Tag: wonen

Al op eenen nacht …

kerstkaart

Al op eenen nacht lag de wereld witgesneeuwd. De sneeuw, de lucht zat er vol van. Omhoog uit den grijzen hemel runselden en wervelden de vlokken als donkere kruimels, krieuwelden daar rond als een muggenzwerm; maar beneden was ’t een spelen en wentelen als van dartele, witte vlinders, zacht, wattige brokken die gruisdikke dooreen draaiden, robbelden op en neer; of in schuinen val van overdweersch wevende draden, grondewaards schoten en daar stil, geruischloos, dood gingen liggen op de dikke, donzige, witte vacht …
Stijn Streuvels

In mijn hoedanigheid van groot boekenliefhebber ben ik nog er niet zo lang geleden in geslaagd om een eerste druk uit 1911 van Het Kerstekind van Stijn Streuvels bij mijn verzameling te voegen. Het eerste zinnetje ervan ─ Al op eenen nacht lag de wereld witgesneeuwd ─ heeft zich ooit in mijn hersens genesteld en is daar blijven wonen, om telkens op te duiken als ik in een witte winterwereld ontwaak. Vanmorgen was dat dus het geval.

Het is alsof ik met mijn hele hebben en houden op een ouderwetse kerstkaart terechtgekomen ben. Met de klaarte dartelde ik naar buiten, om met volle teugen van het schouwspel te genieten. Opeens echter ontdekte ik de voetsporen op de oprijlaan. Toen ik die volgde kwam ik eerst bij mijn voordeur terecht en vervolgens op mijn terras. Vannacht heeft er iemand rond mijn woning gescharreld. Wie? En met welke bedoelingen?

Nee, ik ben er absoluut niet gerust op. Dat krijg je dan als je nodig kluizenaartje wil spelen.

Al op eenen nacht lag den eenzaat in eenen grooten plasch bloed …

Het belazeren van de kluit

diefEr zijn tijdens de voorbije weken nogal wat inbraken gepleegd in het dorp waar ik hoofdkwartier houd, in die mate zelfs dat men over een plaag spreekt.

Aangezien ik op een afgelegen plek woon en bovendien meestal helemaal alleen in mijn optrekje vertoef, ben ik waarschijnlijk een makkelijke prooi voor boeventuig en leden van de langvingerige gilde. Ik vermoed dat ze mijn doen en laten in de gaten houden en daarom probeer ik ze te misleiden, door een armoedige indruk te wekken en er zo onvoordelig mogelijk uit te zien, al hoef ik daar eigenlijk niet echt veel moeite voor te doen. Ik poets mijn schoenen niet meer elke dag, met de vouw in mijn pantalon kan ik niet langer een taart in keurige punten verdelen en ik probeer hongerig te ogen als ik door het dorp fiets of wandel.

Afgaand op de haveloosheid die ik aldus tentoonspreid zullen de louche sujetten wellicht veronderstellen dat er te mijnent niet veel te rapen valt en mijn stulpje links laten liggen.

Ja, men kan veel over me zeggen, maar niet dat ik een achterlijk ezelsveulen ben.

Watersnoodje

De mysterieus om zich heen woekerende natuur die me omringt, is meestal een verzachtende omstandigheid, maar vandaag is dat niet het geval. Het is immers echt lamlendig weer en de beek achter mijn woning, die normaliter onverdroten pleegt voort te huppelen langs met mos begroeide stenen en zodoende een in hoge mate romantisch kabbelen teweegbrengt, is vannacht buiten haar oevers getreden. Het wassende water bedreigt inmiddels mijn tuinhuis. Wellicht zullen zieltogende herfstblaren een verstopping veroorzaakt hebben, want er zijn in deze streek geen dieren gesignaleerd die zich met het opwerpen van dammen onledig houden, zoals bijvoorbeeld bevers.

laarzenIk moet dus het huis uit, om de prut en de drab te trotseren, wat ik niet eens erg zou vinden, ware het niet dat ik ook rubberen laarzen zal moeten aantrekken. Er bestaan geen woorden die kunnen beschrijven wat voor een hekel ik aan dergelijk schoeisel heb. Slobber flotsj slobber flotsj.

