Tag: voedsel

Flodders

De supermarkt waar ik kind aan huis (en van de rekening) ben, vertoont steeds meer lege, of bijna lege schappen en ik mag dus geredelijk aannemen dat men opnieuw aan het hamsteren is geslagen. Als het geen virus is, dan is het een oorlogsdreiging. Ik doe daar niet aan mee en ik begrijp ook niet waarom iemand bijvoorbeeld karrenvrachten toiletpapier inslaat. Schijthuizen kun je ermee dekken. In geval van nood zal ik niet aarzelen om mijn toevlucht te nemen tot de methode van mijn voorouders. Die versneden kranten tot rechthoekige stroken en hingen die op in het kleinste kamertje, dat toentertijd meestal niet meer was dan een houten plank met een gat boven een aalput. Dat waren nog eens tijden. Een betere bestemming voor de kranten van tegenwoordig kan ik overigens niet bedenken.

Ik verneem lezend dat aardappelpuree met een spiegelei het armoedigste kostje is dat iemand kan samengooien. Laat ik dat nu net vanmiddag gegeten hebben … en ik vond het nog verdraaid lekker ook. Nu ja, ik had me niet beperkt tot één spiegelei, maar zomaar eventjes drie paardenogen gebakken, en ik had er ook nog een versnipperde witloofstronk aan toegevoegd. Witloof uit de volle grond bovendien. Zo armoedig is dat nu ook weer niet. Ik hoef mijn verhemelte niet elke dag met pauwentongetjes te verwennen en het kan niet altijd kaviaar zijn.

Ouder worden is in stijgende lijn bergafwaarts gaan. Als je van je jeugd bekomen bent en je meer verleden dan toekomst hebt, is nostalgie meestal de eerste ouderdomskwaal die zich aandient. Aan vroeger denken, is staren in een put vol weemoed. Wat toen gebeurde, valt op geen enkele wijze meer te beïnvloeden; destijds gemiste kansen zijn voorgoed verleden tijd. Een van de nadelen van het ouder worden: de acht films die de televisie vanavond vertoont, heb ik allemaal al gezien. Ouder worden is het bewust ruimte maken voor dingen die van belang zijn in je leven en laten we wel wezen: er bestaan vervullender bezigheden dan televisiekijken.

In tijden van schaarste

Het dorp waar ik hoofdkwartier houd, huisvest naast mijn ietwat kleurloze persoontje onder meer ook drie warme bakkers. Dat zou handig zijn, ware het niet dat bakker 1 met verlof is, bakker 2 gesloten is wegens verbouwingswerken en bakker 3 met een ziekte opgezadeld zit, die hem het werken ─ in dit geval het bakken ─ verhindert.

DomoMijn indrukwekkende broodmachine van Domo zou me uit de nood kunnen helpen, maar ik heb dat in een van mijn opwellingen gekochte geval nog nooit gebruikt en ik weet bij God almachtig niet waar ik de handleiding ervan ondergebracht heb. Die moet op internet wel te vinden en te raadplegen zijn, maar net nu heeft men me laten weten dat ik daar vandaag en morgen niet op terechtkan, wegens een kink in de kabel of een andere storing van die strekking.

Daar sta je dan met je goeie gedrag. Ik zal me naar een nabijgelegen dorp moeten begeven als ik brood wil bemachtigen, maar de hemel weet wat er daar allemaal aan de hand is.

Het zijn barre tijden, maar ‘bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien’, luidt een Vlaams spreekwoord en die pasteien … tja, die koop je bij de bakker.

02.02: Lichtmis

Traditie en folklore willen dat men vandaag, op Lichtmis, pannenkoeken bakt en verorbert. In dit verband citeer ik even een volkse spreuk: “Er is geen vrouwtje zo arm, of ze maakt (op Lichtmis) haar pannetje warm.”

Ondeugende tongen beweren dat ‘het pannetje’ in kwestie naar iets anders zou verwijzen. Het is inderdaad zo dat het woord ‘pannetje’ in het oude Nederlands een seksuele bijbetekenis had, maar ik ben keurig netjes opgevoed en zal daar dus niet over uitweiden.

