Zweefkees

Ik heb hier al eerder mijn spitsbroeder Michael opgevoerd, meen ik me te herinneren. Toen hij me gisteravond een bezoek bracht, was hij opnieuw en nog maar eens in het gezelschap van onze malafide vrienden: Al Cohol en Marie Huana. Het duurde dan ook niet lang of we verkeerden in een milde staat van euforie, waardoor ik ras een drenkeling in mijn woordenstroom was:

─“Er was eens een eenzame traan,” mijmerde ik, “die uit een bedroefd oog vloeide en langs een doorgroefde wang naar beneden biggelde, maar opeens kwam de vinger die hem wegpinkte en hem aldus verpletterde, en toen huilde die traan een eenzame traan.”
─“Wat is dat nu weer voor nonsens bijsterbaarlicus?” vroeg Michael, naar me opkijkend.
─“Nonsens bijsterbaarlicus!? Het is een sprookje: het zeer wrede en enigszins lugubere sprookje van de traan. Wellicht rolt er vannacht pathos uit de duisternis van het bos dat ons omsingelt, waardoor ik van dichtvuur blaak.”
─“Ik begin nu toch werkelijk het ergste te vrezen,” schuddekopte hij.
─“Merel Merlijn had gedoucht onder de gazonsproeier en schoof het geheime luikje open in de bodem van zijn nest. Uit de bergruimte daaronder diepte hij een harpje op, waarop hij verheugd begon te tokkelen en werkelijk, hij bestond het om bijzonder fraaie tonen aan dat piefje te ontfutselen. Zesentwintig bomen verder hoorde Rebecca, de eekhoorn, die welluidende melodie opklinken en terwijl haar gemoed volschoot, zette ze haar speldenwerkkussentje met de talrijke klosjes en het ingewikkelde patroontje van haar wat stramme dijen. Uit een laatje in de boomtak toverde ze een glinsterend triangeltje en een blinkend staafje te voorschijn. Ze luisterde even nauwgezet en tikte toen, precies in de maat, met de harp mee …”
─“Een speldenwerkkussentje?!” Vertwijfeling maakte zich van hem meester. “Ik lig hier naar het grillige prentenboek van mijn fantasie te kijken en ondertussen kieskauw jij over een eekhoorn die Rebecca heet. Een triangeltje in godsnaam!”
─“En dan was er nog Sulejman, de veldmuis, die in een afgedankte molsgang zijn cimbaaltjes placht weg te moffelen. Sulejman hoorde het harpje en daarna ook het triangeltje, en haastig verliet hij het akkertje, waar hij zijn radijsjes besproeid had …”
─“Zo maf als een kruk!”
─“Zulma, de bidsprinkhaan …”
─“Zo dement als een deur! Wil je weleens ophouden met die onzin!”
─“Theofiel, het kalandertje …”
─“En de hele reutemeteut! Heb ik van mijn leven! Ben jij nu zat of zot?”
─“Dan vertel ik over de eenzame traan, die door een boosaardige vinger weggepinkt en verpletterd was, en een stille traan baarde in pijn van weeën. Die nieuwe, stille traan dreef op brede golven van tomeloos verdriet naar …”
─“Is ‘t nu gedaan, ja?! Jij vertelt niks meer!”
─“Ze had nochtans mooie blauwe ogen …”
─“Wie?”
─“Het meisje in Palermo, dat helemaal alleen op de kade stond toen ik op een milde zomeravond per schip naar Napels vertrok. De boot verliet zachtjes de schilderachtige baai met de vele lichtjes en hij toeterde trots — pwoooooot! — als een echte stoomboot, maar dat was hij niet. Nee. Hij was een hele moderne boot, met …”
─“Het zijn waarschijnlijk mijn zaken niet, maar wanneer ben jij eigenlijk zo ongelukkig op je achterhoofd terechtgekomen?” smoezelde hij.
─“Och … ik ben al van bij mijn geboorte total loss. Compleet kierewiet, gek in folio en in hoge mate ontoerekeningsvatbaar. Ze hebben me met de tang gehaald, moet je weten. De obstetricus, da’s de verlosser, die dat niet bepaald ingenieuze grijpijzer — een forceps heet zoiets, geloof ik — moest bedienen, was zwaar aan de drank. Hij zoop als een tempelier, met alle gevolgen van dien, want uitgerekend de morgen van mijn vreugdevolle aanschouwing van het levenslicht had hij nog geen spatje kunnen verschalken, omdat men hem van hogerhand met een stagiair opgescheept had: zo’n leergierige gozer met een ziekenfondsbrilletje, die hem volgde als een schoothondje en zijn doen en laten met haviksogen gadesloeg. Zijn lichaam smeekte bevend om een dosis alcohol en met moeilijk te besturen hand bracht hij die tang bij mijn moeder binnen, om daar mijn hoofdje te omvatten. Laat hem op dat moment een enorme tremor krijgen en met dat instrument rammelen als met een kloterspaan. Mijn jonge hersentjes klotsten heen en weer in mijn schedel en bleven in allemaal van die idiote kronkels liggen. Da’s nooit meer goed gekomen.”

Michael keek me aan alsof ik hem een oneerbaar voorstel had gedaan en ik genoot van de verbazing die ik oogstte.
─”Hoe haal je ’t in vredesnaam in je bolle kop?” prevelde hij en hij schudde meewarig het hoofd.

The Author