Tag: kabinetstukken

De hengstenbron

Schrijven is een poging om een leegte op te vullen.
Eugenio Montale

Als jullie dachten dat ik hier ter gelegenheid van gedichtendag 2013 met een van mijn poëtische ontboezemingen op de proppen zou komen, dan hebben jullie verkeerd gedacht. Ik wil me niet hopeloos belachelijk maken.

Lenig proza schrijven lukt me heel aardig. Ik heb een welversneden pen en smijt emoties op het blad in een flonkerende stijl, gelardeerd met zuidelijke kunstzin, noordelijke primitiviteit en een wollige, haast Chinese bloemigheid in mijn taal. Faire chanter les mots … De woorden die ik gebruik zijn soms heel verwonderd elkaar tegen te komen. Het leven kust immers de fraaiste zinnen in me wakker, maar ook ergernis blijkt vaak mijn creatieve brandstof te zijn. Hoewel mijn teksten vaak iets zweverigs hebben, schrik ik er ook niet voor terug om met vitriool te schrijven en machetescherp uit de hoek te komen.

De furor scribendi ofte de schrijfwoede mag dan misschien mijn deel zijn, de furor poeticus is dat niet. Ik beschik niet over feniksvleugelen en als ik me al eens aan een gedicht waag, resulteert dat meestal in een wangedrocht dat thuishoort bij de kleppermanspoëzie en de rijmelarij, die ik tijdens het surfen veel te vaak onder ogen krijg en waarbij telkens een licht onbehagen in me opsteekt. Dus niet. Deze schoenmaker blijft bij zijn leest. Ik ben een schrijver, maar geen dichter en daar leg ik me bij neer. Wie vaak met taal werkt, kent de leegte van woorden beter dan wie ook.

Mijn bijdrage aan gedichtendag is dan ook een pareltje van iemand die ik dus wel als een echte dichteres beschouw, met name de fijnbesnaarde en zeer door mijn bewonderde Frieda Groffy:

Hoe raak ik nog ooit weer
de koorts kwijt
die als een ziekte in mijn
bloed bijt

Hoe raak ik nog ooit weer
de pijn kwijt
van een hopeloos verlangen
naar de warmte van
je handen
Hoe raak ik nog ooit weer
je geur kwijt
die in mijn huid zit
vastgezogen

en hoe kom ik nog ooit los
van je tederheid
die me omvatte als een schelp
van je begeerte die me als
een hete zomer verschroeide

worden mijn hart en mijn geest
nog ooit weer rustig
raak ik nog ooit deze
liefde kwijt

Als je haar maar goed zit

De majesteitelijke koningin van Nederland heeft gisteravond haar troonsafstand aangekondigd. Ze verscheen daarvoor op de televisie en het moet gezegd dat ze er patent uitzag, toch zeker voor een dame van bijna vijfenzeventig. Tja, er zit natuurlijk nauwelijks sleet op iemand die alles in de schoot geworpen krijgt en bulkt van het geld.

koninginIk herinner mij hoe ze op een keer ter gelegenheid van Koninginnedag een boottochtje en een wandeling maakte. De haardos die ze toen vertoonde, vervulde me met sprakeloosheid. Wij, Belgen, mochten wel denken dat onze steevast omstandig gecoiffeerde Fabiola op dat gebied de … eh … kroon spande. We dachten verkeerd. Beatrix torste iets op haar hoofd dat mij op het eerste gezicht een termietenheuvel toescheen: een sterk staaltje van een door spitstechnologie bijeengehouden en dus stormbestendig kapsel, waarin opgewonden vogeltjes met plezier zouden rondscharrelen als de lijfwachten even een oogje dichtknepen. Meteen daarna stak een van mijn hebbelijkheden de kop op. Ik laat me niet licht imponeren door roem en ik zal ook niet zo gauw in mijn broek plassen van ontzag, want als ik celebriteiten of hoogwaardigheidsbekleders zie, probeer ik me die altijd in hun blootje voor te stellen. Ik zag Beatrix dus zonder kleren door ’s-Hertogenbosch kuieren … Ik heb nog nooit zo snel de televisie afgezet.