Over opvoeding gesproken: met Lichtmis en op Vastenavond bakte mijn moeder ─ die nochtans niet echt een gelovige vrouw was ─ pannenkoeken bij de vleet. Mijn vader en ik profiteerden daar natuurlijk van. De hele buurt eveneens. Hoe lang is dat wel niet geleden? Meer dan dertig jaar. Mais où sont les neiges d’antan?

Zal ik vandaag pannenkoeken bakken en opvreten? Helaas kan ik niet over ‘een pannetje’ beschikken, maar ik heb wel een echte pannenkoekenpan. Doen dus.

Ik heb trouwens nog steeds een gloeiende siroophekel aan die storende tussen-n in pannenkoek. Doe mij maar een ouderwetse pannekoek. Dat bekt veel lekkerder.

lichtmis

Klunshark in actie

Hoewel ik niet bepaald met mannelijke onbeholpenheid in een keuken bezig ben en me zelfs graag het culinaire equivalent van groene vingers toedicht ─ omdat ik vaak mijn moeder assisteerde, die haar hele leven aan de ars culinaria en heerlijk gekokkerel wijdde ─ en dus behoorlijk wat kan samengooien, slaagde ik er nooit in om worsten te braden zonder dat die op wansmakelijke wijze openbarstten en hun ingewanden tentoonspreidden, alsof ik een vreselijk ongeluk in de dierenwereld aanschouwde.

Hèhè, zoals jullie merken, weet ik nog steeds de weg in samengestelde zinnen, maar nu snel terug naar die eigengereide saucijzen.

Van iemand die uitstekend onderlegd is in de worstenkunde vernam ik dat men dergelijke gorgonische taferelen kon vermijden door die gevallen eerst op kamertemperatuur te brengen ─ te chambreren als het ware ─ om die vervolgens aan een uitermate bedaard vuur toe te vertrouwen. Terwijl ik me van die raadgeving kweet, bukte ik me om de vlamhoogte van de gaspit onder de pan te controleren. Uitgerekend op dat moment knalde een van die worsten open ─ nu ja, knalde … hij barstte met een bijna erotisch zuchtje ─ waarbij hij een fikse straal heet vet losliet, die in mijn oog terechtkwam, want ik kreeg niet eens de gelegenheid om … eh … een oogje dicht te knijpen.

Aanvankelijk zag ik niets meer, later enkel een wazig beeld, zodat ik besloot om toch maar een arts te raadplegen. Die stelde geen noemenswaardige schade vast en schreef druppels en een zalfje voor, waarmee ik inderdaad orde op zaken kon stellen. Het had al met al slechter kunnen aflopen.

Na alles wat ik al in mijn keuken beleefde en waarvan ik hier in de loop der jaren kond heb gedaan, kan ik maar één ding besluiten: koken is een verdraaid gevaarlijke bezigheid.

Maar getreurd noch gezeurd

Ik diende me om twintig over acht bij mijn dokter aan te bieden. Toen ik zijn wachtkamer betrad, zaten daar twee personen te … eh … wachten die, dat bleek even later, op hetzelfde uur een afspraak hadden.
─”Mijn agenda heeft zo te zien een steek laten vallen”, vernamen we uit de mond van de arts.
─”Ja, steek het maar op een ander!” kon ik het meesmuilen niet laten.
Wellicht vanwege deze boude uitspraak verwees hij me naar de laatste plaats, zodat ik pas om halftien zijn kabinet verliet. Ik zal toch eens moeten leren mijn klep te houden.

