Tag: kalenderwijsheid

Woeps!

Jullie zullen er allicht net zo min wat van gemerkt hebben als ik, maar tijdens de voorbije nacht ─ exact om 00.38 uur ─ heeft de astronomische winter zich op gang getrokken. Niettegenstaande de gure weersomstandigheden van de laatste weken is het barre jaargetijde nog maar net begonnen.

Vandaag is het dus letterlijk kort dag en zoals ik enkele weken geleden al schreef:

Van morh’n voart lang’n de doah’n iest met e tumelette van ne luus en tonne met e sproengsje van e vlooje.
Vanaf morgen lengen de dagen eerst met een koprol van een luis en daarna met een sprongetje van een vlo.

Jullie kunnen zich ongetwijfeld voorstellen dat die turnoefeningetjes bij zulke minuscule diertjes slechts heel weinig tijd in beslag nemen.

“Alle beetjes helpen”, zei de mug en ze piste in de zee. Even aangorden nu. Binnen de kortste keren schrijven we 21 maart 2011 en dat is de dag waarop deze winter plaats zal ruimen voor een nieuwe lente en het daarmee gepaard gaande nieuwe geluid.

Weet je wat ik doe? Ik zal straks verlekkerd in reisbrochures vlooien en vast plannen  maken om dartel in de geblondeerde zomer van 2011 te duiken. Dat lijkt me een geschikte bezigheid om een nogal droefgeestige woensdag in de winter wat op te leuken.

Maar eerst maak ik met veerkrachtige tred een fikse wandeling langs hetgeen er nog overblijft van de stemmige sneeuwtaferelen …

Zowel lawaaimolest als stankhinder

Ik geeuwde met de onwelvoeglijkheid van een nijlpaard en verleende een forse ruft de langverbeide vrijheid. Nieuwsgierig snoof ik het belegen aroma ervan op: uien allicht, met vermoedelijk een vleugje keizersalade. Hoe stonk een gezond en verstandig mens het bij mekaar? Merkwaardig toch, dat men zelf gekweekte odeurtjes enigermate apprecieert, maar volstrekt verafschuwt wat een ander aan lichaamsgeuren bekokstooft. Ik ben allerminst een petomaan ─ de hemel kere het! ─ en dus hoef ik er niet echt het fijne van te weten, maar toch heb ik het niet kunnen laten om even wat verder te boren. Ziehier mijn bevindingen:

Flatulentie wordt veroorzaakt door bloemkolen, bonen, spruiten, broccoli, uien, witte kool et cetera. Mannen lanceren gemiddeld zestien vaak onbeheerste florsen per dag; vrouwen zijn met minder al ruim tevreden en houden het op ongeveer negen delicate scheetjes. De aldus ontsnappende darmgassen bestaan hoofdzakelijk uit koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, waterstof en methaan.

Ongeremde achterklap — geen kousenloper dus, maar effe lekker knallen — overbrugt in een gesloten ruimte een afstand van vijftien meter en de geur ervan kan vijf minuten blijven hangen. Hippocrates van Kos, die men als de grondlegger van de medische wetenschap beschouwt, noteerde hieromtrent in de vierde eeuw voor het begin van onze jaartelling:

Winden dienen het lichaam bij voorkeur zonder geluid te verlaten, maar het is beter dat er wél geluid aan te pas komt, dan dat ze worden tegengehouden en zich inwendig opstapelen.

Weinig mensen weten dit, maar het graag ruiken van de eigen broekhoest en het tevreden aanschouwen van je kromme eieren in de toiletpot zou wat met het oerinstinct te maken hebben. Andermans overtolligheden en putlucht vinden we walgelijk.

Tjonge, wat ben ik toch een fijne teen. Ik strooi met kalenderwijsheden als zwarte Piet met pepernoten.

