Tag: recreatie

Kuip-door-sluip-doorroutes

Ik heb tijdens het voorbije jaar zomaar eventjes 12429 km gefietst ─ da’s een eind, hoor! ─ hoofdzakelijk in West-Vlaanderen, met enkele uitschieters naar Oost- en Zeeuws-Vlaanderen. Ik ging eigenlijk voor het elegante rekenkundige rijtje 12345, maar daarvoor moet je goed kunnen mikken en dat kan ik dus niet. Ik zit er 84 km naast. Ziehier mijn bevindingen:

De infrastructuur voor wielrijders laat zeer te wensen over. De fietspaden, als die er al zijn, bevinden zich heel vaak in een uitermate erbarmelijke toestand. Putten, kuilen, opdringerige boomwortels, overhangende takken, opgehoopte smurrie, glasscherven … ik heb het allemaal gezien en meegemaakt. Op dat gebied kunnen we alleszins nog veel van Nederland leren, want daar is fietsen een echt plezier.

Het zwerf- en grofvuil blijft in toenemende mate de bermen en sloten ontsieren. Deze nestbevuiling zal ons nog eens zuur opbreken en ik vrees dat de goeden het met de kwaden zullen bekopen.

Ook het aantal gesneuvelde dieren stemt tot nadenken. Ik wil niet direct van een slagveld gewagen, maar het scheelt toch niet veel.

Vlaanderen, en zeker West-Vlaanderen, is kennelijk de kweekvijver van de onhoffelijkste chauffeurs die men zich kan voorstellen. Claxonnades, opgestoken middelvingers, scheldpartijen, ja zelfs regelrechte bedreigingen vallen er je als fietser te beurt. Eerlijkheidshalve dien ik toe te geven dat de onbeschoftste exemplaren zich ook per fiets verplaatsen en zich wielertoeristen noemen. Ik kan ze niet allemaal over dezelfde kam scheren natuurlijk, maar er zitten daar toch echte bullebakken tussen. Gelukkig heb ik af en toe ook een fijngemanierde en voorkomende weggebruiker ontmoet en dat is een heuse verademing.

Om toch op een ietwat positieve noot te eindigen som ik even op wat ik tijdens mijn zwerftochten allemaal gevonden heb:
– 72,05 euro (een biljet van € 50 en een van € 20, muntstukken van € 2 en 5 cent)
– een rugzak met inhoud (die ik aan de rechtmatige eigenaar kon terugbezorgen)
– een dure verrekijker
– een schroevendraaierset van een goed merk
– een oplaadbare zaklantaarn
– ik had ook talloze kledingstukken kunnen verwerven, maar daar waag ik me niet aan. Het blijft me in hoge mate verbazen wat mensen onderweg allemaal aan textiel, ja zelfs aan ondergoed kwijtspelen. Wat gebeurt er toch allemaal langs Vlaamse wegen en in Vlaamse velden?

Trap op, trap af, trap weg

kampeerautoVrijwel alle kampeerauto’s zijn uitgerust met een onnozel trapje, dat het instappen moet vergemakkelijken. Een liftje installeren om zo’n gering hoogteverschil te overwinnen zou nog belachelijker zijn natuurlijk. Een trapje dus.

Het is de bedoeling dat men dat opstapje hetzij manueel, hetzij mechanisch naar binnen haalt alvorens men zich op pad begeeft. Vanmorgen zag ik echter een motorhome die dat veronachtzaamd had. Aangezien het voertuig in kwestie zich op een uitermate smalle weg voortbewoog, kon een klapper niet uitblijven. Ik was nog bezig me daar mentaal op voor te bereiden toen het al gebeurde. Het trapje ramde op zeer onzachte wijze een betonnen verlichtingspaal. De paal overleefde het innige contact, maar het trapje was compleet naar de ratsmodee.

Gelachen dat ik heb! Of nee, eigenlijk niet heus, want voor hetzelfde geld had dat geniepige uitsteeksel een fietser, een voetganger of een andere zwakke weggebruiker, zoals bijvoorbeeld een olifant of een dromedaris neergemaaid, om zodoende een bloederig tafereel teweeg te brengen en dat zou alleszins niet om te lachen geweest zijn.

