Er breken drukke tijden voor me aan, want er zijn examens op til. Studenten van beiderlei kunne schieten plots wakker, om te ontdekken dat hun bagage ontoereikend is om het schooljaar met goed gevolg af te sluiten, dus doen ze nog snel even een beroep op mijn inmiddels vermaarde talenknobbel, om hun kennis wat bij te spijkeren.
Ik mag graag bijlessen verstrekken en ik verdien er ook wat mee, maar het is niet mijn favoriete bezigheid. Wat ik het liefste doe, is anderstaligen het Nederlands bijbrengen, al moet je dat vooral niet onderschatten. Het vergt wat van een mens: engelengeduld vooral en een flinke dosis doorzettingsvermogen … zowel van mijn kant als van die van de pupil. Woorden leren, werkwoorden verbuigen, zinnen bouwen …
Het verloopt allemaal heel stroef in het begin, maar plots komt het moment waarop je met de ander een echt gesprek in het Nederlands kunt voeren. Dan voel ik me iedere keer weer zo gelukkig als een kermiskind en ben ik heel even mijn eigen geschenk uit de hemel. Ik haal me er echt aan op.
Ik ontmoet nog vaak oud-leerlingen van me en dat gaat meestal met grote vreugde gepaard. Gisteren kreeg ik onverwacht bezoek van mijn allereerste pupil ooit: een jongen die als zeventienjarige vluchteling in Belgenland terechtkwam, Nederlandse lessen bij me volgde en over enkele maanden het diploma van doctor in de medicijnen zal verwerven. Toen we elkaar de eerste keer zagen, konden we wegens de taalbarrière geen woord met elkaar wisselen. Het falen van de menselijke communicatie … Gisteren hielden we een kwieke stroom van opgeruimd gebabbel gaande, omstrengelden we elkaar met flonkerende zinnen en haalden we herinneringen op, want dat hoort bij een weerzien:
─“Weet je ‘t nog van die chihuahua?” vroeg hij monkelend.
─“Ja hoor!”, gnuifde ik.
Ik had hem ooit wijsgemaakt dat preutelikkertje het correcte Nederlandse woord voor een schoothondje was, hoewel dat eigenlijk het Vlaamse equivalent is van het als vulgair geboekstaafd staande kutlikkertje. Het zijn van die dingen die men beter niet kan doen, want toen ik op een keer met hem op wandel was en we een deftige mevrouw met zo’n mormeltje ontmoetten, stapte hij naar haar toe om haar ongefilterd mede te delen dat ze zo’n leuk preutelikkertje had en te vragen of het zich liet strelen. De dame in kwestie was niet bepaald opgetogen met zijn lovende woorden.