Rustverstoorders

Het liep tegen de middag en ik wandelde naar de abdij van Zevenkerken. Nee, ik was hoegenaamd niet van plan om me als postulant aan te melden, want ik leid een zondig leven, maar het klooster bevindt zich op strompelafstand van mijn woning en je kunt er heerlijk ronddwalen in de uitgestrekte bossen die tot het domein behoren. Er is een tijd geweest dat je er de prinsen Filip en Laurent kon ontmoeten, want die hebben daar op school gezeten. Het prestigieuze internaat biedt nog steeds onderdak aan kinderen uit erg gegoede kringen.

Er is ook een cafetaria, annex bistro, waar je ’s middags tegen een democratische prijs een dagschotel kunt nuttigen. Gisteren was dat bijvoorbeeld een vispannetje met aardappelpuree of frieten. Aangezien ik wel honger had, maar geen zin om te koken, besloot ik van dat aanbod gebruik te maken. Het moet gezegd: het is er prachtig zitten, zowel op het grote terras als in de weidse boomgaard. Toen ik er arriveerde, kwam ik nog in een oase van rust terecht …

zevenkerken

… maar toen verschenen er plots wel dertig luidruchtige fietsers ten tonele, die luidens opschriften op hun kleding lid waren van Okra, hetgeen ─ ik heb het even moeten opzoeken ─ een ouderenvereniging is. Ze stalden hun rijwielen niet in de daarvoor bestemde rekken, maar klakkelings tegen bomen en ieder beschikbaar muurtje. Een paar van die luiden sleurden hun elektrisch aangedreven vervoermiddel zelfs het terras op, om via de daar aanwezige stopcontacten hun batterijen bij te laden. Dat werd ze verboden door de uitbaatster van de bistro, maar de senioren sloegen haar weigering doodgemoedereerd in de wind.

─”Kun je misschien even naar een ander tafeltje verhuizen, zodat wij onze fietsen kunnen opladen?” vroeg een van de ‘dames’ aan een zestiger, die in de buurt van de stopcontacten neergestreken was en net als ik een vispannetje verorberde.
─”Nee”, weigerde hij. “Ik zit hier te eten.”
Daarop begon de ‘dame’, bijgestaan door nog twee van die trutten van Troje, de stoelen rond zijn tafeltje weg te halen, om er hun fietsen onder te brengen. De man protesteerde fel ─ onbeschofte boerentrienen! ─ maar ze sloegen geen acht op zijn woorden en dreven zelfs de spot met hem.

Ik wou me met de zaak bemoeien met de mededeling dat zelfs wrattenzwijnen betere manieren hadden, maar toen verscheen de uitbaatster opnieuw en op een toon die geen tegenspraak zou dulden verbande ze alle fietsen naar de rekken. Het bevel werd haar niet in dank afgenomen, maar men gehoorzaamde.
─”Jullie zijn hier bij de paters”, hoorde ik iemand zeggen, “en hier gedragen we ons fatsoenlijk.”

The Author