Ik begaf me vervolgens naar de bakker, teneinde daar mijn favoriete brood – ik heb op mijn blog al meermaals de loftrompet over Waldkorn gestoken – in te slaan. De bakkersvrouw verraste me evenwel met de mededeling dat ze niet langer brood onder die naam mocht verkopen, aangezien dat een beschermde naam was en ze geen zin had om tegen betaling die naam te gebruiken. Wel godverdomme hier en gunter! Thuis schreef ik stante pede een verontwaardigde e-mail naar Waldkorn en vernam niet veel later dat ik me zes kilometer heen, en zes terug, zou moeten verplaatsen om alsnog hun brood te verwerven. Dat antwoord hielp me de brug niet over en het zal dus aan hun pietje zijn. Voortaan eet ik een donker volkoren en wat ik vroeger over Waldkorn verteld heb, is ontsproten aan mijn veel te ongebreidelde fantasie. Waldkorn is ongeveer het slechtste brood op de markt. Je krijgt er jeukende pukkels van, en zure oprispingen, en een hardnekkige constipatie, en een hartklap, en kletspatet, en een enorme tremor, ja zelfs coprofagie en poriomanie. Daar helpt geen lievemoederen aan. Je kunt Waldkorn dus beter links laten liggen, laten beschimmelen en weggooien.

scampiDe supermarkt Colruyt is ook zo’n kantelig bedrijf. Al ettelijke jaren diep ik er maandelijks een drietal verpakkingen met Scampi Diabolique uit een diepvrieskist op. Edoch, enkele maanden geleden verdwenen die plots uit het assortiment. In een e-mail aan hun klantendienst gaf ik daaromtrent lucht aan mijn ongenoegen. Ik kreeg prompt antwoord: ze zouden het product opnieuw aanbieden. Hetgeen geschiedde. Gedurende een aantal weken kon ik me opnieuw met de duivelse schaaldieren vermeien, maar nu zijn ze weer foetsie. Ja zeg, Colruyt, maak het een beetje! Als ze denken dat ze met mij mogen sollen, dan denken ze verkeerd. Ik ben misschien geen superklant, maar ik spendeer iedere maand toch zo’n driehonderd vijftig euro in hun boetiekje. Ze beweren dat ze de goedkoopste zijn ─ wat lang niet altijd het geval is ─ maar ze zijn ook de wispelturigste. Je kunt er echt geen staat op maken. Naar Delhaize dus! Of naar Jumbo! Of naar Carrefour! Of naar Lidl! Of naar AH! Die zijn misschien ietsje duurder, maar betrouwbaarder. En standvastiger.

Terug thuis liep ik op nogal confronterende wijze tegen mijn leeftijd aan en dat vond ik eigenlijk niet aangenaam. Toen ik de televisieprogramma’s doorkeek, kreeg ik daar zowaar een ouwelullengevoel van. De acht films die men vanavond vertoont, heb ik namelijk allemaal al gezien. Sommige zelfs in lang vervlogen tijden. Waar zijn mijn tanden? En mijn looprek?

In mijn brievenbus trof ik een prentbriefkaart aan, die een vriendin negen weken geleden in Slovenië op de post deed. Ze laten zich daar kennelijk niet haasten. Waar wel? Nu ja, gauw is dood en langzaam leeft nog.

Hèhè, het was me het dagje wel. Als ik in vroegere eeuwen geleefd had, zou ik waarschijnlijk het hout voor mijn eigen brandstapel aandragen en er dan wellicht ook nog de lucifers bijleveren, al zullen dat toentertijd wel zwavelstokjes geweest zijn.

Maar laat me in deze donkere dagen voor Kerstmis vooral op een positieve noot eindigen. Ik ben er eindelijk eens in geslaagd om een medicamentendoosje te openen aan de kant waar geen bijsluiter opgevouwen zit. Driewerf hoera en halleluja! Als ik een kat was, zou ik nu spinnen.

Wat ben ik toch een kneusje

Ik pleeg heel nauwgezet en behoedzaam met het voedsel dat ik tot me neem om te springen, maar ik ben ook een beetje een komijnsplitser, dus liet ik me verleiden om broodjes te beleggen met gekookte ham, waarvan de houdbaarheidsdatum nog net niet verstreken was.

Ik had beter in mijn broek gescheten, zoals we dat in West-Vlaanderen zeggen. Tja, dat schijten liet niet op zich wachten, al gebeurde dat gelukkig niet in mijn broek. Vanwege spuitpoep was ik gigantisch aan de dunne en bracht ik bijna een hele nacht op de porseleinen pony door.

