‘s Levens kronkelpaden

Zoals eerder gemeld, heb ik van het leven opnieuw een logé op mijn dak gekregen. O, wat klinkt dat vreugdeloos! Het spreekt vanzelf dat ik best wel blij ben met mijn gast. Een beetje afwisseling is nooit weg. Hij heet Jonatán en hij is een Argentijnse wetenschapper, meer bepaald een biochemicus. Vraag me nu vooral niet wat dat inhoudt, want ik heb er geen flauw benul van. Zo ver gaat mijn wetenschap niet. Wat hij doet, speelt overigens geen enkele rol in onze vriendschap, die al ontstond toen we beiden nog een stormachtige jeugd beleefden, vol galante avonturen en door hormonenstormen aangeblazen puberteitsverschijnselen.

Naar verluidt zit er hij hem thuis een huwelijksprobleem op de bank en hij heeft mijn hermitage uitgekozen, om zich te bezinnen en zich rustig over de toekomst te beraden, ver van de bemoeizucht van betrokkenen en verwanten, al zal hij ongetwijfeld van de gelegenheid gebruik maken om onder meer Parijs, Londen en Berlijn met een bezoek te vereren.

Vanmorgen aan de ontbijttafel haalden we herinneringen op.
“Ik moet opeens aan de República de los Niños denken”, grijnsde hij. “Weet je nog hoe jij daar …?”
Zeer zeker wist ik dat nog.

Deze republiek van de kinderen is een enorm thema- en pretpark dat zich in de pampa tussen de steden Buenos Aires en La Plata uitstrekt. Op een dag was ik daar met een aantal vrienden verzeild geraakt en we waagden er ons in een reusachtige doolhof. Lang nadat zij de uitgang ervan gevonden hadden, koerste ik natuurlijk nog steeds tussen die manshoge heggen, want ik beschik over een bijzonder slecht oriëntatievermogen en ik heb heus geen labyrint nodig om te verdwalen. Jonatán kwam me hulp bieden en ik hoorde hem een paar keer aan de overkant van een haag naar me roepen, maar net als de twee conincskinderen konden we bi malcander niet comen. Dat bleef duren en toen ik ongeveer vijf kwartier aan het ronddolen was, zijn een drietal personeelsleden me noodgedwongen komen ontzetten, want het park ging dicht en ze wilden graag naar huis. Het was een primeur. Nooit eerder hadden ze iemand uit de doolhof moeten bevrijden. Kunnen jullie nagaan hoe goed ik in dat soort dingen ben.

Daarnet speelde Jonatán met de poezen en plots vroeg hij:
“Hoeveel mensen zouden er eigenlijk al katten van grote hoogte naar beneden gegooid hebben, om er zich van te vergewissen dat ze inderdaad op hun poten terechtkomen?”

Ik zal hem in de gaten moeten houden. Wetenschappers zijn vreemde lui. Ze willen alles proefondervindelijk vaststellen en van mij mogen ze, maar mijn katten moeten ze met rust laten.

The Author