Tag: stoornissen

Niet te tellen!

Het zal jullie inmiddels genoegzaam bekend zijn dat ik met nogal wat afwijkingen, tics en hebbelijkheden worstel, maar een daarvan is tot nu toe onvermeld gebleven: mijn aritmomanie. Ja, daar kijken jullie van op, hè? Het gebeurt niet vaak dat ik met grote woorden uitpak, maar ter gelegenheid van de feestdagen wilde ik toch even indruk op jullie maken.

tellenAritmomanie heet in het Nederlands teldwang, zijnde de dwangmatige neiging om te … tellen natuurlijk, of wat hadden jullie gedacht? Als ik aan de wandel ben, tel ik bijvoorbeeld mijn stappen. Ik doe dat onwillekeurig en ik probeer er me ook tegen te verzetten, maar ik betrap er me op dat ik er telkens opnieuw mee begin. Ook als ik gebruik maak van andere vervoermiddelen, zoals een fiets of een auto, ga ik mijn goddelijke driehoek. Ik tel het aantal vlaggen dat ik op mijn weg ontmoet, hoeveel huizen er te koop of te huur staan, wat er zich aan blikjes in de bermen ophoudt … Je kunt het zo gek niet verzinnen of ik tel het.

Verleden zondag stuurde ik mijn fiets in Oudenburg op het jaagpad langs het kanaal, begon te tellen en toen ik vijftien kilometer verderop in de buurt van Brugge het water achter me liet, zat ik al aan 408 eenheden … met name geweerschoten afgevuurd door de jagers die zich daar in dichte drommen – nu ja, ik overdrijf wat, maar ze waren met velen – in de velden ophielden.

408 schoten! Het mag een wonder heten dat ik het er levend afgebracht heb en niet door een verdwaalde kogel of rondvliegende hagel getroffen ben.

Een vreemd fatsoentje

Hè hè, het is me het zomertje wel.

Ik pleeg een geregeld leven te leiden, maar nu val ik van de ene verrassing in de andere, waardoor ik de draad en de greep wat kwijtraak. Zo vertrek ik bijvoorbeeld ’s morgens rond de klok van achten voor een fietstochtje van hooguit een paar uur, om pas ’s avonds rond een uur of vijf thuis te komen. Eigen schuld dikke bult natuurlijk.

“Hie kuj je bizzihoed’n met e stroje”, beweerde mijn moeder tot vervelens toe. Jij kunt je bezighouden met een strootje. Dat zal ongetwijfeld met de werkelijkheid stroken, maar het zal me aan de reet roesten. Zolang het strootje in kwestie niet de laatste strohalm is waaraan ik me kan vastklampen …

Waar was ik alweer gebleven? O ja, enkele dagen geleden liet ik jullie achter bij de ingang van het dorp der eeuwige vakantie, bij ons beter bekend als het kerkhof, hoewel er in dit geval in geen velden of wegen een kerk te bespeuren viel. Ik bracht er een bezoek aan de rustplaats van mijn ouders en mijn zus en terwijl ik me binnensmonds met hen onderhield, verscheen er plots een morsig vrouwmens aan mijn zijde. Ze had flink wat toeters en bellen aan haar lichaam hangen en ze droeg een zomerse jurk, waarvan het patroon waarschijnlijk tropische vegetatie moest suggereren. Ze sloeg drie kruistekens en richtte zich vervolgens luidkeels tot ene Jezus en zijn maagdelijke moeder, wier goedertierenheid ze voor mijn familieleden afsmeekte. Ik maakte dat ik wegkwam, maar toen ik iets verderop halt hield bij het graf van een kennis, stelde ze zich opnieuw naast me op om Christus van het kruis te bidden.

Dat mens bleef me achtervolgen. Om me van haar te ontdoen zag ik me genoodzaakt om voortijdig het kerkhof te verlaten.

Zot zijn doet geen zeer, maar het jeukt een beetje.

