Tag: winter

Op de tast

Als iemand het me vertelde, zou ik het slechts met moeite kunnen geloven. Ik ben er echter met eigen ogen getuige van geweest. Aangezien ik niet onder de invloed was van krasse vloeistoffen, verdovende substanties of ontgrenzende middelen en er al evenmin pillen in mijn lichaam werkzaam waren, durf ik er een eed op doen en er mijn hand voor in het vuur te steken dat het ook werkelijk gebeurd is.

kijkgatVanmorgen werd ik bijna van de sokken gereden door een auto, waarvan alle ruiten dusdanig bevroren waren dat ze geen enkel doorzicht boden. Alleen vooraan had de chauffeur een opening in het ijs gekapt, of veeleer een gat uit het ijs gekrabd, dat hem evenwel tot kokerkijken noopte. Wellicht had hij me daardoor niet gezien. Hij scheerde akelig dicht langs me heen en vervolgde doodgemoedereerd zijn weg, zich onbewust van de bloemlezing vloeken en verwensingen die ik hem nastuurde.

Iets verderop diende hij een voorrangsweg over te steken. Hij hield halt, opende het portier, stapte uit, keek links en rechts om er zich van te vergewissen dat de kust veilig was, dook toen snel zijn auto in, zette het op een rijden … en ramde de fietser die hij kennelijk niet opgemerkt had. Dat bleef gelukkig zonder ernstige gevolgen.

Van zulke mensen krijg ik het behoorlijk op mijn teringtietjes. Daar pleeg ik normaliter geen toegeeflijkheid aan te vergooien.
─”Ze moesten je een prent geven!” dacht ik.
Ik sprak die gedachte evenwel niet uit, om vooral geen golven te maken, ook al voelde ik me daar onbehaaglijk bij. Ik kon aan zijn gezicht zien dat hij het kokerkijken ook in het dagelijkse leven beoefende. Hij was het soort gast dat je beter niet snijdt op de autoweg.

Al op eenen nacht …

kerstkaart

Al op eenen nacht lag de wereld witgesneeuwd. De sneeuw, de lucht zat er vol van. Omhoog uit den grijzen hemel runselden en wervelden de vlokken als donkere kruimels, krieuwelden daar rond als een muggenzwerm; maar beneden was ’t een spelen en wentelen als van dartele, witte vlinders, zacht, wattige brokken die gruisdikke dooreen draaiden, robbelden op en neer; of in schuinen val van overdweersch wevende draden, grondewaards schoten en daar stil, geruischloos, dood gingen liggen op de dikke, donzige, witte vacht …
Stijn Streuvels

In mijn hoedanigheid van groot boekenliefhebber ben ik nog er niet zo lang geleden in geslaagd om een eerste druk uit 1911 van Het Kerstekind van Stijn Streuvels bij mijn verzameling te voegen. Het eerste zinnetje ervan ─ Al op eenen nacht lag de wereld witgesneeuwd ─ heeft zich ooit in mijn hersens genesteld en is daar blijven wonen, om telkens op te duiken als ik in een witte winterwereld ontwaak. Vanmorgen was dat dus het geval.

Het is alsof ik met mijn hele hebben en houden op een ouderwetse kerstkaart terechtgekomen ben. Met de klaarte dartelde ik naar buiten, om met volle teugen van het schouwspel te genieten. Opeens echter ontdekte ik de voetsporen op de oprijlaan. Toen ik die volgde kwam ik eerst bij mijn voordeur terecht en vervolgens op mijn terras. Vannacht heeft er iemand rond mijn woning gescharreld. Wie? En met welke bedoelingen?

Nee, ik ben er absoluut niet gerust op. Dat krijg je dan als je nodig kluizenaartje wil spelen.