Telkens als ik, gedane zaken, het ledikant opzocht, diende ik me vrijwel onmiddellijk opnieuw naar het kleinste kamertje te reppen voor het uitermate onaangename vervolg van die racerij. Wel tien keer! Minstens! Mag het ook wat minder zijn?!

Voortaan beleg ik mijn broodjes met … eh … kaas. Jonge kaas. Naar mijn moeder beweerde, zou dat ‘stopachtig’ zijn.

Daar slaap je lekker op

Ik weet niet of ik het las of hoorde, maar ik liet me in alle geval wijsmaken dat het nuttigen van twee kiwi’s, voor men in de korf kroop, in niet geringe mate de kwaliteit van de slaap bevorderde.

Nu heb ik geenszins te klagen over mijn favoriete nachtelijke bezigheid, maar aangezien ongeveer alles voor verbetering vatbaar is, besloot ik me aan een experiment te wagen en de proef op de som te nemen: gisteravond verorberde ik twee van die exotische vruchten en ging toen naar Kaatje in de Wolstraat.

Het duurde niet lang of ik tuimelde in de armen van Morpheus en opende het grillige prentenboek van mijn dromen.

In de tot de nok gevulde Carnegie Hall in New York ontpopte ik me tot een heuse klavierleeuw en het was geen tangelen wat ik deed, want ik gaf zo maar eventjes een sublieme versie van het aartsmoeilijke derde pianoconcerto van Rachmaninov ten beste. Ik was net met een waarlijk briljante uitvoering van het cadenza bezig ─ er zit een ontspannen drafje in dat onderdeel en mijn vingers bewandelden de toetsen op virtuoze wijze ─ toen het deksel van de concertvleugel die ik bespeelde met een oorverdovende klap naar beneden kwam, waardoor ik ontwaakte. Ik noteerde snel wat ik beleefd had en droomde vervolgens nieuwsgierig verder.

Niettegenstaande mijn hoogtevrees en mijn nogal onstandvastig evenwicht beklom ik de hoogste alp van Oostenrijk, met name de Großglockner. Toen ik uitgeput de top bereikte, verwelkomde men me daar met een niet te onderschatten kanonschot, waar ik dusdanig van schrok dat ik van die berg kukelde en zodoende opnieuw brutaal uit mijn slaap gerukt werd, hoewel ik normaliter met geen kanon wakker te krijgen ben. Ik bleef vervolgens naarstig dromen.

Ik danste tap … eh … ik tapdanste à la Fred Astaire en oogstte daar ergens een laaiende, staande ovatie mee, waarna ik als toemaatje een Ierse stepdance ten beste gaf, waar Riverdance een punt kon aan zuigen. Helaas kreeg ik tijdens dat harkerig huppelen kramp in de kuiten en door die lancinerende pijnscheuten ging ik af als een gieter, want ze haalden me wederom uit mijn dommel.

Niet veel later daalde ik in adamskostuum af in een loeder van een bubbelbad, waarin zich reeds een half dozijn waarlijk bloedmooie huppelkutjes ophielden, die enkel een uitdagende glimlach droegen en er zeer beschikbaar uitzagen. Begeerte suisde door mijn bloed en ik liet gezwind een derde arm groeien, zodat …

… ja, zo kan ik nog wel even doorgaan, maar lang verhaal kort: het nuttigen van kiwi’s voor het slapengaan bezorgt je dromen waaraan geen werkelijkheid kan tippen, maar eveneens een schier rusteloze nacht. Voortaan eet ik een banaan voor ik me te ruste leg. Of twee.

Wel heb je van je leven!

In de groenteafdeling van Colruyt dobberde ik in het kielzog van een vrouwmens met een oosters uiterlijk, die nogal sloddervossig aangetodderd was met een uitgelubberde joggingbroek, een boelewaaibloes die onstuimig bedrukt was met het soort woeste bloemen dat in de jungle naar argeloze vogeltjes hapt en deerniswekkende teenslippers. Ze parkeerde haar winkelkar naast de bakken met citrusvruchten, versperde zodoende de doorgang en dwong me tot wachten.