Klaaien

Op de dijk tussen Middelkerke en Oostende zat ik op een bank naar het grote water te turen. Men kijkt immers niet naar de zee; men tuurt ernaar, al behoort staren ook tot de mogelijkheden. Ik tuurde evenwel.

Zeilboten kliefden tegen de wind op door de schuimbekkende golven. Ik lig er weliswaar niet echt wakker van, maar toch vraag ik me al heel mijn leven af hoe ze dat voor mekaar krijgen. Het lijkt zo onlogisch als wat. De theorie is me niet onbekend: ze doen dat door te laveren, hetgeen betekent dat ze voortdurend overstag gaan, of anders gezegd dat ze beurtelings over de ene en de andere boeg zeilen. Dat zal ongetwijfeld zo wezen, maar ik heb er geen idee van hoe dat in de praktijk geschiedt, dus wapende ik me met een verrekijker … een verretuurder in mijn geval, om het kunstje af te kijken. Minuten later begreep ik er van ganser harte nog steeds geen reet van en bovendien zadelde de hele bedoening me nog met een andere onverklaarbare vaststelling op. Die boten hangen soms dusdanig scheef dat het een wonder mag heten dat ze niet omslaan. Kapseizen heet dat in het jargon. In het West-Vlaams is dat klaaien.
“Past ip dajje nie klaait!” riep ik, want ik mag mensen graag waarschuwen voor een dreigend gevaar en als ik alleen ben, uit ik me graag in het dialect.
Ze hoorden me niet, maar klaaien deden ze al evenmin en dat mag een wonder heten, want ik heb zelden iets zo vervaarlijk zien overhellen.

Toen doemde er opeens een catamaran op: een racezeilboot die zijn naam alle eer aandeed en kennelijk van een haas gepoept was. Met splijtende vaart sneed hij door de baren van de Noordzee en hij maakte bijwijlen dusdanig slagzij dat ik niet alleen het ergste vreesde, maar het ook zag gebeuren. Hij klaaide toch wel zeker! Christene zielen, wat was dat spannend. En zo werd het toch nog een leuke middag, want het had weliswaar heel wat voeten in de aarde ─ nu ja, in het water eigenlijk ─ maar het liep allemaal goed af.    

Luistervinken

Ik schreef hier al eerder dat ik me graag onledig houd met het betrappen van de gesproken werkelijkheid, zoals de zeer door mij betreurde Simon Carmiggelt dat op superieure en dus onnavolgbare wijze beoefende. Ik zit geregeld onvergezeld in een restaurant of een café en weet dus hoe snel mijn aandacht afgeleid kan worden naar gesprekken die in mijn onmiddellijke omgeving gevoerd worden, door lui die te druk aan de praat zijn om te beseffen dat ik ze afluister. Het spreekt vanzelf dat men zich niet enkel in horecabedrijven aan deze activiteit kan overgeven, maar overal waar … ships pass in the night, and speak each other in passing.

Gisteren trilde er een vleugje lente in de lucht. Bomen en struiken toonden trots wat pril gebladerte, het groen van de bermen was doorschoten met zwerfvuil … eh … bloemen, vogels repeteerden eindeloos en … tijdens het fietsen op een jaagpad langs een kanaal botste ik op een niet mis te verstane versperring.

jaagpad

Vermanende vingers hadden zelfs de waarschuwing neergepoot dat er echt geen doorkomen aan was ─ NEE, je kan echt NIET door met de fiets!! ─  dus nam ik een omleidingsroute, vervolgens een zijweg en daarna nog een afslag, zodat ik omstandig verdwaalde. Ik hield halt bij een bank om mezelf een verfrissing toe te dienen en ondertussen wat kaarten en mijn gps-toestel te raadplegen. Terwijl ik dat deed passeerden er bijna voortdurend andere fietsers en wel van het soort dat we in de wandeling wielertoeristen noemen. Bleek dat die mannen en vrouwen tijdens het peddelen uitgebreid met elkaar converseren op een volgens mij onnodig luide toon. Het is me hoegenaamd niet duidelijk waarom hun gesprekken al roepend dienen te geschieden, maar zo hoor je natuurlijk nog eens wat.

