Tag: zomer

Graag meer van dit

bloemenweide

Op een boogscheut van mijn woning ─ en ik hoef niet eens heel ver te schieten ─ trof ik bovenstaand glorieus plekje aan: een weide die met uitbundige boeketten van lachende bloemen pronkt. Ik was daardoor dusdanig verrukt dat ik in een versregel van Horatius uitbarstte:

Ille terrarum mihi praeter omnes
angulus ridet.*

Als de hemel er zo uitziet, zondig ik nooit meer.

*Dat hoekje grond lacht mij boven alle andere toe.

De geneugten van de zomer

Ik was diep in het door de zon verpletterde binnenland van West-Vlaanderen doorgedrongen, toen ik bezijden de weg een groot aantal weelderig rankende braamstruiken ontwaarde die met verrukkelijke bessen pronkten. Aangezien ik deze donkere vruchtjes als een lekkernij beschouw, die ik bovendien gratis en voor niks kon verwerven, maande ik mijn rijwiel tot stoppen. Vervolgens wapende ik me met een fietspomp, die ik als machete gebruikte om me een weg door verlekkerd kijkende brandnetels te banen. Helaas merkte ik niet dat er zich onder die netels een sloot ophield, waarin zich niettegenstaande de aanhoudende droogte nog water bevond. Plots verdween de grond onder mijn voeten, met een plompend geluid kwam ik in de smurrie terecht, probeerde mijn evenwicht te bewaren, slaagde daar niet in en plofte neer in een schoot van netels.

Ik ben rijkelijk voorzien van netelblaren thuisgekomen, nat tot net onder de knieën, zonder braambessen en zonder fietspomp, want in al mijn misère heb ik mijn machete daar ergens laten liggen.

Grote gierende grasdoedels! Wat ben ik toch een klunshark!

Benjamín zag eens bramen hangen,
o, als frambozen zo groot,
’t scheen dat Benjamín wou gaan plukken,
maar hij kukelde in de sloot.

In Vlaamse velden … 15

Ik passeerde een uitgestrekt tarweveld, in het midden waarvan ik een man ontwaarde, die zich wadend door de korenaren voortbewoog. Dat zou op zich niet het vermelden waard zijn, ware het niet dat hij onophoudelijk applaudisseerde. Ik vroeg me vanzelfsprekend af waarom hij dat deed en dat vraag ik me nog steeds af, want hoewel ik hem geruime tijd gadesloeg, maakte hij geen aanstalten om mijn richting uit te komen. Wel integendeel! Hij liep steeds verder van me weg en ik heb dus nog steeds het raden naar de reden van zijn niet te stuiten ovatie.

Iemand vertelde me dat hij waarschijnlijk van plan was om te oogsten, maar eerst de bewoners van het tarweveld, zoals akkervogels en hazen, wilde verjagen teneinde ze voor de nietsontziende maaidorser te behoeden. Het zou kunnen, al heb ik daar toch mijn twijfels over, maar waarom doet hij het dan wel? Wie het weet, mag het me zeggen.