Tag: confrontaties

Persmuskiet

Toen ik in Oudenburg langs de Zeeweg fietste, dook er plots een bebaarde man op, die mij met molenwiekende armen verzocht halt te houden en me aansprak toen ik dat deed:
─”Meukekiè utwa vroah’n? Ziej van de stroate?”
Ik vertaal het even voor mijn lezers die het West-Vlaams niet beheersen: “Mag ik eens wat vragen? Ben je van de straat?”

Ik schoot in de lach en zei dat ik dat een nogal onbescheiden vraag vond. ‘Van de straat zijn’ betekent in West-Vlaanderen ─ en allicht ook in andere Vlaamse contreien ─ dat men verloofd of getrouwd is. Hij haastte zich om te beweren dat hij het niet zo bedoelde, maar gewoon wilde weten of ik in de straat gehuisvest was, hetgeen ik vanzelfsprekend al begrepen had, maar zo’n woordspeling kon ik onmogelijk laten liggen.
─”Wel dan,” grijnsde ik, “ik ben niet van de straat en ik ben ook niet van de straat.”
─”Dan zul je me vermoedelijk niet kunnen helpen”, veronderstelde hij. “Gisteren zou men in deze straat een illegale slachterij van schapen ontdekt hebben en ik ben hier in mijn hoedanigheid van journalist. Je weet er wellicht niet meer over, wel?”
─”Het is het eerste wat ik hoor”, schokschouderde ik, waarna ik zijn dankwoord in ontvangst nam en mijn weg vervolgde.

Ik heb later op de dag via Google vernomen dat er in die straat werkelijk op ontoelaatbare wijze schapen geslacht werden. Het artikel was verlucht met een foto van de schuur in kwestie en ik herkende die. Ik ben er tientallen keren voorbijgereden en ik meen me zelfs te herinneren dat ik daar in doodsnood verkerende schapen luidkeels heb horen blaten. Of beeld ik me dat in?

Mijn moeder heeft altijd gezegd dat mijn inlevingsvermogen te groot is.

Wat smijten ze nu weer op mijn pad?!

Sinds ik enkele jaren geleden, op een niet zo fraaie lentemorgen, op een dode man stuitte, die in het bos aan een boomtak hing, ben ik ervoor beducht dat mijn overlevingstocht door het bestaan me nog een keer met zo’n bloedstollend tafereel zal confronteren. Ik waag me immers vaak langs waterlopen, of op van God en alle heiligen verlaten wegen en laat dat nu ook de uitverkoren plekken zijn van lieden die halsmisdaden gepleegd hebben en hun slachtoffers moeten dumpen, of van individuen die om soms onnaspeurbare redenen uit het leven willen stappen.

En ja hoor, gisteren werd mijn vrees bewaarheid. Toen ik in de verte een vormeloze, op het asfalt liggende opeenhoping ontwaarde, voorvoelde ik meteen dat er stront aan de knikker was en dat ik daar een neergevelde mens zou aantreffen. Met een knoop in mijn maag staarde ik wezenloos naar het onheilspellende stilleven.
“Laat het alsjeblieft geen massacre zijn”, prevelde ik tegen mezelf.
Terwijl ik mijn fiets ontsteeg, bereidde ik me voor op een gorgonisch tafereel: een gekloofde schedel met uitstulpende hersenkwabben, versplinterde botten die uit gapende wonden priemen, de bloederige brij van in flarden gescheurd vlees, lillende darmen … Aarzelend en huiverig — men kon mijn reet wellicht als doppenwipper gebruiken — naderde ik het slachtoffer van … ja, van wat? Een aanrijding? Van de sokken gekieperd door een gevluchte onverlaat? Voor dood achtergelaten na een gewelddadig treffen? Of was hij van het huizenhoge viaduct dat naast de weg oprees gesprongen? Als er een delict gepleegd was, kon ik hem beter niet aanraken, besefte ik, maar men mocht evenmin hulp ontzeggen aan wie in nood verkeerde.

Behoedzaam trad ik naderbij. Eerst hoorde ik hoe er muziek uit hem opsteeg, afkomstig van een onzichtbaar toestelletje. Daarna zag ik het bierblikje dat als het ware parmantig naast hem stond. Het begon mij te dagen.  
“Heilaba! Hoor je me?” ontfutselde ik een pover geluid aan mijn gorgel. Ik vermande me echter en riep met luider stemme: “Hallo! Jij daar! Kun je me horen?” Men hoorde me vermoedelijk in Kazachstan, of zelfs op het eiland Puka Puka in de Stille Zuidzee.
“Kus een beetje m’n vette kloten!” lalde hij en zijn al even vette tong verklaarde veel: hij was zo zat als een moeras. “Laat mijn hoofd gerust en blaas m’n zak op!”
“Jij je zin!” was ik in mijn kuif gepikt. “Dan wens ik je nog een aangename middag.”

