Tag: sterven

Een kwaad omen?

Het is me wat met dat eigengereide virus, dat ons leven en zowel de lente als de zomer van 2020 vergalt.

Mijn mailboxen ─ ik heb er een hele sjees, al is dat eigenlijk nergens voor nodig, want overdaad schaadt, maar op sommige gebieden ken ik slechts één adagium: meer van dat! ─ lopen al geruime tijd vol met onheilspellende berichten van bedrijven, neringen en instanties, die me bestoken met waarschuwingen omtrent de gevaren waarmee het coronavirus mij, en vele anderen met mij, bedreigt.

Dat weet ik onderdehand allemaal wel en die boodschappen klik ik derhalve meestal gelijk de prullenbak in, maar vanmorgen kreeg ik een mail van een schijnbaar officiële instantie en toen ik die opende, schotelde men me een link voor naar … een uitvaartverzekeraar. Ja zeg, maak het een beetje!

Zou dat een slecht voorteken kunnen zijn? Ik heb nochtans de kraanvogels van Ibycus niet gezien, noch de ijselijke gil van een banshee gehoord. Geen roepende uilen, jankende honden, of schetterende eksters hebben me verontrust door een nakende dood aan te kondigen.

Ik wil vooralsnog niet denken aan mijn eindbestemming en de enge ziektes die erheen leiden. Ik heb trouwens al heel lang zo’n uitvaartverzekering, maar die heb ik gelukkig nog nooit nodig gehad.

Maar goed, door die mail ben ik op mijn hoede. Een gewaarschuwd man geldt voor twee. Ik zal dus zoveel mogelijk in mijn kot blijven, mijn sociale contacten beperken, afstand van mijn medemens bewaren, mondmaskers dragen …

Christene zielen! Wat beleven we onzalige tijden!

Berichten naar de overkant

Ik mag graag wat tijd zoekmaken op een begraafplaats. Noem het voor mijn part een afwijking, maar vraag me niet naar het hoe, het wat of het waarom, want ik moet jullie het antwoord schuldig blijven. Ik denk nochtans niet dat ik een nostalgicus ben. Nu ja, misschien een beetje. De rust van allen daar aanwezig, die ons voorgegaan zijn naar het grote onbekende, heeft een weldadig effect op mijn gemoedstoestand en meer valt daar niet over te zeggen.

Ik had het graf van mijn ouders en mijn zus bezocht en wandelde vervolgens doorheen een berceau, waarvoor het Nederlandse loofgang me een uitstekend equivalent lijkt. Ik trof daar een zitbank aan, daalde erop neer en liet mijn gedachten afdwalen naar een afgelegen plek in mijn binnenwereld, waar ik helemaal niemand toelaat. Jullie dus ook niet.

Die overpeinzingen werden onderbroken door een geritsel aan de overkant van de hoge heg, die zich achter mijn rug bevond.
“Dag pa!” zei een stem, die duidelijk bij een jongen met de baard in de keel hoorde.
Vervolgens gaf hij een uitgebreid relaas van zijn wederwaardigheden en resultaten op school, waarna hij zijn vader toevertrouwde dat hij de vriend van zijn moeder eigenlijk niet echt mocht, maar toch zijn best deed om hem vriendelijk te bejegenen, omdat zijn ma dat graag wilde.

Omdat ik daar zat de luistervinken kreeg ik last van schaamte, of een ander onbehagen van die strekking, dus maakte ik aanstalten om stilletjes weg te sluipen, maar nog voor ik dat kon doen, hoorde ik de jongen opnieuw ‘dag pa!’ zeggen en van het toneel verdwijnen.

Aangezien ik nog nieuwsgieriger ben dan een ekster ging ik toch even kijken naar het graf dat de jongen bezocht had. Zijn vader was slechts vierendertig geworden, maar als hij nog geleefd had, zou hij ongetwijfeld apetrots geweest zijn op zijn zoon.

Ik trouwens ook.

Er is een … homo … gestorven

Ik zat bij vrienden in een vleesetende fauteuil een gin-tonic soldaat te maken, toen opeens hun zoontje van acht danig geagiteerd het vertrek binnenstormde.
“Er ligt een dode homo in de tuin!” hapte hij naar adem.

Daar keken we met zijn allen dusdanig van op, dat we gingen kijken, want zeg nu zelf: een dooie homo zie je nu ook niet elke dag en als hij dan ook nog in een tuin ligt …

Het jongetje liep ons voor naar de plaats des onheils en daar lag inderdaad een dode … hommel.

Dit zijn brutale tijden

Zoals jullie weten, of niet weten, heb ik een schier onafscheidelijke metgezel, die vrijwel nooit van mijn zijde wijkt en zelfs ’s nachts op het kastje naast mijn bed vertoeft. Ik heb het over mijn ‘calepingske’: een notitieboekje van bescheiden formaat, dat ik altijd bij me draag en waarin ik te pas en te onpas gedachten of invallen administreer en emoties neergooi. Lees in dit verband:
1. Mijn calepingske
2. Moleskinemolest

Toen ik gisteren aan een restauranttafel aanschikte, zat ik in afwachting van het bestelde voedsel wat in dat boekje de knieteren.
‘Hij keek alsof hij, aan boord van een Fiat 500, voortdurend wegreuzen op zich af zag komen, bestuurd door schuimbekkende dollemannen’, schreef ik en toen was de bladzijde vol, zodat ik die diende om te slaan om een vervolg aan de zin te breien. Tot mijn grote verbazing trof ik daar geen onbeschreven kantjes aan, maar wel een in grote, onbehouwen letters neergepende boodschap van een mij onbekende auteur.
“Ik ben Omar en ik zal je kapotmaken”, schreef hij met vitriool.