Ik zit me trouwens af te vragen wat de uitdrukking ‘buiten de oevers treden’ eigenlijk bij overstromingen komt doen. Als ik het zo bekijk, komt daar bitter weinig treden bij te pas. Water heeft namelijk geen voeten, maar dat wisten jullie ongetwijfeld al. Allez, ik ben weg … slobber flotsj slobber flotsj …  

Nestwarmte

haardvuurIk kreeg bezoek van mensen die ik best wel graag mag en daarom had ik zowel voor lafenis en versnaperingen als voor gezelligheid gezorgd: romantische tiffanylampen, flakkerende kaarsen, een doorleefd wijntje, noten en kastanjes, bonkjes kaas, paté, peren … Ik speelde zelfs even met de gedachte om het haardvuur aan te leggen. Mijn woonkamer is wel degelijk voorzien van een ouderwetse stookruimte, waarin men een os kan onderbrengen om die te braden als men dat al zou willen, wat bij mij nooit het geval is. Het bijslepen van stronken en blokken is echter een karwei dat me lang niet altijd kan bezielen, om van het schoonmaken achteraf nog te zwijgen, dus besloot ik om die klus uit het verhaal van de avond te schrappen.

We hadden ons nog maar net in vleesetende fauteuils geschurkt, of de vrouwelijke helft van het gezelschap gaf te kennen hoe jammer ze het vond dat we ons niet bij het haardvuur konden verschansen.
─”Het leek me niet koud genoeg”, deed ik de waarheid een beetje geweld aan.
Ze was het natuurlijk niet met me eens en ze kreeg vanzelfsprekend ruggensteun van haar geliefde, dus schikte ik me naar hun wens.

Nu heb ik echter een vraag: waarom volstaan twee dozen lucifers en een complete krant niet om een haardvuur aan te steken, als je bosbranden kunt starten door één lucifer of één peuk weg te gooien?

Wie het weet, mag het me vertellen.

Kom dat tegen!

Wie mijn woning wil bereiken, dient gebruikt te maken van een vrij smal en onverhard bospad, dat zich ’s nachts bovendien in een Egyptische duisternis hult. Het is niet echt een hachelijke onderneming, al moet je vooral bij kliederig weer niet te voortvarend handelen en enige stuurvaardigheid aan de dag leggen, om niet uit te glijden en in de belendende percelen terecht te komen, waar stugge stammen in slagorde opgesteld staan.

Ik had gisteravond een vriend op bezoek en toen hij iets na middernacht naar huis terugkeerde, is hij op dat pad aan het slippen gegaan en kledder tegen een boom geknald. Nu ja … geknald … laten we het geschoven noemen, want men kan dat weggetje bezwaarlijk een formule 1-circuit noemen. Hij beweerde bij hoog en laag dat hij op de rem ging staan, omdat er plotsklaps een enorm everzwijn ─ met zijn handen toonde hij het formaat van een volwassen bizon ─ in het licht van zijn koplampen tevoorschijn sprong. Ik geloofde hem onvoorwaardelijk, want hij is allesbehalve een fantast en hij gebruikt nooit alcohol of andere verdovende substanties.

Enkele jaren geleden wemelde het hier van de everzwijnen ─ ik overdrijf, en niet zo’n klein beetje! ─ maar volgens het zeggen van stoere jagers hadden ze die uitgemoord. Tja, stoere jagers zijn aan hun eerste leugen niet gebarsten, voor hun tweede niet opgehangen en in hun derde niet gestikt.

Ik kan voortaan dus maar beter op mijn hoede zijn als ik buitenkom.

ever

Schone schijn?