Gisteravond heb ik mijn hebbelijkheid kunnen onderdrukken. Ik zou daar voorzeker niet lekker op geslapen hebben.

Tutoriseren

Op de televisie verscheen Ditte Van de Velde: de alom bekende, om niet te zeggen beroemde hoofdredactrice van het damesblad Libelle, waar ik dus nog nooit van gehoord had. Ze wilde meteen laten blijken dat ze een keurig netjes opgevoede dame van de wereld was, die bovendien van de hoed en de rand wist.
─”Mag ik Indra zeggen?” vroeg ze aan de lieftallige Indra Dewitte, die het programma presenteerde.

EtiquetteDat is natuurlijk doodzondigen tegen de etiquette, want zoiets hoort men absoluut niet te vragen. Het voorstel om iemand bij de voornaam aan te spreken dient van de aangesprokene zelf te komen en niet van degene die aanspreekt. Ditte had Indra dus als mevrouw Dewitte moeten aanspreken, tot Indra daar een eind aan maakte door bijvoorbeeld minzaam en met behoud van glimlach mede te delen: “Zeg maar gerust Indra, hoor.”

Ik merk dat velen deze regel met de voeten treden. Ze willen de indruk wekken dat ze weten hoe het hoort, maar ze gaan al meteen in de fout door een initiatief te nemen dat ze eigenlijk niet horen te nemen. Zelf heb ik het trouwens niet zo op aanspreektitels begrepen. Als het aan mij ligt, mag men die gerust afschaffen, van meneer tot sire en van mevrouw tot … eh … sirene.  Albert schijt net zo min marsepein als ik en Paola laat ook scheten, al doet ze dat wellicht op delicate wijze en in het Italiaans: Paola fa un peto delicato.

Over frietkramen in barakken

“Les traditionelles vacances de ski, c’était la Baraque Fraiture”, zei de moeder van de Waalse journalist Christophe Deborsu.
“In plaats van op de ski’s, stonden we voor de frietkraam”, vertaalde de Nederlandse VPRO dat in de ondertiteling.

BaraqueFraitureTerwijl wij het hier te lande met een Baraque Michel of zelfs een Baraque Fraiture moeten stellen, die dus geen frietkramen zijn, maar uitstulpingen in het Belgische landschap, kunnen de Verenigde Staten van Amerika met een Barack Obama uitpakken: een mens van vlees en bloed, die een redelijke kans maakt op een tweede ambtstermijn als president.

Barack Obama … Je zal maar naar zo’n onfortuinlijke naam luisteren. “Ga daarmee naar den oorlog!” zou mijn moeder zeggen als zij nog leefde. Ik ben wellicht niet de enige die spontaan een baardige terroristenleider voor de ogen geschilderd ziet als het woord Obama valt. Ook Barack heeft een beetje een ondeugdelijke bijklank, vind ik. Toch zeker in onze taal, waar barak de ietwat negatieve connotatie van bouwvalligheid bezit. Ach, what’s in a name …

Hij geniet in alle geval mijn voorkeur. Hij is mijn favoriet, vooral ook omdat hij de gave van de retorica bezit. Wie zich op welsprekende wijze vermag uit te drukken, heeft meteen een wit voetje bij me, al zal dat in zijn geval wellicht een eerder zwart voetje zijn. Ik zag hem vannacht bezig en hoewel de woorden uit zijn mond geurden, heeft dat niet kunnen beletten dat ik koppijn gekregen heb van dat nachtbraken.

Desalniettemin zou ik voor hem stemmen als ik dat kon.

Beloofd is beloofd!

Er verscheen een politicus in de dorpskroeg. Er zijn volgende maand verkiezingen en hij kwam ongetwijfeld stemmen ronselen, want hij gaf een rondje. Even later sprak hij me aan:
─”Zul je op 14 oktober even aan me denken?” wilde hij weten.
─”Ja hoor!” zei ik ferm.