Al op eenen nacht lag den eenzaat in eenen grooten plasch bloed …

Het is wit en het knerpt

Er is vannacht een flink pak sneeuw gevallen. Nu ja … een flink pak zou eigenlijk een dichterlijke overdrijving kunnen zijn, die jullie dus met een korreltje zout moeten opvatten, ware het niet dat ik geen dichterlijke aspiraties koester en dat zoutkorrels de neiging hebben om die toch al schaarse sneeuw te doen smelten. Ik heb het niet nagemeten, want daar houd ik me niet mee bezig, maar ik schat dat het ongeveer anderhalve cm moet zijn en ─ onderschat me niet ─ schatten is iets waar ik goed in ben. Dag schat!

Aangezien ik op een molshoop woon, zou ik iedereen met wat zwierige en slalommende afdalingen per ski kunnen verbazen. Er zijn echter een paar dingen die me dat beletten. Zo heb ik bijvoorbeeld geen ski’s. Ik kan natuurlijk een stel van die latten kopen of huren, maar dat zou in mijn geval toch geen zoden aan de dijk zetten, want ik kan niet skiën. En last but not least: er is hier geen skilift voorhanden en ik zie me hoegenaamd niet telkens per benenwagen tegen die heuvel opklauteren.

In plaats daarvan zit ik thuis, lekker in de warmte, en ik heb het hier best naar mijn zin. Hoor ik daar de wolven huilen?

wolf

Als het leven te kort wordt om voorzichtig te zijn

Weten jullie waarover ik spreek als ik het over een weerhuisje heb? Allicht wel. Dat is zo’n kitscherig sprookjesboekstulpje met een balkonnetje en twee poortjes. Als de weersvooruitzichten gunstig zijn, duikt er uit het ene poortje een vrouwtje op. Is er daarentegen slecht weer op komst, dan gebruikt een mannetje het andere poortje om tevoorschijn te treden. Er is die twee een vreselijk lot beschoren. Nooit zijn ze samen buiten, nimmer vertoeven ze samen binnen. Wat een leven! Als het een beetje meezit, staan ze weleens tegelijk in het deurgat, maar zodra een van hen aanstalten maakt om toenadering te zoeken, zullen de weergoden die poging in de kiem smoren.

Gisteren moest ik onwillekeurig aan zo’n weerhuisje denken toen ik de dorpstaferelen gadesloeg. Er was sneeuw gevallen en de wegen lagen er verraderlijk glad bij, maar wie verschenen er uit hun veilige en warme woningen? Inderdaad! Ouderlingen en mensen die slecht ter been zijn. Je ziet ze anders bijna nooit op straat, zelfs niet op zonnige zomerdagen, maar zodra de stoepen in die mate onbegaanbaar zijn dat je ieder moment een schuiverd kunt maken, openen ze hun deuren en moeten ze met zijn allen nodig op stap, om ik weet niet wat te halen of te doen.

Ik vermoed dat ze op die manier willen bewijzen dat ze nog meetellen. Wie in staat is gevaren te trotseren, kan men bezwaarlijk afschrijven of negeren. Als ze het geluk hebben na hun escapade heelhuids thuis te komen, bellen ze meteen vrienden of familie om die kond te doen van hetgeen ze gepresteerd hebben.
─”Is ‘t bij jullie ook zo glad?” vragen ze dan. “Hier is het erg hoor. Ik kom net van de winkel, want ik had een vlootje margarine nodig. Mensen lieve deugd! Als ik dat vooraf geweten had, was ik nooit vertrokken en had ik voor een keertje droog brood gegeten …”

Winterblues

Het zal jullie waarschijnlijk niet opgevallen zijn, maar vandaag schuifelen we schoorvoetend de donkere zes weken binnen. Melancholie, neerslachtigheid, een dipje, ja zelfs regelrechte depressies liggen op de loer en sommigen voelen zich in deze periode helemaal uitgepoept. Ik niet hoor! Ik laat me niet kennen, want …

