Best te pruimen

Het is paasvakantie en ik heb het twijfelachtige genoegen kost en inwoning te verstrekken aan een logeergast: een kwikzilverige en sympathieke knaap van een jaar of zestien. Met dat ’twijfelachtige genoegen’ doe ik hem eigenlijk onrecht aan, want hij valt mee in de kook. Hij deugt heel erg en zal volgens mij het kwaad niet in de wereld brengen.

Toen hij vanmorgen uit de badkamer kwam en zich in de keuken bij me voegde, vroeg hij op schalkse toon:
─”Zal ik jou eens wat goeie raad geven?”
─”Men begint oud te worden zodra men goede raad geeft in plaats van het slechte voorbeeld”, zei ik.
─”Dan ben jij inmiddels een fossiel”, ginnegapte hij.
─”In welke hoek wil je liggen?” dreigde ik. “Kom op met je goeie raad.”
─”Eet nooit pruimen als je honger hebt”, monkelde hij. “Ik ben vannacht behoorlijk aan de racerij geweest.”
─”Ik had je nochtans gewaarschuwd, maar jij moest nodig heel die kom leegratsen.”

Tijdens het ontbijt begon hij plots De Pruimeboom van Hieronymus van Alphen te declameren. Nu kunnen de meesten van ons wel de beginregels ervan voordragen ─ Jantje zag eens pruimen hangen, O! als eieren zo groot ─ maar tot mijn niet geringe verbazing reciteerde mijn huisgenoot meteen het hele gedicht.
─”En zomaar uit je hoofd”, sprak ik vol bewondering.
─”Mijn reet articuleert niet zo lekker,” gnuifde hij, “al leek dat vannacht wel even anders.”

Kijk, als iemand met zo’n vlotte babbel gesierd is, kan ik zeer zeker met haar of hem lezen en schrijven.

The Author