Stalken

Het was nog vrij vroeg in de kerstmorgen toen mijn mobieltje te kennen gaf dat er een sms voor me binnengelopen was, afkomstig van een persoon van wie het nummer zich niet in het geheugen van mijn toestel bevond.
“Joyeux noel mon ami john”, las ik.

Aangezien John net zo min mijn naam als een alias van me is, maar vooral omdat ik keurig netjes opgevoed ben, liet ik per kerende in mijn hoffelijkste Frans weten dat ik wellicht niet de beoogde ontvanger van het bericht met de kerstwensen was, omdat … tralala en reldeldel.

Ik kreeg vrijwel onmiddellijk antwoord, in schabouwelijk Frans en op nogal botte wijze: “Ces qui le num la”. 

Ik bleef blijk geven van fijngemanierdheid en deelde mee dat ik het niet nodig vond om me bekend te maken, aangezien … blablabla en ronflonflon.

We zijn ondertussen een etmaal later en ik heb inmiddels nog acht ronduit onbeschofte, om niet te zeggen gevaar uitwasemende berichten van dat onbehouwen sujet ontvangen en onbeantwoord gelaten. Het hele gedoe begint me te beknellen. Bewaar me, zeg! 

Buikspreker

tolkenIk bevond me in het gezelschap van twee nette heren en ik mengde me voortdurend in het gesprek dat ze met elkaar voerden. Dat werd trouwens van me verwacht en ik kreeg er nog voor betaald ook. Ik was namelijk als tolk ingehuurd. Wat de ene in de taal van Cervantes verkondigde, vertaalde ik in die van Molière en wat de andere in het Frans zei, verbouwde mijn mond naar het Spaans.

Net voor we aan ons triootje begonnen, had ik ietwat onbedachtzaam een citron pressé tot me genomen. Dat klinkt vrij chic, maar het is niet meer dan vers geperst citroensap met ijs en suiker. Naar men beweert, beschouwen onze kelen dat als ambrozijn, een goddelijke en verkwikkende lafenis, maar andere lichaamsdelen zijn er kennelijk veel minder mee in hun nopjes, toch zeker bij mij. Het duurde dan ook niet lang of mijn buik begon een woordje mee te spreken en allemaal rare geluiden voort te brengen, gaande van een dof gerommel tot bijna sensuele gilletjes van verrukking. Ik schaamde me diep, maar de beide heren waren zo keurig opgevoed dat ze stoorzender compleet negeerden, of toch die indruk wekten.

Opeens slaakte mijn buik een luide kreet die als een langgerekte ‘fuck you!’ klonk. Het gesprek leek even te stokken, maar opnieuw zwegen we met zijn allen de bemoeial dood. Ik prees me gelukkig dat mijn gesprekspartners de taal van Shakespeare niet machtig waren. 

Fury of Flipper

Ik schrijf zelden over Joaquín. Hij is nochtans de persoon die te mijnent bijna letterlijk kind aan huis is. Drie jaar geleden verscheen hij hier voor het eerst. Samen met zijn moeder, die in een van mijn dorpsgenoten de liefde van haar leven ontdekt had, verliet hij een zonovergoten eiland dat zich boven de Caraïbische zeespiegel verheft en wisselde het in voor ons tochtgat aan de Noordzee. Aangezien ze beiden enkel de Spaanse taal machtig waren, riepen ze mijn hulp in om zich het Nederlands eigen te maken. Zijn moeder en ik zijn in het nette vrienden gebleven en hem beschouw ik zelfs een beetje als een zoon.

