Tag: communicatie

Op mijn paasbest

Het is gebruikelijk dat we rond deze tijd – het begin van de lente – een nieuw geluid produceren. Voor één keer wil ik echter van deze gewoonte afwijken en Uilenvlucht van een nieuw uiterlijk voorzien.

Naar aanleiding van wat ik gisteren schreef, was ik toch niet helemaal tevreden over de manier waarop mijn blog zich openbaarde aan de vele honderdduizenden ─ het kunnen er ook een paar minder zijn ─ die me per mobieltje bezoeken en de nog eens vele honderdduizenden ─ mag het ook wat meer zijn? ─ die dat per tablet doen. 
“Allez vooruit! Een nieuw geluid!” dacht ik, want ik kan ook nog dichten zonder zwichten en zonder mijn gat op te lichten.

Zoals ik hierboven al meldde, heb ik dat geluid gelaten voor wat het was. In plaats daarvan hees ik Uilenvlucht in een nieuw thema, dat aan alle vereisten van het ‘responsive webdesign’ voldoet en dus ook aan mobiele bezoekers een optimale ervaring moet bieden. Vervolgens streek ik nog wat van mijn veren glad en toen herrees Uilenvlucht als een feniks uit zijn as.

metamorfose

Metamorfose

Als je aanwezig bent op internet, met een website of een blog, moet je er vandaag de dag voor zorgen dat je geesteskind ‘responsive’ is, zoals dat in het Nederlandsonvriendelijke jargon heet. In duidelijkere taal wil dit zeggen, dat hetgeen je aan het wereldwijde web toevertrouwt en aan de kostgangers der aardkloot aanbiedt net zo goed fraai moet ogen als rimpelloos functioneren, met wat voor medium je het ook bekijkt.

Wil je weleens zien en ervaren hoe anderen jouw website of blog gepresenteerd krijgen op hun mobieltjes, smartphones, tablets van diverse formaten, laptops, notebooks of pc’s, dan moet je gewoon even deze link aanklikken ─ Responsive Web Design Tool ─ daar de URL (het adres) van jouw website of blog invoeren, of plakken, en hopla … het wonder zal zich voor jullie ogen voltrekken.

Het animeermeisje

tekstberichtMijn mobieltje produceerde een onnozel geluid, want er liep een sms-bericht binnen.

“Ik sta op het punt om te vertrekken”, las ik. “Als alles goed gaat, ben ik over een uur bij je. Milou.”

Nu ken ik niemand die Milou heet. Bovendien vind ik het, met permissie, een naam die geredelijk in een kieteltent thuishoort, dus stuurde ik snel een antwoord, teneinde te vermijden dat ik bezoek zou krijgen van een dame of juffrouw die ruggelings aan haar toekomst dacht. Mochten er lezeressen van me zo heten, dan zijn zij natuurlijk de uitzonderingen die de regel bevestigen.

“Ik vermoed dat het bericht dat u net verstuurde niet voor mij bestemd is”, schreef ik.

Haar reactie liet niet lang op zich wachten:
“Toch wel!” was ze zeker van haar stuk. “We zouden vanmiddag de vergadering van volgende week voorbereiden.”

“U gebruikt duidelijk een fout telefoonnummer”, deelde ik haar mee. “Ik weet niets van een vergadering.”

“Wat flauw van je dat me nu in de saus laat zitten”, gaf ze lucht aan haar ongenoegen. “Je hebt het beloofd, dus ben je eraan koud.”

Ik loosde een zucht en toetste haar nummer in. Zeer tegen haar zin moest Milou toegeven dat ze zich inderdaad vergist had en toen verbrak ze zonder enig excuus de verbinding, alsof het allemaal mijn schuld was.

Sommige mensen kan men prikken met een speld, voor anderen volstaat zelfs een hooivork niet.

Buikspreker

tolkenIk bevond me in het gezelschap van twee nette heren en ik mengde me voortdurend in het gesprek dat ze met elkaar voerden. Dat werd trouwens van me verwacht en ik kreeg er nog voor betaald ook. Ik was namelijk als tolk ingehuurd. Wat de ene in de taal van Cervantes verkondigde, vertaalde ik in die van Molière en wat de andere in het Frans zei, verbouwde mijn mond naar het Spaans.

Net voor we aan ons triootje begonnen, had ik ietwat onbedachtzaam een citron pressé tot me genomen. Dat klinkt vrij chic, maar het is niet meer dan vers geperst citroensap met ijs en suiker. Naar men beweert, beschouwen onze kelen dat als ambrozijn, een goddelijke en verkwikkende lafenis, maar andere lichaamsdelen zijn er kennelijk veel minder mee in hun nopjes, toch zeker bij mij. Het duurde dan ook niet lang of mijn buik begon een woordje mee te spreken en allemaal rare geluiden voort te brengen, gaande van een dof gerommel tot bijna sensuele gilletjes van verrukking. Ik schaamde me diep, maar de beide heren waren zo keurig opgevoed dat ze stoorzender compleet negeerden, of toch die indruk wekten.

Opeens slaakte mijn buik een luide kreet die als een langgerekte ‘fuck you!’ klonk. Het gesprek leek even te stokken, maar opnieuw zwegen we met zijn allen de bemoeial dood. Ik prees me gelukkig dat mijn gesprekspartners de taal van Shakespeare niet machtig waren. 

