Tag: nutsvoorzieningen

Klant is koning

Wegens nogal onverkwikkelijke omstandigheden diende ik me onlangs tot de klantendiensten van twee nutsbedrijven te wenden, te weten: Telenet en Engie.

Wat ik al vreesde, gebeurde: ik kwam telkens in schier eindeloze keuzemenu’s terecht en de hemel weet hoezeer ik die dingen verafschuw. Zowel bij Engie als Telenet hielden ze me daar een aantal minuten mee onledig en toen belandde ik alsnog in de met pokkenmuziek gelardeerde wacht – moet je die herrie horen! – die om de halve minuut doorbroken werd door een ambetant vrouwmens, die verkondigde dat het drukker was dan verwacht en dat het derhalve wel even kon duren voor ik aan de beurt zou komen.

Even duurde bij Engie een kwartier en negen minuten bij Telenet, waarna ik bij Engie een botte boerentrien aan de lijn kreeg, die me op onbeschofte wijze te woord stond en van toeten noch blazen wist. Bij Telenet was dat een vriendelijk en zeer behulpzaam manspersoon, die meteen orde op zaken stelde.

Het is maar dat jullie het weten. Ik hoop dat ik hier eerlang met een positief bericht uit de hoek mag komen, maar we beleven een sombere tijden.

De poenpooiers van Telenet

Ik heb het er hier onlangs nog over gehad, maar het zit me hoog en daarom blijf ik aan dat been knagen.

Maandelijks betaal ik een niet onaardig bedragje ─ ruim € 130 ─ aan Telenet en nu zat ik me af te vragen wat ik daar eigenlijk voor in de plaats krijg: televisie, telefonie, internet …

Ik heb een vaste telefoonlijn en daar bel ik gratis mee, behalve als ik met een buitenlandse correspondent wil spreken. Ik heb twee mobiele telefoonnummers en daar stuur ik gratis berichten mee en kan ik ook gratis bellen, behalve als ik me naar het buitenland begeef. Ik beschik over een internetverbinding, die Telenet supersnel noemt, maar die in mijn geval nogal wat steken laten vallen. En dan beschik ik natuurlijk over die fameuze tv-box, waarmee ik mijn kijkgedrag tot in de finesses zou kunnen beheren. Het ding blijkt evenwel nogal wat kuren te vertonen en beantwoordt zelfs niet aan mijn nochtans geringe verwachtingen. Het is zonder meer matig spul en ik krijg het er danig van op mijn teringtietjes.

Ik kan er dus opnames mee maken, of ─ je houdt het niet voor mogelijk ─ terugkijken naar programma’s die ik gemist heb, maar toch graag wil zien, al moet ik dan wel de eeuwigdurende en strontvervelende reclameboodschappen voor lief nemen, want die kan ik ─  en anderen met mij ─ onmogelijk doorspoelen. Ja zeg, maak het een beetje!

Bovendien heb ik onlangs een bericht gekregen van Telenet, dat ik slechts één jaar over mijn opnames zal kunnen beschikken, waarna die onherroepelijk gewist zullen worden. Daar ben ik dan mooi klaar mee! Binnen afzienbare tijd zal ik dus een aantal zeldzame opnames van onder meer concerten en opera’s kwijtspelen, die ik nergens meer kan terugvinden. Dat vind ik alleszins niet zo’n succes.

Foei, Telenet! Als jullie me nodig onnozele en vooral ongewenste reclame in de strot blijven rammen, zal ik afhaken en mijn heil elders zoeken. Als ik een niet gering bedrag betaal, wil ik graag zelf beslissen wat ik daarvoor in de plaats krijg en ik wil mijn tijd niet aan volstrekt nutteloze boodschappen verkwanselen. Jullie verdienen niet langer mijn aanbeveling. Nog even en ik nagel jullie aan de schandpaal.

Stoorzender

Ik gebruik zelden mijn vaste telefoon en als die al eens rinkelt, of beter gezegd een nogal naargeestig gezoem produceert, krijg ik meestal een Engelstalige correspondent(e) te horen, die me zogezegd belt in opdracht van Microsoft, om … ik weet niet wat aan me op te solferen, zoals we dat in Vlaanderen zeggen, want nog voor ze dat kunnen uitleggen, heb ik al de verbinding verbroken. Ik heb me daaromtrent al eens omstandig opgewonden in het schrijfsel Stoorzenders.