Jeugdsentiment

Morgen duiken we met zijn allen de zes donkere weken in en naar aanleiding daarvan schoten er me gisteravond plots een paar anekdotes te binnen, die me danig in het gemoed grepen, wellicht omdat mijn ouders er een rol in spelen. Ze zijn weliswaar al vele jaren geleden gestorven, maar hun dood heeft een nooit geheelde barst in mijn leven veroorzaakt en soms worstel ik nog met de rafels van de rouw.

In verband met de donkere zes weken sleet mijn moeder onderstaande wijsheid aan eenieder die het horen wilde en dat deed ze vanzelfsprekend in het sappigste West-Vlaams, dat voor velen van jullie koeterwaals is en dat ik daarom van een vertaling voorzie:

Achtre de doenkre zes week’n lang’n de doah’n iest met e tumelette van ne luus en tonne met e sproengsje van e vlooje.

Na de donkere zes weken lengen de dagen eerst met een koprol van een luis en daarna met een sprongetje van een vlo.

Mijn vader sprak een moeizaam Nederlands, maar desalniettemin durfde hij zich af en toe aan een woordspeling te wagen, zij het vermoedelijk onbedoeld en met een wel zeer vervaarlijk accent. Op een winterse dag stond hij eens naar de hemel te turen en toen zei hij:
─”Vanavond komt de vorst.”
─”Je meent het!” wendde mijn moeder grote ontsteltenis voor. “En ik heb natuurlijk niets in huis om Zijne Majesteit te verwelkomen.”

Hoelang is dat wel niet geleden? Mais où sont les neiges d’antan?

Beweert men niet dat jeugdsentiment doorgaans de eerste ouderdomskwaal is?

Het treuzelig treuren

Hebben jullie het ook gehoord, vanmorgen op dat onwelvoeglijke uur, want in alle vroegte? Opeens boorde er zich enig getoeter door de stilte van de ochtend. Exact om 05.09 uur is immers de herfst begonnen en bij overlevering durft dat nogal eens met hoorngeschal gepaard te gaan. Zelfs Felix Timmermans ─ toch niet de minste van onze volksschrijvers ─ heeft er ooit een poëtische ontboezeming aan gewijd:

De herfst blaast op den horen en ‘t wierookt in het woud …

We mogen ons gelukkig prijzen dat deze aankondiging op enigszins beschaafde wijze gebeurt en dat men dit geschal niet ontlokt aan zo’n uit Afrikaanse contreien overgewaaide herrietoeter, alias de vuvuzela, maar nog steeds gebruik maakt van romantische instrumenten, zoals daar zijn de schalmei, de klaroen of iets anders van die strekking.

Hoewel de herfst mijn favoriete seizoen is en ik best wel geneigd ben om in lyrisch gejubel los te barsten, lijkt het me toch beter om dat niet te doen, teneinde te vermijden dat ik me vastrijd in de beperkingen van de Nederlandse taal. Er is namelijk geen enkel woord dat op herfst rijmt. Een nobele onbekende heeft daar ooit een ietwat komische mouw aan weten te passen en schreef:

Als de blaad’ren vallen in de herfst, zijn alle bejaarden op hun sterfst.

Zelfs de onnavolgbare Drs. P, die nochtans nooit om wat rijmelarij verlegen is, diende het hiaat op enigszins vermakelijke wijze te omzeilen, want hij dichtte:

De buren waren grimmig, zijn ouders diep gegriefd.
En onder zijn collega’s was hij ook al niet geliefd.
De oude juffrouw Zomer, baas Voorjaar, meester Herfst.
Ze riepen driewerf schande, juffrouw Zomer het driewerfst.

Ik speel eveneens graag met taal en heb ─ zo meen ik althans ─ in lang vervlogen dagen ook een leukigheid aangaande de herfst bedacht, hoewel het best mogelijk is dat ik een ordinaire plagiaatpleger ben, die zich zonder veel schroom de vondst van een ander toe-eigent:

Het is herfst en we hoeven zelfs ons gat niet te verbranden om op de blaren te zitten.

Hou me vast!

Vaert wel ende levet scone!

