Klauwend vuur

Er hangt onweer in de lucht en daar ben ik absoluut niet blij mee. Geleerde luiden beweren dat ik aan astrapofobie lijd, of ook nog aan keraunofobie. Als ik het woordenboek raadpleeg, bedoelen ze daarmee dat ik bang ben voor donder en bliksem en dan hebben ze meer dan gelijk. Wanneer Jupiter, Donar of Thor hun duivels ontbinden, voel ik me zo angstig als een ballon op een stekelvarkenconferentie en loopt het me bijna dun door de broek.

Ik ben er namelijk van overtuigd dat de bliksem het op mij gemunt heeft. Al een paar keer heb ik hem van heel dichtbij ontmoet en ik verzeker jullie dat er aangenamer gezelschap bestaat.

Toen ik een kleine jongen was, schoot hij op een middag uit de muil van de haard in de zitkamer tevoorschijn. Hij flitste van de ene hoek van het vertrek naar de andere en verdween toen via dezelfde weg. Dan zit je toch te kijken als Jonas in de walvis, hoor!

Enkele weken later mochten we ons opnieuw in zijn bezoek verheugen. Nu ja, verheugen … Hij gooide zich met driest geweld op het dak van ons huis en richtte daar grote vernielingen aan. De pannen vlogen verbijsterd in het rond en de zinken goten smolten als sneeuw voor de zon.

Het daaropvolgende jaar rolde hij vermomd als een vuurbal door onze straat en nestelde hij zich tevens in een boom ─ ergens in de buurt van Koblenz ─ net toen mijn ouwelui en ik daar voorbijreden tijdens een tochtje langs de Rijn. Die boom raakte compleet de kluts kwijt en gooide met takken, die vlak achter ons op het asfalt terechtkwamen.

Verleden zomer vergreep hij zich hier niet zo ver vandaan aan een eenzame fietser. De man heeft het overleefd en zwaait tegenwoordig trots met zijn trofee, zijnde het lederen jack dat hij op het moment van de confrontatie droeg en dat nu een geblakerd spoor vertoont. Diezelfde middag vermoordde een vuurschicht ook nog een koe die aan de rand van het dorp in een weide vertoefde en zo konden we het meemaken dat een gril van de natuur zich tot een grill van de natuur ontpopte.

Nee, met een onweer kun je mij niet plezieren. Zodra er bliksems op de horizon staan en de donder in de verte de pauken slaat, neem ik mijn voorzorgen. Ik vertrek op veldtocht door mijn woning en verwijder alle stekkers uit de stopcontacten. Als de hel dan losbarst en de laaiende flitsen gretig in de lucht graaien, zit ik knap in de piepzak … maar alles gaat voorbij, en spoedig kan ik de stekkers weer aansluiten … waarna vanzelfsprekend de tweede aflevering van het onweer begint en ik opnieuw door het huis mag koersen. Soms volgt er een derde en zelfs een vierde episode … en zo blijf je bezig natuurlijk. Ik heb in mijn leven al onnoemelijk veel tijd aan stekkers en stopcontacten besteed.

Het enige wat ik aan een onweer mooi vind, zijn de woorden ‘weerlicht’ en ‘weerlichten’ die helaas in onbruik raken. Als bliksems aan de rand van de gezichtseinder oplichten en men de donder ervan niet hoort, dan zijn dat weerlichten en is het aan het weerlichten. Wel, van mij hoeven weerlichten nooit bliksems te worden.

The Author