Een kwaad voorteken?

Ik heb stellig de indruk dat ik aan het syndroom van Bart De Wever lijd, want ik voel me ook geneigd om almaar Latijnse uitdrukkingen te bezigen. Quidquid latine dictum sit, altum videtur. Wat men ook in het Latijn zegt, klinkt diepzinnig. Gisteren gebruikte ik ‘Festina lente’ als titel van mijn schrijfsel, terwijl ik met ‘Haast u langzaam’ precies hetzelfde effect kon sorteren. Voor dit stukje toverde ik daarnet ‘Absit omen’ uit mijn hoed, hetgeen ‘moge dit geen geen voorteken zijn van iets akeligs’ betekent, maar zoals jullie kunnen zien, heb ik dat inmiddels door een Nederlandstalige variant vervangen. Doch dit terzijde …

Er zijn slechts heel weinig televisieprogramma’s die ik in wakende toestand kan uitzitten. Meestal begin ik al na luttele minuten te doezelen, waarna ik nog een paar keer uit die dommel opschrik en de ogen opensper, maar dan duurt het nooit lang meer voor de slaap zich over me ontfermt.

Wat mij wel kan boeien, zijn rampenfilms. De oorzaak van die merkwaardige voorkeur zal ongetwijfeld een duister trekje van mijn karakter zijn, maar het zou me te ver voeren om daar nu op in te gaan. Alle calamiteiten trekken mijn onverdeelde belangstelling: vulkaanuitbarstingen, aardbevingen, lawines, windhozen, tsunami’s, overstromingen, meteorietenregens, neerploffende vliegtuigen, ja zelfs haarverlies en hem niet meer omhoog krijgen.

Gisteren vergastte een zender ons op de film Supernova van John Harrison. Ik had dus wat te kijken. Op aarde gebeurden er allemaal vreemde dingen: grote kudden walvissen strandden op stranden; trekvogels raakten het noorden kwijt en op een dwaalspoor; allerhande wilde hoefdieren maakten stampede en vertrappelden hele dorpen … Wat was er in vredesnaam aan de hand?

Wel, de zon had besloten er de brui aan te geven en in haar ondergang een groot gedeelte van het heelal, inclusief de aarde, mee te sleuren. Ter voorbereiding van die apocalyptische finale gaf de koperen ploert alvast wat explosieve uitbarstingen ten beste en kotste allerhande meedogenloze toestanden de ruimte in die ─ hoe kon het anders? ─ regelrecht naar onze bol suisden en daar dood en vernieling zaaiden. Toen er al ettelijke steden verwoest waren en miljoenen mensen niet meer leefden, ontdekte de wetenschapper die het einde van wereld zag aankomen opeens dat hij een fout gemaakt had en dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen. Ja zeg, maak het een beetje! Is het nu werkelijk nodig dat men aan dergelijke nonsens tijd, geld en energie verspilt?

Het was een regelrechte kutfilm, die bovendien drie uur duurde. Hoewel ik vreesde dat ik er eng zou van dromen, was dat niet het geval. De nachtmerrie begon pas toen ik vanmorgen mijn terras betrad en ontdekte dat daar tijdens de nacht een invasie van oorwurmen heeft plaatsgegrepen. Ze zijn met honderden, wellicht zelfs duizenden. Ik heb ze niet geteld, maar ze zitten overal en ze roepen twee vragen bij me op:

  1. Zou dat een kwaad voorteken kunnen zijn, naar analogie van het vreemde gedrag dat de dieren gisteren in die film vertoonden?
  2. Hoe raak ik die griezels kwijt?

Ik wacht de loop der gebeurtenissen af. Cedo nulli. Ik wijk voor niemand.

The Author