Vandaag, 8 september, is het zwaluwen-afscheidsdag, al maken de bewoners van de drie nesten onder mijn dakgoot vooralsnog geen aanstalten om naar het zuiden af te reizen. Ik vermoed dat ze ‘t hier nog wel een paar weken zullen uitzingen, maar onvermijdelijk zal ik eerlang moeten vaststellen dat ze schampavie zijn. Dat doen zwaluwen nu eenmaal. De halfjaarlijkse trek hoort bij hun ingebakken aard en daar valt niet aan te tornen. Omdat ik zowel een dierenvriend als een licht ontroerbaar mens ben, heb ik het altijd wat moeilijk met dat afscheid, maar het is niet anders.

Er dreigt zoveel gevaar in deze boze wereld en het is een ruk hoor, van hier naar daar. Zullen ze de barre tocht overleven en in het diepste zuiden een veilig onderkomen vinden? Ach, het zal die vogels wellicht aan hun reetje roesten dat ik om ze bekommerd ben. Ze hebben op dit moment wel andere dingen aan hun snuggere kopjes. Als je gekozen hebt om te vliegen, moet je ook verdragen dat je vleugels pijn doen.

De mazzel, gevederde huisgenoten! Moge de zegen van de zwaluwgoden over jullie nederdalen en het geluk jullie goedgezind begeleiden. Ik hoop dat jullie daarginds eveneens van de milde kant van het leven kunnen genieten. Tot over een maand of zes, als jullie op de adem van de lenige lente opnieuw komen aanzeilen om te mijnent neer te strijken en van mijn gastvrijheid gebruik te maken.

“Waar een zwaluw zijn nest bouwt, heerst voorspoed en zal de bliksem niet inslaan”, luidt een aloude volkswijsheid en ik mag het graag geloven. Ik vind het alleszins een beetje een geruststelling. Soms.

En er was licht

De man die bij me in de woonkamer zat, wilde indruk op me te maken met zijn laserscherpe verstand. Hij was zo’n opgeblazen kikker die je met inzichten en analyses wil overtroeven, daarbij niet gehinderd door veelgelaagde onverstaanbaarheid, die je voor geleerdheid kunt houden als je snel onder de indruk bent van blaaskakerij. In de waan verkerend dat hij de streepjescode van de wereld kon lezen en alles tot in de finesses wist, strooide hij met kalenderwijsheden als Sinterklaas met pepernoten. Tevens bezigde hij voortdurend moeilijke woorden, die de meeste mensen nooit gebruiken, tenzij een kruiswoordraadsel hen daartoe verplicht.

Ik diende wat in de keuken te halen, knipte daar het licht aan, voorzag me van het nodige, doofde de lamp en keerde bij hem terug. Enkele minuten later herhaalde ik die procedure en meteen daarna nog een keer. Hij bemoeide zich met de zaak.
─“Eigenlijk kun je die lamp beter laten branden”, vond hij. “Als je die telkens in- en uitschakelt, verbruik je veel meer stroom dan als die de hele tijd aan blijft.”

Nu begrijp ik van technische toestanden net zoveel als een eend van onweer en op het gebied van elektriciteit ben ik nog makkelijker te pakken dan een slak. Toch zou ik haring of kuit van die bewering willen hebben. Niet dat ik op mijn centen zit als een duivel op een ziel, maar ik mag graag op de kleintjes passen, want er staat helaas geen geldboom in mijn tuin.

Wat is voordeliger: een lamp laten branden, of die herhaaldelijk aan- en uitknippen? Op zoek naar een antwoord heb ik een beetje overal mijn … eh … licht opgestoken en tevens heel wat internetpagina’s gevlooid, maar veel wijzer ben ik daar niet van geworden, want de meningen lopen sterk uiteen. Ik geef het echter niet op, boor nog even verder en houd jullie op de hoogte … als ik het niet vergeet.