Nu is dat bij mij allerminst een loze belofte. Ik ben een man van mijn woord. Als ik over enkele weken in het stemhok sta, zal ik zeer zeker een vluchtige gedachte aan dat heerschap wijden. Daarna zal ik het bolletje kleuren naast de naam van de persoon die mijn voorkeur wegdraagt.

Een geïmproviseerde vergadering

Ik heb geen enkele affiniteit meer met wat voor religie ook. Desalniettemin diende ik gisteren de naastenliefde te beoefenen en een van de lichamelijke werken van barmhartigheid uit te voeren: een zieke bezoeken. Te dien einde begaf ik me naar een uitgestrekte opslagplaats voor lichamelijk benadeelden, waar vrolijkheid meestal ver te zoeken is, behalve dan misschien in de buurt van de landingsbaan van de ooievaars die borelingen bezorgen.

Ik druilde echter naar een afdeling waar zich mensen ophielden die dusdanig in de versukkeling geraakt waren, dat ze welhaast slechtere toekomstperspectieven hadden dan een kreeft in een kookpot en al met grafmakersgeld in de hand liepen. Zo’n confrontatie met de vergankelijkheid van het leven grijpt nogal in het gemoed. In de lift, die me samen met een zestal anderen naar de montere wereld en de dartele zomer terugbracht, zag ik alleen maar bedrukte gezichten.

We stopten onderweg om een jongeman aan boord te nemen. Terwijl hij binnentrad, monsterde hij ons met een pokergezicht, knikte toen goedkeurend en zei afgemeten:
“Jullie vragen zich wellicht af waarom ik jullie hier bijeengeroepen heb …”
We waren verrast en het duurde dan ook even voor zijn woorden ingezonken waren, maar toen proestte ik het uit en meteen begonnen allen daar aanwezig vergenoegd te lachen.

Sommige mensen verblijden de wereld en hij is ongetwijfeld zo’n mens.

De bladdraaister

Ik zal deze week iedere avond aan de televisie gekluisterd zitten, teneinde getuige te zijn van de laatste loodjes van de Koningin Elisabethwedstrijd voor viool. De twaalf finalisten vergasten de liefhebbers op het beste van hun kunnen tijdens het uitvoeren van zowel een sonate, als een opgelegd werk en een concerto: ruim drie uur muziek van de bovenste plank.

Gisteren kregen we twee keer een sonate voor piano en viool van Sergei Prokofjev opgediend en terwijl ik die zat te degusteren, raakte ik danig gecharmeerd door de sierlijke manoeuvres van een jongedame, die zich schuin achter de klavierleeuw ophield en zich telkens weer van haar stoel moest verheffen, om op elegante en toch tamelijk onopvallende wijze een bladzijde van de partituur om te slaan.

Iemand die zich daarmee onledig houdt, heet een bladomslaander of een paginaomdraaier, al durven sommigen ook het nogal oneerbiedige bladluis gebruiken. Het lijkt me een niet te onderschatten taak. Je moet niet alleen heel goed muziek kunnen lezen, maar ook voldoende lenig zijn om je zonder ongewenste aanrakingen over zo’n uitgestrekte concertvleugel heen te buigen, om vervolgens op het juiste tijdstip slechts één pagina om te slaan zonder je vinger nat te maken, want dat laat de etiquette niet toe. Er rust dan ook een grote verantwoordelijkheid op de schouders van zo’n bladomslaander, want voor hetzelfde geld ben je te vroeg of te laat, of je slaat een bladzijde over … en dan krijg je de poppen aan het dansen natuurlijk.

Na de sonate namen de violist en zijn begeleider, de pianist, buigend als knipmessen de ovatie in ontvangst. De bladomslaande jongedame, die op haar beurt toch ook de pianist begeleidde, werd niet in de hulde betrokken. Ze verdween vrijwel ongemerkt van het toneel.  Ik vond dat de virtuoze violisten en pianisten haar best wel een hand hadden mogen geven, als blijk van waardering.

Ik zou vanavond staken als ik haar was.