen is. Ik ken niemand die Omar heet en ik heb bij mijn weten nooit iets gedaan waarom ik kapotgemaakt zou moeten worden.

Vreemd. Heel vreemd en toch ook een beetje onrustbarend. Niet dat ik mij hersenblaren maak of beren op de weg zie, maar helemaal gerust ben ik er toch niet op, want we leven in brutale tijden.

Hondenleed 2

Ik heb jullie eergisteren, na mijn in het gemoed grijpende confrontatie met een driepotige hond, een beetje in het luchtledige laten hangen door geen vervolg aan mijn relaas te breien, zij het met de belofte dat ik dat eerlang wel zou doen. Vandaag keer ik dus terug naar het onderwerp dat ik toen bij de kop had.

Drie uur na de hierboven vermelde confrontatie was ik tijdens een wandeling getuige van een verkeersongeval. Een klein en zeer onschuldig autootje werd op onrechtvaardige wijze in de flank gegrepen door een ongehoord brutale BMW. Er giechelde brekend glas en metaal scheurde krijsend. Het aangereden voertuigje tolde een paar keer in het rond en bleef toen zwaar gehavend in het midden van de weg staan.

Een van de gedeukte portieren zwaaide niet zonder moeite open en er dook een langharige man op, die eerst enigszins verdwaasd om zich heen keek en vervolgens een kleine hond uit het wrak haalde. Het dier beefde als … eh … een juffershondje, hoewel hij dat hoegenaamd niet was. Hij behoorde tot het ras dat men Mops noemt: een naam die volgens mij helemaal overeenstemt met het mollige uiterlijk van dat wezen. De man deponeerde de viervoeter op een deken in de berm, voorzag hem van een bakje water en ging toen verhaal zoeken bij de eigenaar van de BMW.

Toen ik daar een kwartier later opnieuw voorbijkwam, was de politie volop bezig zich met de zaak te bemoeien en zat het hondje nog steeds te rillen op zijn deken in de graskant. Ik knielde bij hem neer, sprak bemoedigende en troostende woorden, streelde behoedzaam zijn kop en toen … kreeg mijn hand opeens drie likjes van hem. Ik was daar heel blij mee. Mijn dag kon niet meer stuk.

Drie likjes. Meer heb ik niet nodig om een beetje gelukkig te zijn. Ik ben met weinig tevreden.

Hondenleed

De man wandelde vrijwel iedere dag voorbij mijn woning, steevast in het gezelschap van een buitengewoon sierlijke windhond, meer bepaald een Galgo Español. Als ik toevallig buiten was als hij passeerde, wisselden we niet meer uit dan een eenvoudige groet, al herinner ik me dat ik één keer tegen hem gezegd heb dat ik hem een bijzonder fraaie hond vond hebben: compliment waarvoor hij me vriendelijk bedankte.

Enkele maanden geleden kwam er plots een eind aan hun dagelijkse passage. Zeggen dat ik me daaromtrent zorgen maakte, zou overdreven zijn, maar toch vroeg ik me soms af waar ze gebleven waren. Gisteren kreeg ik opheldering.

Ik stond buiten bij de brievenbus toen ik ze in de verte zag aankomen, de hond huppelend van blijdschap. Spoedig bleek echter dat het huppelen niet door blijdschap veroorzaakt werd, maar door het ontbreken van een voorpoot.
– “Oei!” schrok ik. “Hoe is dat zo gekomen?”
– “Een kwaadaardige tumor,” verduidelijkte de man, “maar hij houdt zich kranig, hoor.”
– “Doet u dat dan ook maar”, zei ik, want ik zag dat hij zich even verloor.
– “Ze zijn niet met velen die me dierbaar zijn,” vertrouwde hij me toe en er wankelde vertedering in zijn stem, “maar hij staat helemaal bovenaan dat lijstje.”

Ze vervolgden hun weg en ik keek ze na, scheel van emotie. Tja, die weekhartigheid van me … Het is een kwaaltje dat met de jaren verergert.

Nauwelijks drie uur later … maar dat vertel ik jullie eerstdaags. Voor vandaag is het welletjes geweest met de ellende.

Ten aanval!

prei

Voor de verandering regende het ’s morgens eens niet, dus hees ik me op het zadel van mijn fiets en ging er als een reetscheet vandoor, want ik trap met elektrische ondersteuning.

Het eerste wat me opviel, was de opdringerige geur die me hier en daar de neusvleugels streelde. Op diverse plaatsen was men bezig prei te oogsten en die activiteit pleegt een aroma te verspreiden, dat ik als aangenaam, of zelfs appetijtelijk ervaar. Het duurde dan ook niet lang of ik vervolgde likkebaardend en watertandend mijn weg, vastbesloten om me ’s middags aan een met prei toebereid gerecht te verlustigen.