Gisteren rinkelde … eh … zoemde dat toestel opdringerig en ik kreeg een aangename vrouwenstem aan de lijn, die bovendien Nederlands sprak.
–”Dag meneer!” zei ze. “Ik ben Liselotte Vanzwiereltruus.” Zo heette ze natuurlijk niet, maar ik ben haar naam vergeten. “Ik ben in hoge mate begaan met het welzijn van de mensen. Mag ik u vragen hoe het met u gaat?”
–”Wie zei u dat u bent?” koesterde ik argwaan.
–”We kennen elkaar niet, maar …”
–”Waarom belt u me dan?” kapte ik haar af.
–”Wel,” zei ze, “ik ben getuige van Jehova en …”
–”Niet geïnteresseerd!” riep ik. “Dag mevrouw!”
En ik drukte haar brutaal mijn oor uit.

Wel, heb je van je leven! Die luiden plachten op zondagmorgen bij je aan te bellen, om je leven binnen te dringen. Door het virus moeten ze het nu waarschijnlijk over een andere boeg gooien en proberen ze je telefonisch te bekeren en zieltjes te winnen, maar …

… niet met deze jongen!

Stoorzenders

Telefoneren … ik ben er absoluut niet bruin op. Ik doe het dan ook zo zelden mogelijk en vrijwel altijd met tegenzin.

Hoewel ik die schaarse gesprekken bijna uitsluitend met mijn mobiel toestel uitvoer, beschik ik ook over een zogeheten landlijn, ook vaste lijn genoemd. De hemel weet waarom! Het apparaat dat daarmee verbonden is, staat hier dus meestal te staan, ten prooi aan werkloosheid, al is daar een aantal weken geleden plots verandering in gekomen.

Het ding begon namelijk zo onverhoeds te bellen – nu ja, lawaai te maken – dat ik ervan schrok. Toen ik de verbinding tot stand bracht en hallo zei, kreeg ik een vrouw te horen, die kennelijk met een vlotte babbel gesierd was en begon af te lopen als een Tibetaanse gebedsmolen. In geradbraakt Engels beweerde ze dat ze me ‘from Microsoft’ belde en …
– “Do you speak Dutch?” onderbrak ik haar, want ik had via via opgevangen, gelezen en gehoord dat dergelijke telefoontjes uitsluitend bedoeld zijn om je geld afhandig te maken.
–”No sir”, bekende ze ootmoedig en zodoende trapte ze in mijn val.
–”Wel dan,” zette ik mijn beste Engelse beentje voor, “als je geen Nederlands spreekt, hoef je me niet te telefoneren.”
Waarna ik de verbinding verbrak.

Ik dacht dat de kous daarmee af zou zijn, maar ik dacht verkeerd. Sindsdien krijg ik dagelijks dames, juffrouwen en heren van Microsoft aan de lijn, soms wel tien keer per dag. Ik kreeg het daar dusdanig van op mijn teringtietjes dat ik inmiddels alle fatsoensnormen overboord heb gegooid. Als zo’n vrouwmens zich aanmeldt, zeg ik: “You are a lying bitch! Drop dead!” Als het een kerel is, zeg ik: “You are a lying motherfucker! Go to hell!”
En dan snoer ik ze de mond.

Het zet echter geen zoden aan de dijk. Ze volharden in de boosheid. Ik zal iets moeten verzinnen dat nog doortastender is. “Grow feathers and shit in a tree!” misschien. Of anders gewoon: “Fuck your shit!”

Ze moeten het mij vooral niet tegen maken. In welke hoek willen ze liggen?!

Als hij ooit eens vijf minuten tijd heeft …

Telenet, mijn aanbieder van televisie, internet en telefonie, liet me zowel per e-mail als sms weten dat ze verbeteringen zouden aanbrengen aan hun netwerk zodat ik, gedane zaken, van waarlijk loepzuivere televisiebeelden en kristalheldere telefoonverbindingen zou kunnen genieten en beschikken over zo’n flitsend internet, dat ik me werkelijk zou moeten inhouden om niet in de tijd te reizen en in de verre toekomst terecht te komen.

Gerard Reve, een van mijn favoriete schrijvers, is de maestro van de lange zinnen en zoals jullie hierboven kunnen merken heeft dat me beïnvloed: ik weet ook nog steeds de weg in samengestelde zinnen. Maar nu terug naar het thema dat ik net bij de kop had.

En warempel, vanmorgen rond de klok van negen verschenen er twee in fluohesjes gehulde mannen. De ene opende het geheimzinnige grijze kastje, dat sinds jaar en dag de stoep ontsiert en begon in de ingewanden ervan te rommelen. Dat hield hij meer dan een uur vol en al die tijd ─ ik zweer het jullie ─ stond zijn collega hem op toezichthoudende wijze terzijde, de handen diep in de zakken van zijn pantalon. Hij liet de morgen voorbijkuieren, stak geen poot uit, verlegde geen stro en vertoonde enkel de energie van een gestrande kwal.