Ik ben niet zo goed in het schatten van afstanden, maar ik denk dat mijn dichtste buren in uilenvlucht … eh … in vogelvlucht ongeveer tweehonderd meter bij me vandaan wonen. Ik ken die mensen niet en ik zie ze ook zelden of nooit, want ik zit verscholen in een bos, omsingeld door bomen die weinig doorkijk bieden. Bovendien ben ik nogal op mezelf. Een aantal minder gelukkige ervaringen en ingrijpende incidenten hebben mijn sociale vaardigheden behoorlijk gefnuikt.

Als de wind uit het westen waait ─ en in deze tochtige contreien is dat meestal het geval ─ kan het gebeuren dat het motorgeluid van een tuinwerktuig tot bij mijn oor raakt, of dat de brandlucht van hun barbecue mijn neus bereikt. Ik vermoed evenwel dat er onlangs nieuwe bewoners neergestreken zijn. Sinds een paar weken kan ik immers af en toe pianomuziek horen en het gekweel van een vrouw. Men zou me kunnen folteren met het soort deunen dat ze speelt. Omdat ze tot overmaat van ramp al zingend op zoek gaat naar een toon die ze niet kan vinden, vrees ik dat Hyacinth Bucket (Bouquet) daar haar intrek genomen heeft. ’t Kan erger, hè? Of niet soms?

Zolang ze het maar niet in haar hoofd haalt om me op de koffie te vragen, of erger nog: me uitnodigt op een van haar soupertjes bij kaarslicht.

Er stond geen paard op de gang

─”Het moet niet nog gekker worden”, zei een kennis vanmorgen tegen me.
─”Prijs je gelukkig dat er geen paard op de gang stond”, meesmuilde ik.

Hij is eigenaar van een flatgebouw en in die hoedanigheid verhuurt hij zes appartementen aan gegadigden van diverse pluimage. Een van hen is een man die zich tijdens het sluiten van de overeenkomst vrij onopvallend gedroeg en allerminst idiote hersenkronkels liet bevroeden, maar achteraf toch een beetje een rare snuiter bleek te wezen.

Al enkele weken beklaagden de medebewoners zich over de rare, enigszins blatende geluiden die vanaf zijn terras opstegen en lawaaimolest veroorzaakten. Dientengevolge voerde de eigenaar gisteren een kleine inspectie uit, om op het desbetreffende terras een bijna volwassen schaap aan te treffen. Hij deelde de huurder mee dat dit volgens het contract absoluut niet kon, maar die betwistte dat met klem en diepte het document in kwestie op. De overeenkomst vermeldde inderdaad honden en katten, maar maakte nergens gewag van andere dieren.

En daar sta je dan met je goeie gedrag.

Gezelligheidsdieren

Ik deel mijn woning met drie katten van vrouwelijke kunne, maar dat wisten de meesten van jullie al. Zij zijn het enige gezelschap dat ik de hele dag om me heen kan velen, hetgeen overigens verwonderlijk is, want eigenlijk heb ik het niet zo op poezen. Doe mij maar een hond. Ik had ooit een juweel van een hond ─ een beveiligingsinstallatie van het type dobermann ─ maar toen die het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, was ik daar compleet ondersteboven van en nam ik het kloeke besluit om me nooit meer met huisdieren in te laten.

Tien maanden later verscheen er echter een zwerfkat in mijn tuin. Ik verstrekte haar voedsel en drank en daar was ze zo mee in haar sas dat ze besloot bij me te blijven. Binnen de kortste keren deed ze me bovendien de inhoud van haar buik cadeau. Ze wierp zes jongens en twee meisjes, waardoor ik opeens de ietwat verbouwereerde eigenaar van negen katten was. Ondertussen zijn haar zonen allemaal gesneuveld op het slagveld van de straat, maar de dochters waren voorzichtiger en gedroegen zich niet als wilde stappers. Hun rauwe, dierlijke lust gaf geen aanleiding tot onbesuisde vermetelheid en pierewaaien. Ze waagden zich nooit in het verkeer, maar ontvingen thuis. Daardoor zijn ze er nog en vieren ze vandaag hun verjaardag. En van ze lang zullen ze leven in de hieperdepiep hoera!