Hotdogs

De kaduke scheurkalender, die ik enkele weken geleden in mijn schrijfsel Maandagmorgenrexemplaar opvoerde, verklapt dat we er vandaag aan beginnen en dat we maar beter onze voorzorgen kunnen nemen. Ontwaar ik daar enig gefrons op jullie voorhoofden, omdat jullie het even niet kunnen bijsloffen? Ik heb het over de hondsdagen, the dogdays, la canicule, die Hundstage, la canícula … Kijk an, meneer spreekt talen!

De term dateert uit tamelijk lang vervlogen tijden, toen de bewoners van de lage en veelal tochtige contreien aan de rand van de Noordzee nog gespierd Nederlands praatten en het Engels ─ het gezwatel dat klinkt alsof je onder het spreken door een walvis staat te pijpen ─ onze elegante taal nog niet verziekte.

─”Begin je nu weer met je gemeier?!” hoor ik jullie foeteren. “Kom op met je kommetje! Vertel ons wat die hondsdagen zijn.”
Wel, om zeer tegen mijn gewoonte in een lang verhaal kort te maken, kan ik jullie mededelen dat de hondsdagen de periode tussen 19 juli en 18 augustus aanduiden, hetgeen eigenlijk het hoogtepunt van de zomer en dus de warmste tijd van het jaar hoort te zijn, maar bij ons meestal niet is. Waarschijnlijk is ons wispelturige klimaat ook de reden waarom die toch wel fraaie benaming in onbruik is geraakt.

Willen jullie ook nog weten waar het woord vandaan komt? Ja, ik zal het kort maken. Sirius, de helderste ster van de hemel, verschijnt in deze periode tegelijk met de zon boven de kim. Sirius behoort tot het sterrenbeeld de Hond en laat zich daarom graag de Hondsster noemen. De naam hondsdagen … Ach, jullie hebben het ongetwijfeld al gesnapt, want jullie zijn niet dom.

Ik wens jullie gillend hete hondsdagen, a long hot summer und viel Vergnügen in the heat of the night.

Kijk an, meneer spreekt talen!

Maandagmorgenexemplaar?

Ik weet niet of het ding ook in Nederland furore maakt, maar in Vlaanderen treft men het alleszins in heel veel woningen aan. Ik heb het over de fameuze scheurkalender van De Druivelaar, waarvan er jaarlijks ongeveer een miljoen stuks over de toonbank gaan. Nee, dat laatste is niet helemaal correct, want een groot deel ervan deelt men als relatiegeschenk uit. Zo kreeg ik mijn exemplaar van de bank, waar ik wekelijks enorme klauwen geld en grote sloten poen naartoe sleep, die ik in het zweet mijns aanschijns verwerf, want ik verdien mijn brood heus niet met spuugslikken.

Mijn scheurkalender hangt in de wc. Ik kom daar immers iedere morgen en op die manier hoef ik de tijd die ik daar vertoef niet in ledigheid door te brengen. Zo’n kalenderblaadje bevat overigens een schat aan nuttige informatie. Naast de exacte datum, geeft het onder meer ook de tijdstippen waarop zon en maan aan het firmament zullen verschijnen en verdwijnen. Het verklapt me allerhande wetenswaardigheden die van levensbelang kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld welke katholieke heilige er die dag aan de beurt is om feest te vieren.

Daarna volgt het moment suprême: het omdraaien van het blaadje. Op de achterzijde tref je soms weerspreuken, uittips en volkswijsheden aan, maar ook altijd een of meerdere moppen. Het gebeurt dan ook niet zelden dat ik op mijn dijen klets van plezier en aangezien ik daar met ontbloot onderlijf op die pot zit, pletst dat bijzonder lekker, al is het soms best wel een beetje pijnlijk.

Vanmorgen bevrijdde ik het blaadje van 28 juni en tot mijn verbijstering zag ik 13 juli als nieuwe datum opduiken. Vandaag bestaat dus niet en de volgende weken evenmin. Wat moet ik morgen en de dagen daarna in vredesnaam uitvoeren als ik op de wc zit en mijn tijd nuttig wil besteden? Iemand een idee?