Ze begon de limoenen een voor een te betasten, om ze vervolgens terug te gooien, en ze bleef dat doen tot ik mijn geduld verloor.
─”Bent u van plan om ze allemaal te bepotelen?” vroeg ik ietwat geërgerd.
─”Huh?!” mompelde ze en ze staarde me aan alsof ik haar een oneerbaar voorstel had gedaan.
─”We leven in coronatijden”, verduidelijkte ik. “Maak uw keuze en blijf erbij.” Ze kogelde me neer met haar blik en toen … spuwde ze toch wel twee keer in de bak met limoenen zeker! Je wil er toch niet bij zijn! “Bent u nu helemaal van de ratten besnuffeld!?” foeterde ik, maar ze negeerde me straal en vervolgde doodgemoedereerd haar weg, zonder limoenen.

Ik heb wijselijk citroenen gekocht in plaats van limoenen en bracht een winkelbediende op de hoogte van hetgeen ik gezien had.

Het zal nog eens zo gaan dat ik racist word.

Een smeuïge appeltaart

Zaterdagmorgen lag er in de koelvitrine van de bakker een appeltaart verleidelijk, ja, bijna uitdagend naar me te lonken. Nu ben ik van nature nauwelijks in staat om aan verleidingen, op wat voor gebied dan ook, te weerstaan, dus veranderde het gebak ras van eigenaar.

Ik zette het op een glunderen dat aan extase grensde en begaf me met een jarig gezicht, want vervuld van voorpret, naar huis ─ zien jullie me lopen? ─ waar groot onheil op me wachtte.

Ik had namelijk bij de achterdeur een doos met oud papier klaargezet, teneinde die met de ophaling mee te geven. Die versperde halvelings de route die ik bij het betreden van mijn woning pleeg te gebruiken, hetgeen ik vergeten was en in het halfdonker en mijn verstrooide haast ook niet opmerkte.

Zien jullie me aan dat obstakel haperen, struikelen en een smak maken? Ik gooide mijn taart in de lucht, toeterde zwaar op mijn bek, lag even met de zeilen tegen de mast en toen ik weer bij mijn positieven kwam, gutste er op enthousiaste wijze bloed uit mijn kop.

Lang verhaal kort: ik ben uit die kneuzenkermis gekomen met een gebroken neus, een gekloofde bovenlip, een dubbeldikke, bont en blauwe knie, twee gebroken ribben en een gat in mijn voorhoofd. Dan ben je lekker bezig! Ik voel me bovendien geradbraakt, alsof ik door een kanon afgeschoten ben.

En mijn appeltaart? Die was natuurlijk helemaal door elkaar gehutseld en zag eruit als geboetseerd afval, dus verre van appetijtelijk … maar ik heb die toch opgevreten.

Eén ding kan ik jullie verzekeren: wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht. Ik betreur mijn spiegelbeeld ten zeerste. Er zit een toekomst als kermisattractie in.

Smikkelen en smullen

In Belgenland is twee februari ─ Lichtmis ─ traditiegetrouw de nationale pannenkoekendag. Onze noorderburen dienen daar nog even mee te wachten, meer bepaald tot negentien maart.

pannenkoekenbakkerIk neem vanzelfsprekend deel en ja, ik zal ze zelf bakken, want daar ben ik goed in. Bovendien doe ik dat op grootmoeders wijze, met gist en volgens het recept in Ons Kookboek van de Boerinnenbond. Ik kan die dingen zelfs opgooien en weer opvangen. Nu ja, meestal toch.

Gewoonlijk nodig ik een paar mensen uit voor het boulimisch schransfestijn dat ik aanricht, maar dit jaar kan en mag dat niet, dus zal ik noodgedwongen helemaal in mijn uppie aanschikken en het op een geweldig eten zetten.

Mijn pannenkoeken besmeer ik rijkelijk met aardbeienjam, of chocopasta, of ahornsiroop, maar eigenlijk verorber ik ze nog het liefst met echte Diksmuidse hoeveboter en blonde Graeffesuiker uit Tienen.

Christene zielen! Is dat even eigenwijs en onbedaarlijk lekker! Het water loopt me nu al uit de bek. Het zal nog eens zo gaan dat ik me naar een hartinfarct toevreet.

pannenkoeken