Tja, nu weet ik tenminste waarom ik iedere maand de bankrekening van Telenet met meer dan honderd euro moet spekken. Als ze veel van die lanterfanten in dienst hebben …

Telenet

Hoe Brugge in het water viel

Ik was gisteren van plan om met mijn tijdelijke huisgenoot een bezoek aan Brugge brengen, dus bevond ik me rond halftien in de badkamer, teneinde er de laatste hand aan mijn opsmuk te leggen. Terwijl ik krachtdadig in de weer was met flessen, potten en tubes vol heerlijke balsems, crèmes, gels, lotions, poeders en parfums doofde plots de lamp boven mijn hoofd.
“Krijg nu tieten!” foeterde ik. “Die ledlampen zouden toch een levensduur van twintigduizend branduren hebben? Die van mij is nog geen maand oud.”
Ik was nog bezig me te ergeren toen de deur een bedeesd geklop te verwerken kreeg.
“¡Adelante!” riep ik manhaftig, want de Vlaamse of Nederlandse varianten – Kom moa bin! of Kom binnen! – zouden Chinees geweest zijn voor mijn Spaanstalige logé.
“Je computer heeft opeens rare kuren”, vernam ik uit zijn mond. “Hij flikkert en hij piept …”

Er bleek in mijn woning wel meer te flikkeren en te piepen, want het overgrote deel van de stopcontacten en lichtschakelaars hapte naar adem, of beter gezegd naar stroom, terwijl een paar daar kennelijk geen last van hadden. Er was duidelijk een kink in de kabel ─ ik schreef bijna stront aan de knikker, maar ik wil het proper en welvoeglijk houden ─ dus telefoneerde ik naar de klantendienst van mijn distributeur, doorliep het onvermijdelijke keuzemenu en kon er, na het al even onvermijdelijke wachten met muziek, mijn verhaal kwijt aan het bereidwillig oor van een kostgangster der aardkloot.
“Ik kan een technicus naar u toesturen,” zei ze, “maar als het defect te wijten is aan de binneninstallatie, zal hij u doorverwijzen naar uw elektricien en zult u van ons wel een rekening van € 97,09 gepresenteerd krijgen voor de nutteloze verplaatsing.”
“Nu nog mooier!” protesteerde ik. “Hoe kan ik, in mijn hoedanigheid van leek die zelfs een beetje bang is van elektriciteit, in vredesnaam achterhalen waar de boel spaak loopt?”

Dat kon ze me vertellen. Ik diende achtereenvolgens de hoofdschakelaar, de verliesstroomschakelaar en alle zekeringen op het verdeelbord uit te zetten en vervolgens in dezelfde volgorde weer aan te zetten. Als ik dan nog geen stroom had, mocht ik haar terugbellen, want dan was er waarschijnlijk een fase uitgevallen en dat diende mijn distributeur te verhelpen.
Vijf minuten later hing ik weer aan de telefoon en ze beloofde om meteen een technicus te waarschuwen, die gegarandeerd binnen de twee uur te mijnent zou neerstrijken.

Ik begon meteen met verlengsnoeren en verdeeldozen te goochelen om de belangrijkste toestellen ─ koelkast, diepvries, Senseo, computer, telefoon, verwarming ─ in mijn woning van stroom te voorzien. Met onverholen bewondering sloeg mijn huisgenoot mijn bezigheden gade. Of was het verbazing en ongeloof? Als twee spinnen zaten we daarna in ons dradenweb op onze prooi te wachten. Er verstreek een uur. Er verstreken twee uren. Er verstreken drie uren. Er smeulde al enige tijd dreiging in mijn ogen en mijn mond begon op een sabelhouw te lijken. Er verstreken vier uren. Ik vloog op als buskruit, greep de telefoon, toetste met nijdige vingers het nummer in …

“Er is blijkbaar iets fout gelopen”, zei ze laconiek. “Ik informeer even bij dispatching.”
Dispatching! Dispatching?! Hebben ze daar geen Nederlands woord voor?! Opnieuw probeerden ze me met die vervloekte pokkenmuziek te paaien. Men kan me martelen met dat soort deunen.
“Over tien minuten zal onze technicus bij u zijn”, verzekerde ze me toen haar stem bij me terugkeerde.
“Ik hoop voor u dat het waar is”, sprak ik dreigende taal.

Het was waar. De technicus kwam. Eerst probeerde hij ons te imponeren met het manipuleren van wat meettoestellen en daarna verkondigde hij dat hij bij een verderop gelegen verdeelkast het euvel diende te herstellen. Dat kon wel een uurtje duren.

Om drie uur waren alle plooien eindelijk gladgestreken en konden we weer naar hartenlust over stroom beschikken. We hebben Brugge niet meer gezien …

… maar nu zijn we weg!