Tag: paarden

Des winters als het regent

Er bestaat een wijdverbreide opvatting dat een paard een nobel dier is, dat daarom aanspraak mag maken op het bezit van een hoofd en vier benen, in plaats van een kop en vier poten. Hoewel ik me als een vriend van paarden beschouw en zelfs de kunst versta om ze met enige behendigheid te berijden, blijf ik de mening toegedaan dat ze met een kop en poten toegerust zijn, net als alle andere dieren. Enkel mensen hebben hoofden en in de meeste gevallen ook benen.
  
Bestaat er, zo vroeg ik me onlangs af, een dramatischer tafereel dan de onzegbare droefheid van een paard dat zielsalleen in een weide staat te somberen, de kop enigszins neerwaarts geneigd en een van de achterpoten lichtjes opgetrokken? Neen, dacht ik, er bestaat geen aangrijpender, hartverscheurender of zelfs zieliger schouwspel.

Als ik in mijn geschriften een bedremmeld persoon opvoer, gebruik ik soms de uitdrukking ‘hij/zij stond daar als een paard in de regen’, zonder eigenlijk te weten waar ik die opgevist heb. Het is voorwaar heel goed mogelijk dat ik er zelf de bedenker van ben ─ soms sprankel ik ─ want als je dat zinnetje aan Google voorlegt, verwijst die je steevast naar Uilenvlucht. Ik stond nooit eerder stil bij de draagwijdte van dat beeld, tot vanmorgen. Een uur of wat geleden aanschouwde ik een paard dat in de regen stond. Het was te treurig voor woorden en het greep me dan ook in het gemoed. Ik zie me dus genoodzaakt om de tweede alinea van dit stukje te herschrijven.

Bestaat er, zo vroeg ik me onlangs af, een dramatischer tafereel dan de onzegbare droefheid van een paard dat zielsalleen in een weide staat te somberen, de kop enigszins neerwaarts geneigd en een van de achterpoten lichtjes opgetrokken? Ja, er bestaat wel degelijk een aangrijpender, hartverscheurender en zelfs zieliger schouwspel: een paard in de regen.

paarden

In Vlaamse velden … 8

Weesgegroet

Daar stond ik dan met mijn fiets aan de hand, niet goed wetend wat te doen, maar aangezien ik me noch te voet, noch te paard verplaatste, vervolgde ik mijn weg zonder gevolg te geven aan de uitnodiging.

Pas achteraf besefte ik dat een fiets eigenlijk ook een paard is, een stalen ros met name, maar goed, zelfs daar schoot ik niets mee op, want ik heb in mijn leven nooit roomse folklore opgelepeld gekregen en dus ken ik de tekst van het weesgegroet niet.

Ik zal ongetwijfeld branden in de hel.

Slecht weer vandaag

De titel van dit schrijfsel doet vermoeden dat ik me in de meteorologische slangenkuil zal begeven. Dat is geenszins het geval. Wat dan wel de bedoeling ervan is, zal dadelijk blijken.

Ik bevond me in de vallei van de Zuidleie. Dat lijkt heel wat, maar ik fietste gewoon op het jaagpad langs het kanaal dat Brugge met Gent verbindt. Veel viel er daar niet te beleven. Ik passeerde een aantal stoere bunkers, waarin tegenwoordig vleermuizen gehuisvest zijn en toen zag ik opeens … Een Bengaalse tijger? Een grizzlybeer? Een hangbuikzwijn? Een boa constrictor? Spaar me! Neen, ik zag de loslopende Slecht-Weer-Vandaag: de schimmel van Sinterklaas, luisterend naar de onnozelste naam die een paard ooit kreeg toebedeeld. In Nederland heet hij Amerigo en dat klinkt al heel wat beter.

Hij wandelde rustig over het pad en hield zo nu en dan even halt om zich wat gras toe te eigenen. Desalniettemin was ik op mijn hoede voor het onvoorspelbare gedrag dat dieren soms tentoonspreiden. Voor hetzelfde geld maakte hij een onverhoedse sprong, die mij tot een uitwijkmanoeuvre noopte, waardoor ik mogelijkerwijze met fiets en al in het kanaal terechtkwam. Ik reed hem stapvoets voorbij en toen hoorde ik iemand schreeuwen.

Uit een hofstede, zo’n tweehonderd meter bij me vandaan, dook een vrouwspersoon op die kreten slakend en met molenwiekende armen naar me toe kwam lopen.
“Can you push the horse in my direction?” riep ze toen ze binnen gehoorsafstand was.
Nu stroomt er weliswaar gauchobloed door mijn aderen en ik kan een paard berijden, maar zo’n viervoeter in een bepaalde richting duwen behoort allerminst tot mijn vaardigheden, dus probeerde ik de schimmel met behulp van mijn stem en mijn fietsbel tot de orde te roepen. Tot mijn verbazing volgde het dier gedwee mijn instructies op en niet veel later kon de dame hem aanlijnen. Ze bedankte mij uitvoerig ─ o, wat was ik fier ─ en ik vervolgde mijn weg.