Solist

─”Waar zat je toch weer?” veegde een vriendin me de mantel uit. “Ik probeer je al de hele middag te bereiken, maar ik kom telkens bij je automatische beantwoorder terecht en ik praat niet tegen een machine.”
─”Ik was niet thuis”, zei ik.
─”Zo’n toestel heet een mobieltje”, verkondigde ze. “Weet je ook waarom? Omdat je ’t overal kunt meenemen.”
─”Geen haar op mijn hoofd dat daaraan denkt”, sputterde ik. “In de eerste plaats omdat ik een hekel aan telefoneren heb en in de tweede plaats omdat ik hoegenaamd niet altijd en overal bereikbaar wil zijn.”
─”Je bent me toch een rare”, schuddekopte ze, maar dat wist ik eigenlijk al.

Tijdens een reünie vroegen vroegere klasgenoten me of ik hun facebookvriend wilde zijn.
─”Dat zal moeilijk gaan,” zei ik, “want ik zit niet op Facebook en ik ben absoluut niet van plan om dat ooit te gaan doen, maar desgewenst kunnen jullie me wel e-mailen of een tweet sturen.”
Ze keken me aan alsof ik een stom duinkonijn, indien al niet een achterlijk ezelsveulen was.

Misschien ben ik dat wel, maar dat zal me een roodkoperen rotzorg zijn. Ik mag dan misschien geen facebookvrienden hebben, maar ik heb wel een handvol echte vrienden en ik zal zelf wel bepalen wat ik leuk vind.

Einzelgänger

Hoop licht aan, niemand thuis

Volgens Di Rupo, de premier van Belgenland, is de N-VA ─ de grootste partij van Vlaanderen die tevens mijn voorkeur wegdraagt, hetgeen ik niet onder stoelen of banken steek en ook in het stemhok laat blijken ─ een zeer gevaarlijke partij. Ik had al zo’n vermoeden dat ik me met iets gevaarlijks inliet, maar het bevalt me wel. 

Dezelfde Di Rupo verklaart dat hij wil dat zijn regering dit jaar beter communiceert. Misschien dat Di Rupo eerst moet leren om zelf beter te communiceren in de landstaal van het overgrote deel der Belgen. Hij belooft telkens beterschap, maar dat blijft duren en zijn gezwatel lijkt nog steeds nergens op.

Of nee, Di Rupo kan beter zwijgen, want hij heeft een klein pietje.

Elio

Kwekje

Ik woonde een vergadering bij en maakte van een pauze gebruik om me in de toiletten terug te trekken, teneinde me daar van wat overtolligheden te ontdoen. Ik had me nog maar net op de pot geïnstalleerd of er klonk een stem op in het kamertje naast het mijne:
─“Hallo! Hoe is het met je?”
Ik had op dat moment weinig zin in een gesprek en zeker niet met een volslagen onbekende, maar ik ben keurig netjes opgevoed en antwoordde dus:
─“‘t Gaat goed met me, dank je.”
Waarop de andere vroeg:
─“Zeg eens, wat ben je aan het doen?”
Hoewel dat eigenlijk een onnozele vraag was, zei ik:
─“Hetzelfde als jij allicht.”
Nu volgt het hoogtepunt van deze gekke situatie, want mijn buurman informeerde:
─“Mag ik misschien even tot bij je komen?”
Dat vond ik nogal sterk, maar mijn goede manieren kregen opnieuw de bovenhand en ik antwoordde:
─“Nee, liever niet, want ik heb het nogal druk op dit moment.”
Waarna ik mijn buurman hoorde zeggen:
─“Luister … ik bel je straks wel even terug, want er zit hier een idioot naast me en die antwoordt telkens als ik wat zeg.”
 
Se non è vero, è ben trovato.

Meneer spreekt talen 3

Toen ik aan de tapkast van de dorpskroeg een Spaans telefoongesprek beëindigde, sprak de jongen die naast me zat me aan. Hij vertelde me dat hij Thomas heette en graag de taal van Cervantes wilde leren, waarna hij met de onderstaande anekdote op de proppen kwam. 

Tijdens de voorbije zomer was hij met een aantal kameraden op een caféterras in de Brugse binnenstad neergestreken. Aan een belendende tafel hadden vier Spaanssprekende meisjes plaatsgenomen. Met bakvisgedrag — gefluister, blikken, lachjes en gegniffel — verried een van die huppelkutjes dat ze de knappe Thomas zag zitten, dus vonden zijn gabbers dat hij zich die kans niet mocht laten ontglippen. Hoe kon hij toenadering zoeken? Dat wist Olivier, die al zijn vakanties aan Iberische costa’s doorbracht en volgens zijn zeggen een aardig mondje van de aldaar gebezigde taal sprak. Een vuurtje vragen was in Spanje de gebruikelijke manier om met een onbekende een gesprek aan te knopen. Mag ik een vuurtje van je? luidde daarginds: ¡Quiero que me la chupes! Dat werd even gerepeteerd en vervolgens had Thomas zich, voorzien van een charmante glimlach en een sigaret, bij dat wicht aangemeld, om ten aanschouwen van de hele terrasbevolking en wat voorbijgangers een pletsende lel van die señorita te krijgen. Zelfs Olivier begreep haar woedende reactie niet en schreef die toe aan een hartgrondige afkeer voor roken.

Voor degenen die net als Thomas en zijn vrienden geen Spaans begrijpen, zal het wellicht volstaan om per Google de betekenis van het werkwoord chupar op te zoeken, als je die al niet kunt raden.