Ik beende naar mijn rijwiel, nam nog snel een paar foto’s van dat ondankbaar stuk potvreten en fietste vervolgens nieuwe avonturen tegemoet.

starnakel

Calais in spe

Vandaag, om 16.21 uur, is de herfst begonnen.

Gisteren was derhalve de laatste zomerdag van 2016. Om dat te vieren haalde ik mijn stalen – het kan ook aluminium zijn – ros van stal en trapte me de ruige ruimte van de natuur in.

Rond de middag kwam ik in Gistel terecht, meer bepaald in het op een druk kruispunt gelegen etablissement O’Tourmalet, waar ik wel vaker kom en waar men me steevast verrukkelijk en schappelijk geprijsd voedsel opdist. Ik koos scampi in duivelsboter en verwachtte iets als scampi diabolique, maar hetgeen ik voor mijn melik kreeg, was een compleet andere toebereiding, die veel lekkerder was dan alle scampi die ik tot op heden heb verorberd … en dat zijn er nogal wat. Christene zielen, wat waren die magisch lekker!

Terwijl ik daar zat, maakte de Eneco Tour aanstalten om ons met een passage te verblijden, dus begaven we ons met z’n allen naar buiten om het schouwspel gade te slaan. Nu ben ik niet bepaald een groot liefhebber van wielerwedstrijden, maar anderzijds ben ik toch een beetje een fan van zowel Peter Sagan als van Christopher Froome. Ik slaagde erin om ze beiden in het voorbijjakkerende peloton te ontwaren, maar zou pas achteraf vernemen dat Froome niet aan de wedstrijd deelnam. Ja, zo’n supporter ben ik dan.

Vervolgens fietste ik verder en zodoende belandde ik in een dorp dat Jabbeke heet. Veel valt er in die nederzetting niet te beleven. Je kunt er het Permekemuseum bezoeken of je vermeien in het waterrecreatiecentrum Het Klein Strand, maar dan heb je het ongeveer gehad. Jabbeke geniet bovendien de zeer twijfelachtige eer dat het over de slechtst onderhouden fietspaden van West-Vlaanderen beschikt. Mensen kinderen! Putten, kuilen, overhangende takken en andere geografische ongemakken zorgen er voor razend gevaarlijke toestanden. Ik mocht me gelukkig prijzen dat ik er overdag gebruik van maakte, want ’s avonds en ’s nachts riskeer je er werkelijk je leven.

In Jabbeke vind je ook de verkeerswisselaar van de E40 en de A10. De parkeerplaatsen aldaar staan te slechter naam en faam bekend, omdat mensensmokkelaars en illegalen er gebruik van maken om zich ongezien aan boord van vrachtwagens te hijsen, teneinde de overtocht naar Engeland te maken. Toen ik daar in de buurt over een asfaltweggetje fietste, sprongen er plots vier mannen uit het struikgewas die – ik probeer het beschaafd te houden – over een nogal ongunstig voorkomen beschikten en me de weg versperden. Angst behuiverde mijn rug, maar ik slaagde erin mijn darmen bij elkaar te houden. In het onverstaanbaars, met behulp van gebarentaal, maakten ze me duidelijk dat ze geld wilden om voedsel te kopen, maar toen dook er opeens een politiecombi op en ze gingen er als vliegende reetscheten vandoor. Ik eveneens.

Het is me toch wat. Europa is compleet de regie over de migratie kwijt en dat kan nooit goed aflopen. Let op mijn woorden! Ik zal me in alle geval niet meer in de buurt van die parkeerplaatsen wagen.

Straks moet ik me nog met een boerkini omgorden om te gaan fietsen.

Heb ik een tweede kop gekregen of zo?

Al fietsend kwam ik opnieuw en nog maar eens op een plek terecht waar alleen maar verte te zien was, hetgeen in het pretpark Vlaanderen nochtans geen sinecure is. Nu ja, ik overdrijf eigenlijk een beetje, want er bevonden zich wel degelijk twee woningen op mijn weg.

Bij het eerste huis hoorde een lapje grond, waarop zich een zwarte en uierloze geit ophield, zodat men geredelijk mocht veronderstellen dat het een bok betrof. Toen hij me in de smiezen kreeg, stormde hij op voortvarende en luidruchtige wijze naar me toe, maar werd in zijn vaart gestuit door een afsluiting. Christene zielen! Dat was geen blaten of mekkeren meer wat hij deed, maar ronduit krijsen alsof hij in een mes hing.