Kinderen, verheug jullie allen en wees blijde! Dankzij mijn kundige tussenkomst zal Sinterklaas vrijdagavond lustig over de daken kunnen galopperen.

Wie heeft dat daaruit getrokken?

Ik mag dan misschien in Belgenland wonen, maar van nature ben ik een echte gaucho. Eigenlijk zou ik me iedere morgen op de rug van een Argentijnse Criollo ─ een Criollo is een paard, laat daar vooral geen misverstand over bestaan ─ moeten gooien, om vervolgens lustig over de uitgestrekte pampa te galopperen. Ik plaats daarvan installeer ik me regelmatig op het zadel van mijn stalen ros ─ ik heb dat bij vorige gelegenheden naar aluminium ros gecorrigeerd, maar dat klinkt lang niet zo stoer ─ om op de rand van evenwichtsverlies aan de zwerf te gaan en onderweg anekdotes te sprokkelen.

Over paarden en anekdotes gesproken … Ik kan me vergissen, maar ik heb stellig de indruk dat er zich steeds meer van die edele dieren in deze contreien ophouden, al dienen ze zich bij ons meestal met een in meer of mindere mate bekrompen weide tevreden te stellen. Paarden horen eigenlijk vrijelijk over steppen, savannen, toendra’s, poesta’s, taiga’s, pampa’s en wat er nog meer aan schier grenzeloze grasvlakten bestaat te draven. Maar goed, ik kan nog zoveel willen.

Hij/zij stond daar als een paard in de regen. Kennen jullie die zegswijze? Kan men een zieliger tafereel aanschouwen dan een paard dat roerloos regen staat te ondergaan? Het heeft iets aangrijpends: de onzegbare droefheid die ook een geslagen hond tentoonspreidt. Hoewel het gisteren helemaal droog bleef en we zowaar een verrukkelijke lentedag beleefden, ontmoette ik een paard op mijn weg dat in de weide stond te somberen alsof het pijpenstelen regende, zo nu en dan afgewisseld met oude wijven. Het dier verroerde geen vin … nu ja … dat is een beetje een ongelukkige uitdrukking, want een paard heeft natuurlijk geen vinnen, maar jullie begrijpen ongetwijfeld wat ik bedoel. Een paard heeft ook geen vleugels, maar dat belette Pegasus niet om vrolijk door het Griekse zwerk te fladderen.

Ik kneep de remmen dicht, stapte van mijn fiets en wapende mijn kodakje, want het was zo’n mooi exemplaar dat ik het wilde vereeuwigen. Ik begon te mikken en te kadreren en terwijl ik dat deed, zag ik opeens iets uit de buik van dat paard neerdalen. Hij kreeg me daar een erectie van je welste. De meesten van jullie zullen weten dat je daar bij hengsten absoluut niet naast kunt kijken. Hij geilde op me!

Ik maakte dat ik daar wegkwam, want je moet zo’n dier niet uitdagen. Honden willen ook altijd mijn been berijden … en als jullie willen weten hoe ik aan die ietwat vreemde titel van mijn stukje kom, moeten jullie beslist even een vroeger schrijfsel van me lezen, met name Voorlichting.

De paardenfluisteraar

Ik koester al vele jaren het verlangen om een paard te bezitten, wellicht vanwege het gauchobloed dat door mijn aders zwerft, zij het ietwat aangelengd. Ik ben trouwens een vrij goed ruiter. De paar keren dat me het geluk beschoren was om naar hartenlust de teugels te vieren en over de pampa te draven, zijn het zout in de pap van mijn leven.

Helaas heeft niet enkel de Argentijnse cowboy sporen bij me achtergelaten. Ik vertoon ook enkele trekjes van Harpagon, de stuitende vrek die Molière in een van zijn theaterstukken opvoert. Ik zit met andere woorden op mijn centen als een duivel op een ziel. Een paard kost klauwen geld en ─ we blijven even bij het onderwerp ─ dat kan Bruintje niet trekken.