Het zal nog eens zo gaan dat ik fietsen niet langer als een aangenaam tijdverdrijf beschouw. Dat komt niet zozeer door de erbarmelijke toestand van de Vlaamse fietspaden – als die er al zijn – of door het onbeschofte gedrag van andere weggebruikers, maar wel door de viervoeters, meer bepaald de honden die sommigen van ons op hun levenspad vergezellen. Ik weet dat ik in herhaling val, maar het is niet anders.

Dra zag ik immers een bejaard echtpaar voor me opdoemen. Ze liepen in ganzenmars: de vrouw voorop en de man, die een vrij grote hond aan de lijn had, keutelend in haar kielzog. Ik gaf het drietal ruimschoots ruimte, maar terwijl ik hen voorbijreed, sprong de hond met wijd open muil en blikkerende tanden op me af. Hij miste mijn kuit op een haar en beet zich vast in mijn fietstas, waardoor mijn evenwicht in het gedrang kwam en ik bijna ten val kwam. De eigenaar van het beest rukte verwoed aan de veel te lange lijn en slaagde erin om de hond op andere gedachten te brengen. Hij liet me los.

Ik hield halt, ontdekte eerst de scheur in mijn fietstas en wendde me vervolgens tot het echtpaar, dat enigszins bedremmeld naar me stond te kijken, de hond tussen hen in.
─”Wat krijgen we nu?!” riep ik.
─”Hij mag dat nochtans niet doen”, stamelde de man totaal verbouwereerd.
─”Stel je voor dat hij het wel zou mogen doen”, snoof ik.
─”Hij is nochtans heel braaf”, deed de vrouw haar duit in het zakje.
─”Dat heb ik gemerkt”, diende ik haar van antwoord.
─”Nog een geluk dat ik hem aan de lijn had”, vond de man.
─”En dat die lijn net geen kilometer lang was”, schamperde ik.
─”Heb je schade?” wilde de vrouw weten.
─”Er zit een scheur in mijn fietstas”, zei ik.
─”Hoeveel moet dat kosten?” vroeg de man en hij trok al een portefeuille.
─”Laat maar!” wuifde ik. “Ze zijn oud en versleten. Ik was toch al van plan om die eerstdaags te vervangen.”
─”Bedankt dat je het zo sportief opvat”, behaalde ik een plasdankje.

Waarna ieder zijns weegs ging. Ik begaf me naar huis en bereidde daar een vlotte hap met heel veel prei. Nu ja, heel veel. Twee stengels.

Is ’t nu gedaan ja met die ambetante honden? Mag ik misschien een keertje ongestoord van het fietsen genieten?

hondenaanval

De hond die niet blafte

Hoewel het een vrij smal pad betrof, zagen twee heren op leeftijd er geen been in om het bijna over de volle breedte in te palmen, teneinde een boom op te zetten en de doorgang te versperren. Een van de mannen was bovendien toegerust met een hond, die ik niet bepaald bij de categorie van de kutlikkertjes of de West-Vlaamse preutelekkertjes zou indelen. Het loeder zat weliswaar aan een lijn vast, maar leek toch over vrij veel speelruimte te beschikken.

Ik vertrouwde het zaakje niet, kneep de remmen van mijn fiets dicht en hield dientengevolge halt.
─”Zal ik er heelhuids voorbij raken?” vroeg ik.
─”Dat staat nog te bezien”, kreeg ik als antwoord. “Hij bijt enkel naar stoute mensen. Ben jij een stoute mens?”
─”In de verste verte niet”, stelde ik resoluut.
─”Dan kan er je niets overkomen”, vernam ik.

Ik stapte dus schoorvoetend voorbij het tot de tanden gewapende beest en wat denken jullie dat er gebeurde? Het monster haalde uit, hapte naar me, kreeg mijn broekspijp te pakken en bezorgde die een kloeke winkelhaak.
─”Godvermiljaardedju!” riep ik geschrokken en woedend. “Je moet nog eens zeggen dat hij niet zal bijten.”
─”Jij bent kennelijk minder braaf dan je van jezelf denkt”, kon de eigenaar van de viervoeter er nog mee lachen ook.

Hij slikte zijn gelach in toen ik eiste dat hij de schade aan mijn pantalon zou vergoeden. Aanvankelijk weigerde hij dat, maar toen ik met politie dreigde, kwam hij toch over de brug, zij het met zichtbare tegenzin.

Zou het onderhand niet eens tijd worden dat hondeneigenaars begrijpen dat ze hun metgezellen moeten aanlijnen, dat die zelfs in aangelijnde toestand verrassend uit de hoek kunnen komen en dat ze hun uitwerpselen dienen op te ruimen?