Joaquín is inmiddels achttien en verleden week kwam hij, bijna doorbrandend van trots, zijn allereerste verloofde aan me voorstellen. Ze heette C. en ze had een bijzonder aardig opstalletje, maar er was iets vreemds met haar aan de hand. Ze trok smoelen … eh … laten we fatsoenlijk blijven en het als het vertonen van enkele opvallende tics aanduiden. Bovendien leek ze zich soms minutenlang uit de wereld terug te trekken, niets te horen of te zien, en als ze dan terugkeerde, keek ze om zich heen met een blik die volgens mij aan waanzin grensde. Ik voelde me daar onbehaaglijk bij, maar zweeg wijselijk.

demonC. bleek eigenares van een paard te zijn. Het ros stond tijdens de winter op stal en liep ’s zomers in een weide, maar berijden deed ze de viervoeter nooit, want die kunst verstond ze niet. Ik uitte daaromtrent mijn verwondering en toen kwam ze met een wel heel onthutsend verhaal op de proppen. Enkele jaren eerder had een demon zijn intrek bij haar genomen, of eigenlijk eerder in haar. Ze was bezeten geraakt en zag zich genoodzaakt een beroep te doen op een exorcist. Terwijl die haar met bezwerende taal en dito gebaren van de indringer bevrijdde, had ze moeten beloven dat ze voor de rest van haar leven een paard of een dolfijn als huisdier zou houden. 

Daar viel me toch de bek van open. Wat zeg ik? Ik was compleet verbijsterd. Ook Joaquín zette ogen als vleugeldeuren op en keek alsof er zich een geest manifesteerde.

Gisteravond bracht hij me een bezoek. Hij was alleen.
─”Is C. niet meegekomen?” vroeg ik.
─”Daar zijn serieuze kosten aan”, schuddekopte hij. “Met een paard kan ik leven, maar wat moet ik in vredesnaam met een dolfijn aanvangen als ze daar plots haar zinnen op zet?”
─”Eres un chaval despierto”, sprak ik vaderlijk en troostend. “Je bent een gisse jongen. Je moet nooit wat beginnen met iemand die gekker is dan jij bent.”

Platvloerse lolbroekerij

carnavalsvierderEr heerste een carnavalesk sfeertje in de dorpskroeg, al viel dat natuurlijk in niets te vergelijken met hetgeen er zich dezer dagen in Rio de Janeiro of zelfs in Aalst voltrekt. De ludieke bedrijvigheid beperkte zich tot een zeer verzopen jongeman, die zich met een feestmuts getooid had en op opdringerige, ja zelfs hinderlijke wijze een roltong hanteerde, waarmee hij iedereen tegen zich in het harnas joeg. Het zal dan ook niemand verbazen dat een brutale kerel hem plots dat feestartikel uit de mond rukte, om het onder zijn meedogenloze schoen te vermorzelen, alsof het een torretje betrof.

De vrolijke carnavalsvierder had echter nog meer in zijn mars en in petto.
─”Ik zal het beste van mezelf laten zien!” liet hij ons met luider stem weten.
Hij voegde de daad bij het woord, graaide voortvarend in zijn broek, bracht zijn flurk aan de oppervlakte en liep vervolgens uitgebreid met die kwispel te leuren, tot de kastelein hem tot de orde riep.

Hij was helaas nog niet met ons klaar.
─”De dag des oordeels is aangebroken!”, profeteerde hij met een declamatorische galm in zijn stem, waarna hij zich tot een meisje wendde en sprak: “Toon me je tieten en ik zal ze beoordelen!”

Meteen daarna lag hij op de vloer, geveld door de onverbiddelijke vuist van haar verloofde.

En zo werd het nog een heel aardige avond.

Jeroen

Verleden week verscheen hij nog te mijnent, om zijn kennis van de Franse taal bij te spijkeren. Het was vrij vroeg in de morgen, althans voor zijn doen tijdens vakanties, en dat ontlokte hem de ietwat laconieke zinsnede: “Er moet een betere manier bestaan om de dag te beginnen dan door op te staan.”

Hij placht met zulke pseudowijsheden te strooien als Sinterklaas met pepernoten en bijwijlen pende hij ook doordringende, soms zelfs ietwat onthutsende teksten neer. Zo herinner ik me nu plots dit: Dra sla ik te pletter op de rotsen van de tijd en niemand zal me missen.

