Valse start

In alle vroegte rukte een donderklap van komsa me uit mijn slaap en mijn zeer genietbare droom.
“Schei toch uit met die takkerij!” riep ik niet al te luid.
Ik sprong als de wiedeweerga het bed uit, al heeft de dokter me gezegd dat men zoiets eigenlijk beter niet doet. Gauw is dood en langzaam leeft nog. Een mens dient zich na het ontwaken rustig op het opstaan voor te bereiden en daarna pas de sponde te verlaten. Nood breekt echter wet en bij mij komt bij onweer de nood aan de man.

In mijn haast vergat ik een kamerjas aan te trekken. Ik koerste in mijn blootste blootje door de woning om stekkers uit stopcontacten te rukken en aldus mijn kostbare toestellen tegen de meedogenloosheid van bliksems te beschermen. Mijn poezen zagen me bezig en begonnen eveneens als kippen zonder kop heen en weer te rennen, terwijl dat eigenlijk nergens voor nodig was, want zij bezitten helemaal geen op stroom werkende toestelletjes. Ze zijn echter sluw. Als ze merken dat ik ten prooi aan lichte paniek door het huis jakker, veinzen ze eveneens ongerustheid en gebaren ze dat ze volop medewerking verlenen om het dreigende gevaar af te wenden. Eigenlijk kan het ze geen ene moer schelen wat er gebeurt. Het enige wat ze beogen, is het blikje tonijn waarmee ik ze soms voor hun vermeende hulp beloon.

Ik spartelde in de woonkamer net onder een tafeltje vandaan — van mij mogen ze die stopcontacten gerust op plaatsen aanbrengen die gemakkelijker bereikbaar zijn — toen mijn logeergast, gealarmeerd door al dat geheister, op het toneel verscheen en zich ongeveer de tering schrok omdat ik daar zo naakt als een sphynxkat over de vloer kronkelde, alsof ik ten prooi viel aan een soortement rolberoerte en spoedeisende hulp behoefde.

We hebben daarna met zijn vijven op meer gedonder zitten wachten, dat evenwel niet kwam, zelfs geen vaag gerommel in de verte.
“Je zult het gedroomd hebben”, veronderstelde mijn logé voor hij opnieuw naar zijn kamer opsteeg en hij schuddekopte een beetje meewarig. Hij begint zijn pappenheimer te kennen, vermoed ik.

Ik heb mijn toestellen weer van stroom voorzien en ben overgegaan tot de orde van de dag. Ik weet nochtans zeker dat ik de wagen van oppergod Zeus door de getourmenteerde wolkenlucht heb horen donderen, maar hij heeft waarschijnlijk halt gehouden bij het cafeetje van Dionysus en is daar blijven hangen. Goden zijn allemaal in hetzelfde gasthuis ziek: je kunt er geen staat op maken.

The Author