Het tweede optrekje, zo’n vijftig meter verderop, bezat een beveiligingsinstallatie van het type Rottweiler. Het beest kon mijn bloed wel drinken, maar aangezien een hekken verhinderde dat hij daartoe overging, zette hij het op een blaffen dat horen en zien verging.

Even later streek ik neer op een bank, om een appeltje te verorberen en een cola tot me te nemen. Talloze fietsers reden me voorbij en opeens viel het me op dat geen van hen enig protest bij de geit of de hond losweekte. Geen geblaf, geen gekrijs. Dat bevreemdde me dermate dat ik, eenmaal gelaafd en gespijsd, op de fiets klom en rechtsomkeer maakte, teneinde beide dieren nog een keer met mijn persoontje te confronteren. Heremijntijd! De hond trakteerde me op een blaffende woede-uitbarsting en de geit op gillende kwaadheid.

Nu vraag ik me natuurlijk af hoe dat zo komt. Waarom maak ik de duivel in die beesten wakker en anderen niet? Straal ik iets vijandigs uit? Heb ik een opjuttende geur? Zou ik soms een zombie zijn?

Uitgelaten en uitgelaten

In deze mooie lentedagen verschijnen runderen van beiderlei kunne en alles daartussenin druppelsgewijs in de weiden, al kun je zulke massief geschapen dieren bezwaarlijk met druppels vergelijken. Als ik een vrachtwagen zijn lading groot vee aan de natuur zie toevertrouwen, mag ik graag halt houden om die gebeurtenis gade te slaan, want ik vind het een hartverheffend tafereel als koeien huppelend van plezier hun montere kontjes … nu ja, hun barokke achterkastelen in de lucht gooien.

Sommige zien er gelikt en proper uit, alsof ze net onder een douche vandaan komen. Bij andere daarentegen is de achtersteven bedekt met een korstige laag substantie, waarvan ik geredelijk veronderstel dat het modder is, al ben ik er vrijwel zeker van dat die veronderstelling niet met de waarheid strookt. Appetijtelijk is anders.

smeerstier

Maar goed, dan mag je als koe, stier of os na de lange wintermaanden eindelijk uit die donkere, bedompte stal en dan denk je dat je alles hebt gehad, maar dan krijg je dit nog:

modderbad

Vrome wensen

2pkIn de dagen van olim, toen de kippetjes keurslijven droegen en de uilen preekten, maakte een knotsgek autootje de wegen onveilig. Ik heb het over het deux-chevauxtje van Citroën, in onze contreien beter bekend als een geit, een (lelijke) eend of zelfs een wippertje.

Als je een rood exemplaar van dat vehikel op je weg ontmoette, mocht je een wens doen, die gegarandeerd uit zou komen. Alsof het een vallende ster betrof. Waar die gewoonte vandaan kwam, weet ik niet, maar velen deden er aan mee. Ik ook. Zo herinner ik me dat ik me samen met een vriend naar Oostenrijk begaf en dat we, toen we ’s avonds in de buurt van Salzburg arriveerden, compleet door onze voorraad wensen heen waren, omdat we onderweg met meer dan vierhonderd rode geiten geconfronteerd werden. Ga d’r maar aan staan.

Het gebruik is vandaag de dag grotendeels in onbruik geraakt, niet in het minst omdat de rode geiten bijna uitgestorven zijn. Vanmorgen heb ik er nochtans eentje gezien en, ouder gewoonte, prevelde ik meteen een wens. Baat het niet, het schaadt ook niet.

Het voorval bracht me een andere gebeurtenis in herinnering. Als ongelovige ben ik ooit een keer in het bedevaartsoord Lourdes terechtgekomen. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Ik bezocht er een donkere crypte waar de aanwezigen hartstochtelijk een in een hel schijnsel badend Mariabeeld vereerden. Ik gaf de vrije loop aan enkele gedachten: ik heb nooit roomse folklore opgelepeld gekregen en ik laat me ook weinig aan religie gelegen, maar mocht je toch wat in de melk te brokken hebben, kun je dan misschien …

… en toen sprak ik binnensmonds een wens uit, die bijna onmogelijk te verwezenlijken was, maar die drie dagen na mijn thuiskomst toch in vervulling ging. Een mens zou zowaar beginnen te geloven.

En nu maar hopen dat ik vanavond effectief zes juiste lottocijfers aangekruist heb, want dat heb ik gewenst toen ik die rode geit aanschouwde. Het zal wel niet zeker?