Gisteren passeerde ik langs een uitgestrekte weide, waarin een merrie eenzaam stond te wezen. Ik kneep de remmen dicht ─ ik was namelijk aan het fietsen ─ want ik had nooit een fraaier paard gezien. Ze kwam gelijk naar me toe en boog zich over de afsluiting.
─”Dag schoonheid!”, zei ik. “Heeft iemand je al eens verteld hoe mooi je bent?”
Ze knikte heftig en produceerde snuivende geluiden. Toen maakte ze plots een steigerende beweging en ze ging er ijlings vandoor. Iets verderop waren immers twee mannen verschenen, zo te zien vader en zoon, die zich toegang tot de weide verschaften en aanstalten maakten om haar te vangen. Ze hield blijkbaar niet van toom en zadel. Ze dreven haar weliswaar in een hoek, maar dan slaagde ze er telkens in om luid hinnikend te ontsnappen.

De paardenvangers bleven van de ene kant naar de andere hollen, de merrie bleef ze verschalken en ik bleef geamuseerd het tafereel gadeslaan, terwijl ik haar onhoorbaar aanmoedigde. Twintig minuten later waren de mannen compleet afgepeigerd, terwijl het paard nog maar net in vorm begon te komen.
─”Ben je bang van paarden?” vroeg de vader me.
─”Absoluut niet!” zei ik ietwat verongelijkt.
─”We komen duidelijk een mannetje te kort. Ze glipt telkens tussen ons door. Kun je misschien even helpen?”

Ik hees mijn fiets op de steun en betrad de weide. Toen de merrie me opmerkte, kwam ze schoorvoetend naar me toe, bleef pal voor me staan en liet zich rustig aanlijnen.
─”Kun jij toveren misschien?” sprak de zoon.
─”Dat heb ik nu nog nooit gezien”, hijgde de vader, zichtbaar opgelucht dat er een einde aan het heen en weer galopperen kwam.

Ik raakte zienderogen met trots vervuld. Ik wist dat ik iets in me had, al weet ik nog steeds niet wat. Dat paard wist het blijkbaar wel. Ik wou dat mijn katten het ook wisten.

Fury of Flipper

Ik schrijf zelden over Joaquín. Hij is nochtans de persoon die te mijnent bijna letterlijk kind aan huis is. Drie jaar geleden verscheen hij hier voor het eerst. Samen met zijn moeder, die in een van mijn dorpsgenoten de liefde van haar leven ontdekt had, verliet hij een zonovergoten eiland dat zich boven de Caraïbische zeespiegel verheft en wisselde het in voor ons tochtgat aan de Noordzee. Aangezien ze beiden enkel de Spaanse taal machtig waren, riepen ze mijn hulp in om zich het Nederlands eigen te maken. Zijn moeder en ik zijn in het nette vrienden gebleven en hem beschouw ik zelfs een beetje als een zoon.

Joaquín is inmiddels achttien en verleden week kwam hij, bijna doorbrandend van trots, zijn allereerste verloofde aan me voorstellen. Ze heette C. en ze had een bijzonder aardig opstalletje, maar er was iets vreemds met haar aan de hand. Ze trok smoelen … eh … laten we fatsoenlijk blijven en het als het vertonen van enkele opvallende tics aanduiden. Bovendien leek ze zich soms minutenlang uit de wereld terug te trekken, niets te horen of te zien, en als ze dan terugkeerde, keek ze om zich heen met een blik die volgens mij aan waanzin grensde. Ik voelde me daar onbehaaglijk bij, maar zweeg wijselijk.

demonC. bleek eigenares van een paard te zijn. Het ros stond tijdens de winter op stal en liep ’s zomers in een weide, maar berijden deed ze de viervoeter nooit, want die kunst verstond ze niet. Ik uitte daaromtrent mijn verwondering en toen kwam ze met een wel heel onthutsend verhaal op de proppen. Enkele jaren eerder had een demon zijn intrek bij haar genomen, of eigenlijk eerder in haar. Ze was bezeten geraakt en zag zich genoodzaakt een beroep te doen op een exorcist. Terwijl die haar met bezwerende taal en dito gebaren van de indringer bevrijdde, had ze moeten beloven dat ze voor de rest van haar leven een paard of een dolfijn als huisdier zou houden. 

Daar viel me toch de bek van open. Wat zeg ik? Ik was compleet verbijsterd. Ook Joaquín zette ogen als vleugeldeuren op en keek alsof er zich een geest manifesteerde.

Gisteravond bracht hij me een bezoek. Hij was alleen.
─”Is C. niet meegekomen?” vroeg ik.
─”Daar zijn serieuze kosten aan”, schuddekopte hij. “Met een paard kan ik leven, maar wat moet ik in vredesnaam met een dolfijn aanvangen als ze daar plots haar zinnen op zet?”
─”Eres un chaval despierto”, sprak ik vaderlijk en troostend. “Je bent een gisse jongen. Je moet nooit wat beginnen met iemand die gekker is dan jij bent.”