Tag: toeval

Dekking zoeken!

Ik was in een humeur dat me naar een drankhol kon drijven, dus begaf ik me gisteravond naar de dorpskroeg. Als ik van iets verstand heb, dan is dat van aan de tapkast zitten en meestal vind ik daar binnen de kortste keren het beetje aanspraak, waar iedereen af en toe behoefte aan heeft.

Helaas behelsde de gelagkamer slechts drie mensen: de schrijver dezes, een moegedronken kastelein die kleine beroepsbezigheden verrichtte, maar duidelijk op zijn vak uitgekeken was en een mij onbekend heerschap met een sloddervossig voorkomen. Laatstgenoemde ontpopte zich ras tot een betweter in een academisch steunkorset, die het met veel fanfare over broeikasgassen, temperatuurstijgingen, emissiereductie en ontbossing had. Ik kon zijn gezwatel echt niet bijsloffen en beperkte me tot een simplistische voorspelling.
─”De natuur zal ooit weleens wraak nemen”, zei ik maar eens en ik rukte aan de kuierlatten.

Het overkomt me zelden of nooit, maar vanmorgen tijdens mijn ochtendwandeling moest ik plots nodig overtollig en hoogst opdringerig vocht uit mijn lichaam verwijderen. Ik stelde me wijdbeens aan de rand van het pad op en gaf ‘m van jetje, toen opeens een grote sparappel rakelings langs mijn hoofd scheerde en naast me in het gras plofte.
─”Gaan we d’r een beetje mee gooien, ja!?” riep ik quasi verontwaardigd naar de boomkruin en ik schoot in de lach.

Ik vrees evenwel dat het wraakoffensief van de natuur begonnen is.

Moeder

Ik heb een feestelijke ruiker voor mijn moeder gekocht: een uitbundig lachend boeket van orgiastisch opengebarsten bloemen. Ik heb die daarnet aan haar afgegeven, maar ik weet niet of ze er eigenlijk blij mee was. Er viel me namelijk een eerder koele ontvangst te beurt: geen hartelijkheid, geen vreugde, geen versnapering, geen drankje … niets! Ik stond er als het ware een beetje buitenspel bij. Mijn moeder woont immers al jaren in het dorp van de eeuwige vakantie en mijn leven heeft het lef om zonder haar door te gaan.

Zij was een gewichtige vrouw. Nee, ze bekleedde geen belangrijke functie ─ behalve in het leven van haar man en kinderen dan ─ en ze was ook geen ware bron van kennis, al kon zij als enige mijn nogal ingewikkelde streepjescode lezen.

Als ik haar gewichtig noem, bedoel ik dat in de letterlijke betekenis van het woord: ze was zwaarlijvig, om niet te zeggen heel dik. Ze maakte zich evenwel niet druk om al die overtollige kilo’s. Ik heb ze nooit mistroostig op een weegschaal zien staan en ze maakte altijd als eerste grapjes over haar indrukwekkende voorkomen, kwestie van het gras voor de voeten van spotters weg te maaien en de wind uit de zeilen van lomperiken te nemen.

Ik genoot nog volop van mijn dartele jongensjaren toen ik op een zomerse middag aan haar zijde door de uitgestrekte bossen van een nabijgelegen abdij kuierde. Op het moment dat we de kloostergebouwen passeerden, hieven de in de kerk verzamelde paters gregoriaanse gezangen aan. Mijn moeder vond dat prachtig en ik eveneens, dus begaven we ons naar binnen, knielden daar vroom op een stoel en luisterden ingetogen. Opeens echter boog ze zich naar me toe en ze fluisterde:
─”Ze verwachtten me hier. Ze hebben zelfs een plaats voor me gereserveerd.”
Terwijl ze dat zei, wees ze met een samenzweerderige vinger naar de leuning van haar stoel, waarin iemand een woord had gekrast: KOLOSSE.

Omdat ik toen nog niet wist dat Kolosse een stad is, die in de Bijbel voorkomt en daardoor waarschijnlijk de vandaal geïnspireerd had, legden mijn hersens onmiddellijk een lijntje tussen kolos en de omvang die mijn moeder tentoonspreidde. Ik proestte het uit en toen zij zag dat ik bijna stikte van de ingehouden lach, hield zij het ook niet meer. We dienden ons naar buiten te reppen, waar we beiden reddeloos uit de plooi raakten. Ja, we lieten nooit een lach liggen, mijn moeder en ik, en zij had gewis onbedaarlijk plezier in ’t leven.

We schrijven Moederdag 2010. Ik wou haar vandaag nog even leven inblazen, omdat ze deel uitmaakt van wat ik nu ben. De rust van zij die ons zijn voorgegaan, kan evenwel de onrust van zij die volgen niet bedaren. Ik ben en blijf de zoon van mijn moeder.

Dubbelgangers

Ik moest bij ze in de buurt wezen, dus wipte ik even binnen bij een stel met wie ik niet echt nauw gelieerd ben, maar toch contact houd.

Ik daalde neer in een vleesetende fauteuil en raakte in een gesprek verwikkeld over de dingen des levens. Opeens begon de vrouw des huizes driftig door een tijdschrift te bladeren en gooide dat toen geopend voor me neer.
─“Dat heb je wel mooi voor ons verzwegen”, ginnegapte ze.
─“Wat?” vroeg ik.
─“Kijk dan!” gebood ze en ze wees me de plek aan. “Je hebt ons niet eens een kaartje gestuurd.”

Een van de foto’s die een artikel over Boedapest verluchtten, vertoonde het fraaie interieur van de aldaar gevestigde Hongaarse Staatsopera. Er greep kennelijk een voorstelling plaats, want de bonbonnière was tot de nok gevuld met allemaal keurig uitgedoste dames en heren. En wie zat daar op de eerste rij, gehuld in een smetteloze smoking en voorzien van een speels vlinderdasje? Ik!

Nu is er echter een probleem. Ik ben nog nooit van m’n leven in Hongarije geweest, laat staan in Boedapest en laat nog meer staan in de Opera van die stad. Er moet daar dus iemand anders zitten, maar dan wel iemand die zo frappant op me lijkt, dat ik me zelf zou kunnen vergissen. Ik geloofde werkelijk niet wat ik zag.

Ik ben vroeger ook al eens door kennissen in Wenen opgemerkt, terwijl ik helemaal aan de andere kant van de wereld vertoefde. Die waren me zelfs vrolijk tegemoet gesneld om me te begroeten, waarna bleek dat ik geen woord begreep van wat ze zegden.

Ik heb nooit veel geloof gehecht aan de bewering dat er van ons allemaal een of meerdere dubbelgangers over de aardkloot hossen, maar een mens zou toch beginnen twijfelen. Als jullie me dus ooit ontmoeten, dan ben ik het waarschijnlijk niet.