Tag: rampen

Niet waait, niet wind

Gisteren woedde er een zuidwesterstorm en men voorspelt dat de wind vanavond opnieuw tot stormkracht zal aanstijven. Ik moet bekennen dat ik bij zo’n weer behoorlijk in de piepzak zit en danig op mijn qui-vive ben.

Voor jullie me ietwat meewarig als een schijtlijster bestempelen, wil ik toch graag even meegeven dat ik een bos woon en dat er vlak naast mijn optrekje een paar majestatische kleppers van bomen verrijzen. Als die besluiten er de brui aan te geven, door te kapseizen en me letterlijk op het dak vallen, is het gebeurd met de koopman. Dan zal mijn onder het natuurgeweld verpletterde huisje vermoedelijk tijdens het televisienieuws op jullie scherm verschijnen, terwijl mijn katten op deerniswekkende wijze een lijkwagen nakijken, die langzaam over de oprijlaan schrijdt en mij naar het dorp van de eeuwige vakantie transporteert …

In bestsellende trilogieën zoals bijvoorbeeld ‘En eeuwig klotsen de bossen’ voert men winden op die vertederd de boomhoofden aaien, ruisen de dennen vaak op romantische wijze en suizelt er weleens een avondkoeltje door het lover. In mijn biografie zal de wind … even pauzeren voor het dramatisch effect … in regenjas over de poldervlakte razen, zich dan met een loeiende spotlach op de bomen die mij omsingelen storten, door de weeklagende kruinen zwabberen terwijl je mijn reet als doppenwipper kunt gebruiken.

Ik kan alleen maar afwachten, bidden in vele talen en hopen dat ik morgen geen nieuwsitem zal zijn.

Alarm!

Het zal gisteravond rond een uur of vijf geweest zijn dat mijn snotkoker plots een brandlucht opsnoof. Ik zat op het terras en koesterde niet meteen argwaan, omdat ik veronderstelde dat mijn buren zich met een barbecue amuseerden, maar toen bedacht ik dat ze toch bijna een halve kilometer bij me vandaan woonden. Kon een geur zich over die afstand verplaatsen? Ik likte aan mijn wijsvinger en stak die omhoog, om de windrichting te bepalen, maar op dat moment begon mijn mobieltje te jengelen.
─”Ben jij soms een vuurtje aan ’t stoken?” sloeg mijn buurman een onrustbarende toon aan.

Het antwoord dat ik hem gaf, benauwde ons allebei. De televisie maakt regelmatig een van mijn nachtmerries aanschouwelijk voor een breed publiek. Onthutsende beelden van woeste vlammenzeeën, die zich nietsontziend aan uitgestrekte bossen vergrijpen en op hun weg talloze mensen van have en goed beroven, staan zowat op mijn netvlies gegrift. Aangezien ik eveneens in een bos weggedoken ben en ik hier in een maand nauwelijks regen gezien heb, is de mij omringende natuur zo droog als kurk …

Door vage vrees bevangen begaf ik me op weg. Luttele minuten later vond ik de aanstichters al. Vier snaken hadden zich broederlijk rond een vuur geschaard, waarop je een os kon braden, en zaten op stoere wijze aan sigaretten te lurken. Ik heb ze vriendelijk de mantel uitgeveegd en daarna hebben we samen de vlammen gedoofd.

Ik heb ze niet verteld dat ik, toen ik nog klein en boosaardig was, ook graag een fikkie stookte. Ik heb ze niet verteld dat ik ooit een uitgestrekt korenveld in de as heb gelegd. Ik heb ze evenmin verteld dat ik nu nog steeds graag letterlijk met vuur speel en me daarom graag bij een haardvuur verschans. Wat hebben jongens en mannen toch met dat element?