Bij gebrek aan gebruiksaanwijzing

In het hoge noorden van Argentinië bevind ik me samen met een vriend, Agus, in het onherbergzame Andesgebergte, zo’n adembenemende vierduizend meter boven de zeespiegel. Per sterkwielige wagen doorkruisen we een wonderbaarlijke kloof: de Quebrada de Humahuaca. Het brutale landschap, naar alle kanten doorspietst met de kandelaars van de boomdikke orgelpijpcactus, aldaar saguaro genoemd, vormt formidabele, in elkaar uitmondende cañons met loodrechte wanden van kristalrotsen, iriserend in een symfonie van tinten, waartussen zich een met keien en rotsen bezaaide hoogvlakte uitstrekt: de puna of altiplano. Het lijkt een plek om westerns te draaien, maar we ontmoeten er geen cowboys, geen paarden, koeien of bizons, maar lama’s, vicuña’s, alpaca’s, ezels en — jawel! — echte indianen: de trotse, zwijgzame Colla’s met hun getaande huid, hun spleetogen en hun blauwzwarte haar. De cholas (vrouwen) zetten hoeden op en zijn omgord met een niet nader te bepalen aantal bonte rokken, terwijl de cholos (mannen) zich in boelewaaiponcho’s hullen.

Nabij de grens met Bolivia kruist de Trópico de Capricornio ons pad ─ bij ons beter bekend als de Steenbokskeerkring ─ en even later houden we halt in een onooglijke nederzetting waar uitslaande, want door wijn gevoede feestvreugde heerst. In afwachting van het vermoedelijke niets wil men er kennelijk plezier beleven aan het voorlopige iets. Er weerklinkt verfrissende muziek van quena’s en pinkullo’s, erques en charango’s, bombo’s en gitaren en de bewoners geven zich in jolig groepsverband over aan folkloristische dansen: huppelende baguala’s, klaaglijke vidala’s en hartstochtelijke carnavalito’s.

Aanleiding tot het gedruis is naar verluidt de geboorte van een nieuwe dorpsbewoner. Willen we de pas aangekomen telg misschien een keertje aanschouwen? Agus en ik zijn beiden keurig netjes opgevoed en aangezien we mogen mee-eten en meedrinken, spreekt het vanzelf dat we wat belangstelling tonen voor het feestvarken …. eh … het feestbiggetje. De kersverse vader graait in een soort kribbe en tovert een pakketje tevoorschijn dat nog het meest op een duchtig omzwachtelde minimummie lijkt. Gehuld in de milde schemer van alcohol maakt hij met moeilijk te besturen handen wat van die windsels los en hij toont ons met onverholen trots … een paar uitermate poezelige voetjes.

Agus en ik staan daar verbaasd naar te kijken. De vader eveneens, maar dan draait hij het kind inderhaast een halve slag om, zodat we na het verwijderen van nog wat doeken het snoezige snoetje kunnen bewonderen.
─”O, wat een honneponnig kindje!” roepen Agus en ik verrukt, maar dan in het Spaans.
De vader zet het op een glunderen dat aan extase grenst, maar dan begint dat honneponnige kindje hevig te kotsen. Tja, men zou van minder … eh … ondersteboven zijn.

The Author