Ik vond dat destijds al een beklijvende frase, maar vandaag nog meer, want gisteren is Jeroen, nauwelijks zeventien jaar jong, uit het leven gestapt. Toen ik daarnet deze jobstijding kreeg, schrok ik daar zo hevig van dat ik er helemaal ondersteboven van ben.

Ik kende je eigenlijk niet zo goed, Jeroen, maar toch zal ik je missen, al is het maar een beetje, want eigenlijk mocht ik je wel.

Allemaal kosten op het sterfhuis

Er breken gevaarlijke tijden voor me aan. Nu ja, gevaarlijk voor mijn portemonnee dan. Er is namelijk een gebeurtenis op til die me ieder jaar weer klauwen geld kost. Ik bedoel het startschot van het nieuwe schooljaar, dat in deze contreien vandaag over week zal knallen.

Hoewel het scholierenleven al een figuurlijke eeuwigheid achter me ligt, besteed ik telkenjare een niet te onderschatten bedrag aan benodigdheden die ik, in weerwil van het woord, absoluut niet nodig heb, zoals bijvoorbeeld papier, schriften en pennen, om van andere gereedschappen nog te zwijgen. Ik heb hier al eerder gemeld dat ik inmiddels alle inwoners van een arm Afrikaans land van schrijfgerief kan voorzien en nog wat voor mezelf overhouden, maar ik blijf me die dingen aanschaffen, om ze vervolgens nooit te gebruiken. Van een geldverslindende verslaving gesproken!

Het is ongetwijfeld een nadeel dat de plaatselijke krantenboer over een uitgebreid assortiment school- en kantoorspullen beschikt, waardoor ik vrijwel dagelijks de verlokkingen moet trotseren. Dat houdt geen mens vol. Misschien dat ik mijn lectuur toch maar beter aan huis kan laten bezorgen. Helaas is de postbode die mijn woning bedient een danig door dorst gekwelde man, die noodgedwongen aan alle kapelletjes aanlegt. Als ik mijn dagblad pas om vier uur ’s middags in handen krijg, is hetgeen ik lees oud nieuws natuurlijk.

Wat kunnen bagatellen me toch een allemachtige hoop ongemak bezorgen.

Kierewiet

Het gerucht dat het me in de kruin schort, doet al langer de ronde, want het ligt nu eenmaal in de aard van de mensen om genialiteit met waanzin te verwarren. De geruchtenmachine draait op volle toeren sinds ik een paar maanden geleden de lijn van de waanzin overschreed, zoals ik dat in Zo getikt als een ei op zondagmorgen beschreef. Ik vermoed dat men me vanmorgen formeel zo knetter als een knijpkat verklaard heeft. Ik kan zo het gesticht in. Mien, waar is mijn dwangbuis?

Tijdens mijn ochtendwandeling naar het dorp probeerde ik me de naam van het hoofdpersonage uit de destijds razend populaire televisieserie Roots te herinneren. Toen ik daar niet in slaagde, trachtte ik de spreuk op te rakelen waarmee Jef Cassiers zich in het jeugdfeuilleton Johan en de Alverman onsterfelijk maakte. Ook dat wilde niet lukken en ik ergerde me in hoge mate aan mijn in gebreke blijvende hersenen.

Terwijl ik bij de krantenboer op mijn beurt wachtte, schoot me plots de naam van de protagonist uit Roots te binnen.
“Kunta Kinte!” riep ik verheugd.
Bijna op hetzelfde moment herinnerde ik me ook de spreuk van de Alverman.
“Pala pata kling kling!” kreet ik enthousiast.

De wachtenden begonnen blikken van verstandhouding uit te wisselen. Ik zag het wel, maar deed alsof mijn neus bloedde. Ik zal me daar een beetje belachelijk staan maken.

Correctie aangereikt door een attente lezer:

De alverman zei niet pala pata kling kling, maar malla patta kling kling, komende van mal (frans=pijn) a pat (frans=poot) a klingkling, het wolfijzer dus.
Pijn aan poot (voet) door klingkling (het wolfijzer), vrij vertaald.

Groetjes,
Frandrix (Frans Hendrix)