Een leeg uurtje

─”Japanners zijn rare snuiters”, meende de dame die naast me aan tafel zat. “Ze bemoeien zich met alles en ze houden van onnatuurlijkheid. Ze kunnen geen plant of dier zien, of ze knoeien er met hun perverse handjes aan, tot er softenonachtige misvormingen ontstaan: goudvissen met blazige ogen in wrattenkoppen, het lichaam voorzien van vreemdsoortige schubben, wapperende vinnen en onbruikbare sluierstaarten; bomen die in hun groei gestuit zijn en van hun eerste jaar af zo verminkt worden dat ze na honderd jaar nog in een bloempotje passen …”
─”Dan zijn wij nog raardere snuiters”, stak ik de hand in eigen boezem. “Wij laten zelfs de tijd zijn gang niet gaan en moeten er, op bevel van hogerhand, twee keer per jaar een ingreep op toepassen die op velen, en alleszins op mij, een storende uitwerking heeft.”

Ik heb het al eerder gezegd en geschreven: dat gesjoemel met de tijd is niet goed voor mijn algemene welbevinden. Mijn hele kadaster raakt erdoor in de war. Het gooit mijn circadiaans ritme overhoop, het ontregelt de biologische klok die mijn leven bestiert en dan voel ik me pagadetterig. Ik pleeg ’s morgens omstreeks halfzes automatisch te ontwaken. Nu lig ik om halfvijf al te koekeloeren, hetgeen een onwelvoeglijk uur is.

We moeten met onze gore fikken van de tijd blijven, want laten we wel wezen: het is de enige vastigheid die ons rest. Afschaffen dus, die handel!

Woeps!

Jullie zullen er allicht net zo min wat van gemerkt hebben als ik, maar tijdens de voorbije nacht ─ exact om 00.38 uur ─ heeft de astronomische winter zich op gang getrokken. Niettegenstaande de gure weersomstandigheden van de laatste weken is het barre jaargetijde nog maar net begonnen.

Vandaag is het dus letterlijk kort dag en zoals ik enkele weken geleden al schreef:

Van morh’n voart lang’n de doah’n iest met e tumelette van ne luus en tonne met e sproengsje van e vlooje.
Vanaf morgen lengen de dagen eerst met een koprol van een luis en daarna met een sprongetje van een vlo.

Jullie kunnen zich ongetwijfeld voorstellen dat die turnoefeningetjes bij zulke minuscule diertjes slechts heel weinig tijd in beslag nemen.

“Alle beetjes helpen”, zei de mug en ze piste in de zee. Even aangorden nu. Binnen de kortste keren schrijven we 21 maart 2011 en dat is de dag waarop deze winter plaats zal ruimen voor een nieuwe lente en het daarmee gepaard gaande nieuwe geluid.

Weet je wat ik doe? Ik zal straks verlekkerd in reisbrochures vlooien en vast plannen  maken om dartel in de geblondeerde zomer van 2011 te duiken. Dat lijkt me een geschikte bezigheid om een nogal droefgeestige woensdag in de winter wat op te leuken.

Maar eerst maak ik met veerkrachtige tred een fikse wandeling langs hetgeen er nog overblijft van de stemmige sneeuwtaferelen …

Gelachen dat we hebben!

Op behoedzame wijze stuurde ik mijn nerveus gesneden bolide … nu ja … mijn koekblik doorheen het soort sneeuwlandschap dat men vaak op kitscherige kerstkaarten aantreft. Naast me zat mijn goede vriend, Michael, die tot levenslange kwajongensschap veroordeeld is en zich daarom uitermate grappig en onvoorspelbaar gedraagt.

─”Vannacht is bij ons de Aldi afgebrand”, kwam hij met nieuws op de lappen.
─”Serieus?” mompelde ik.
─”Er staat geen muur meer overeind”, zei hij. “Men raamt de schade op minstens tien euro.”

Dat was dolle pret natuurlijk. We lachten ons te barsten. En opeens …