Zoals ik hierboven al vermeldde, wijkt mijn calepingske zelden of eigenlijk nooit van mijn zijde en het is me derhalve een raadsel hoe dat dreigement erin terechtgekomen is. Ik ken niemand die Omar heet en ik heb bij mijn weten nooit iets gedaan waarom ik kapotgemaakt zou moeten worden.

Vreemd. Heel vreemd en toch ook een beetje onrustbarend. Niet dat ik mij hersenblaren maak of beren op de weg zie, maar helemaal gerust ben ik er toch niet op, want we leven in brutale tijden.

Slaap in hemelse rust

jotieOoit was er een jongen die Jotie T’Hooft heette. Veertig jaar geleden zocht hij, nauwelijks eenentwintig jaar jong, zijn heil in de dood door middel van een overdosis drugs. Het gebeurde in een Brugs achterafkamertje.

Het is inmiddels al van 6 oktober 2014 geleden dat ik hier op mijn blog een gedachte aan hem wijdde en een gedicht van zijn hand publiceerde. Lees in dit verband: Een zeer treurige prins. Ik was, ben en blijf immers een groot bewonderaar van deze jongeman, die een overweldigend talent tentoonspreidde en volgens mij een van de grootste dichters is die Vlaanderen heeft voortgebracht.

Jotie woont nu al vier decennia in een sober graf op een kerkhof in Oudenaarde, zijn geboorteplaats, en nu is daaromtrent enige deining ontstaan. De concessie van het graf verviel en daardoor dreigde het te verdwijnen, hoewel sommigen dat probeerden tegen te gaan met het voorstel om het graf als waardevol erfgoed te laten erkennen. Dat viel niet in goede aarde bij sommige lokale politici. In haar hoedanigheid van schepen van burgerzaken stelde ene Carine Portois bijvoorbeeld: “Stop er eens mee om van Jotie T’Hooft een heilige te maken. We spreken hier tenslotte over iemand die aan drugs verslaafd was. En ook zijn dood was het gevolg van die verslaving. We moeten dat niet verheerlijken.”

Het is waar dat Jotie er niet bepaald een lovenswaardige levenswandel op na hield, maar wie zonder zonde is … Ik meen te weten dat ook de schepen die ik hierboven citeerde al twee keer een ongeval veroorzaakte terwijl ze onder de invloed van alcohol was. De pot verwijt de ketel …

Jotie T’ Hooft blijft een weergaloze dichter. Ze zijn met weinigen die dergelijke adelbrieven kunnen voorleggen. Schepen Portois kan daar alleszins een punt aan zuigen.

Een onbekende heeft inmiddels de concessie van het graf met vijf jaar verlengd. Daar ben ik blij om. Het leven van Jotie was al een grote puinhoop. Mag hij nu misschien in vrede rusten?

Daar wordt een mens ook niet vrolijk van

Het gebeurt zelden dat ik in herhaling val, maar als ik het vandaag toch doe, heb ik daar vanzelfsprekend een gegronde reden voor. Ik ben even in mijn archief gedoken, om daar onderstaand schrijfsel van bijna zeven jaar geleden op te vissen:

Een vonkje tederheid

Sommige mensen verblijden de wereld en hij is zo iemand.

Hij zal een jaar of elf zijn, schat ik, en hij heeft een sympathieke kop. Zijn haren zijn blond als koren in de zomer en met zijn fjordenblauwe ogen tergt hij de hemel. Ik zie hem bijna iedere morgen naar school lopen in het gezelschap van een meisje, dat vermoedelijk zijn jongere zus is, want ze lijken sprekend op elkaar. Haar hand woont ononderbroken in de zijne en hij beteugelt voortdurend zijn tred, zodat ze hem gemakkelijk kan bijhouden.

Vanmorgen liet hij plots haar hand los. Hij hurkte neer, trok een van haar schoenen uit en verwijderde met een bijna strelend gebaar het steentje dat haar voetzool irriteerde. Even later liepen ze verder. Ze zei iets. Hij antwoordde. Haar gezicht glansde als een lamp van duizend watt. Ze keek naar hem op met de grote ogen van de onschuld en ze had opeens lachende kuiltjes in de wangen. Hij was haar grote broer. Ze vertrouwde hem als geen ander en ze wist nu al dat hij haar nooit in de steek zou laten. En elke dag hing hij de zon voor haar op.

Gisteren vond de jongen in kwestie ─ ondertussen achttien jaar jong ─ dat zijn leven niet langer de moeite loonde en hij zette er een punt achter. Dat is toch te treurig voor woorden. Het heeft me van mijn à propos gebracht.