Ik schreef hierboven dat ik het niet zo op poezen heb, maar ik ben wel hogelijk bekoord door mijn drie meisjes. We zullen ons dan ook onder het geplof van champagnekurken verheugen over … eh … Ik zal ze vandaag op tonijn trakteren en ze mogen de hele dag in de tuin en het bos ravotten.

Ja, we maken er een feestje van. Als het niet regent. En anders ook.

Aan tafel!

Mijn moeder overleed lang geleden, toen ik nog een zeer minderjarige jongen was, maar ik zal nooit de laatste woorden vergeten die ze vanaf haar sterfbed tot me richtte. Terwijl vertedering in haar stem wankelde, instrueerde ze me dat ik iedere dag minstens een keer warm moest eten, dat ik mijn woning kraakzindelijk diende te houden, zodat men er als het ware van de vloer kon eten, dat ik mezelf zo goed hoorde te verzorgen dat ik te allen tijde een confrontatie met ziekenhuispersoneel kon aangaan …
"… en ga vooral zorgvuldig met de mensen om", besloot ze.
Enkele uren later zakte ze weg in een coma, waaruit ze niet meer zou ontwaken.

Gisteren moest ik plots aan haar denken. Ik kwam namelijk in een huis terecht, waar men werkelijk van de vloer kon eten. Er lag genoeg.

Ongenood gastje

Ik mag graag op lyrische wijze lof zingen van de Provence en de Roussillon: plekken waar wonden kunnen helen en de natuur een verzachtende omstandigheid is.
“De hitte hangt log en broeierig in de avond en de cicaden concerteren eindeloos”, schrijf ik dan bijvoorbeeld in mijn dagboek.
Concerteren!? Morgen brengen! Ik ken geen enkel dier of insect dat zo’n kwellend geratel produceert en in staat is om een uit ijzig gletsjerwater opgerezen asceet in een hyperkinetische neuroot te veranderen.

In een zalig vroeger, toen Apple en Blueberry nog vruchten waren, was de scheldmuziek van krekels ook een onlosmakelijk onderdeel van onze zomeravonden. Ondertussen is het echter al een aantal jaren geleden dat ik nog hun gesidder heb waargenomen. Waar zijn die ettertjes? Ik vreesde al dat we hun bestaan onmogelijk gemaakt hadden, maar verleden week is er plots een exemplaar in mijn woonkamer opgedoken. Ik zag hem weliswaar niet, maar ik hoorde hem des te meer. Iedere avond ontstak hij in dat hoogst irritante gesjirp en dan bleef hij me uren de kop gek zeuren. Aangezien hij zich in de schouw boven de haard ophield en die stookplaats als een soort klankkast fungeerde … Ik kreeg het er behoorlijk van op mijn teringtietjes.

Onlangs ontving ik bezoek. Het was een koude en mistige avond, dus besloot ik een fikkie te stoken. We schurkten ons in vleesetende fauteuils bij een ingetogen gloeiend … eh … een vrolijk vlammend haardvuur, dat ik met voorbedachten rade en op enigszins sadistische wijze nog aanwakkerde, tot men er een os op kon braden. Daar had die krekel niet van terug, dacht ik met enig leedvermaak. Hij liet inderdaad niets meer van zich horen. Een dag, twee dagen, drie dagen …

Gisteravond iets na zevenen herrees hij echter als een feniks. Sjirp sjirp. Sjirp sjirp. Dat sarrende geluidje dringt door merg en been. Het zal nog eens zo gaan dat hij me tot waanzin drijft en dan zullen mijn poezen allicht ook al zo knetter als knijpkatten zijn.

Hoe lang leeft een krekel eigenlijk? Toch geen jaren, mag ik hopen.