Om je dood te schrikken

Achter me, in de rij aan de kassa van de supermarkt, hoorde ik een stem waarvan het timbre me bekend in de oren klonk. Ik keek achterom en daar stond mijn vader, of toch iemand die als twee druppels water op hem leek, want mijn vader is al heel lang dood en ik geloof niet in verrijzenissen of wedergeboortes.

Er voor een schok van herkenning door me heen en ik wist even niet goed waar ik het had. Met verbijstering staarde ik de man aan, want de gelijkenis was buitengewoon treffend. De dubbelganger vond mijn belangstelling voor zijn persoon maar niks.
“Heb ik wat van je aan?” vroeg hij bars. “Of heb ik soms een tweede kop gekregen?”

Nee, mijn vader was niet uit de doden opgestaan, want hij was een veel vriendelijker mens.

Ik heb nooit veel geloof gehecht aan de bewering dat er van ons allemaal een of meerdere dubbelgangers over de aardkloot hossen, maar een mens zou toch beginnen twijfelen. Als jullie me dus ooit zouden ontmoeten, dan ben ik het waarschijnlijk niet.

Een exotisch drama

Op 20 november maakte ik hier ─ lees: In Vlaamse velden … 12 ─ melding en publiceerde ik een afbeelding van de verrassende ontmoeting die mij in de buurt van Brugge te beurt viel, namelijk de confrontatie met een uit zijn habitat losgerukte olifant (zie inzet).

olifantenleed

Onlangs kwam ik opnieuw op die plek en tot mijn grote ontsteltenis ─ nu ja, laten we wel wezen: zo groot was die nu ook weer niet ─ lag de olifant in kwestie daar op apegapen, indien hij al niet de geest gegeven had. Ik dacht eerst dat een Amerikaanse tandarts, die voor zijn plezier leeuwen vermoordt, zich nu ook met olifanten onledig hield. Vervolgens maakte ik aanstalten om stropers te beschuldigen, maar aangezien het dier nog over zijn slagtanden beschikte, weliswaar in afgebroken toestand, waren ook zij boven verdenking verheven. Vandalen misschien?

Ik ging op onderzoek uit en vernam dat een venijnige wind de zevenhonderd kilogram wegende mastodont omvergeblazen had, hetgeen me danig teleurstelde, want van een olifant verwacht men geredelijk dat die tegen een (wind)stootje kan. Niet dus. Naar verluidt zijn de eigenaars wel van plan om het beest te laten herrijzen.     

Des winters als het regent

Er bestaat een wijdverbreide opvatting dat een paard een nobel dier is, dat daarom aanspraak mag maken op het bezit van een hoofd en vier benen, in plaats van een kop en vier poten. Hoewel ik me als een vriend van paarden beschouw en zelfs de kunst versta om ze met enige behendigheid te berijden, blijf ik de mening toegedaan dat ze met een kop en poten toegerust zijn, net als alle andere dieren. Enkel mensen hebben hoofden en in de meeste gevallen ook benen.
  
Bestaat er, zo vroeg ik me onlangs af, een dramatischer tafereel dan de onzegbare droefheid van een paard dat zielsalleen in een weide staat te somberen, de kop enigszins neerwaarts geneigd en een van de achterpoten lichtjes opgetrokken? Neen, dacht ik, er bestaat geen aangrijpender, hartverscheurender of zelfs zieliger schouwspel.

Als ik in mijn geschriften een bedremmeld persoon opvoer, gebruik ik soms de uitdrukking ‘hij/zij stond daar als een paard in de regen’, zonder eigenlijk te weten waar ik die opgevist heb. Het is voorwaar heel goed mogelijk dat ik er zelf de bedenker van ben ─ soms sprankel ik ─ want als je dat zinnetje aan Google voorlegt, verwijst die je steevast naar Uilenvlucht. Ik stond nooit eerder stil bij de draagwijdte van dat beeld, tot vanmorgen. Een uur of wat geleden aanschouwde ik een paard dat in de regen stond. Het was te treurig voor woorden en het greep me dan ook in het gemoed. Ik zie me dus genoodzaakt om de tweede alinea van dit stukje te herschrijven.

Bestaat er, zo vroeg ik me onlangs af, een dramatischer tafereel dan de onzegbare droefheid van een paard dat zielsalleen in een weide staat te somberen, de kop enigszins neerwaarts geneigd en een van de achterpoten lichtjes opgetrokken? Ja, er bestaat wel degelijk een aangrijpender, hartverscheurender en zelfs zieliger schouwspel: een paard in de regen.

paarden