“Heb je de foto’s van het parcours van Parijs-Roubaix gezien?” vroeg iemand.
“Mo vint toch!” riep zijn metgezel.
Ik denk dat het Will Tura was.

“Hij reed met een fiets van Merckx en hij droeg een uitmonstering van Quick-Step”, zei iemand.
“Hoe onnozel is dat?!” vond zijn kompaan.
Ik zou het niet weten.

“Hij kwam een dag vroeger thuis dan verwacht en hij trof zijn vrouw met een ander in bed aan”, toeterde iemand.
Zijn makker liet even een lachje horen, maar zei niets.
Daar dacht ik het mijne van.

“Er zaten daar vijf van die legaerts aan een bureau”, verkondigde iemand.
Zijn reisgenoot antwoordde iets, maar dat ontging me omdat er net een vliegtuigje overvloog.
Een legaert is een West-Vlaamse luierik.

Je hoort me niet beweren dat hetgeen ze zegden ooit een citatenboek zal halen, maar het was wel een welkome afwisseling.

Het mooiste zinnetje hoorde ik echter later die middag uit een kindermond. Ik zat op een terras in Middelkerke mijn dorst te lessen en naar de zee te turen toen een jongetje van ongeveer zes jaar zich tot zijn moeder richtte en zei:
“Mama, mag ik morgen een broek met korte mouwen aan?”

Heerlijk. Het maakte mijn dag.

In Vlaamse velden … 3

Ik maakte van de eerste herfstdag en het nogal suffe weer gebruik om opnieuw en nog maar eens de ruige ruimte van de natuur in te duiken. Zo kwam ik na wat peddelen in Wilskerke terecht. Aan de rand van dat rustige polderdorpje trof ik een rustplaats voor fietsers en wandelaars aan, die als schoolvoorbeeld kan gelden voor alles wat er op dat gebied bestaat: fraaie fietsrekken, verzorgde tafels en banken, ruime vuilnisbakken en zelfs wat speeltuigjes voor het klein grut.

Wilskerke

Ik zat er wat naar onbelemmerde verten te staren en vervolgde toen mijn weg, om geruime tijd later in de Uitkerkse Polder terecht te komen. Daar diepte ik mijn cameraatje op om er een stilleven aan toe te vertrouwen …

Stilleven

… en even later een nog stiller leven …

StillerLeven

Zien jullie die appetijtelijke appel? Luttele minuten later had ik die met huid en haar opgevreten, want ik moest natuurlijk ook doodgemoedereerd dat onnozele klevertje van Pink Lady verorberen. Het was trouwens niet de eerste keer dat ik dergelijke aanhangsels vergat te verwijderen. Ze moesten verbieden dat ze die op hapklare vruchten plakken.

Flodderen

“Het blijft droog tot de vooravond”, voorspelde een televisieweervrouw en ik, sullemans, geloofde haar onvoorwaardelijk. Ik haalde mijn rijwiel van stal, klauterde erop met de zwier van een saltimbanque ─ nu ja ─ en stuurde mezelf de nogal saaie polders in. Het zijn geen landschappen die enthousiaste superlatieven aan me ontlokken, maar we doen het ermee.

Op een gegeven moment bevond ik me in een gebied dat een aaneenrijging van vertes was en zich derhalve onafzienbaar uitstrekte. Daar zag ik zware wolkenpakken in hevig gedrang opdoemen en plotseling hoorde ik een luid gekraak. De oorzaak daarvan was … een wolkbreuk met alles erop en eraan: snoeiharde regen, striemende hagel, in de lucht graaiende bliksems, donder als kanongebulder, zwabberende windvlagen. Ik kon nergens schuilen en in mijn fietstassen trof ik niets aan dat me bescherming kon bieden, omdat ik vanwege de positieve weersvoorspelling verzuimd had regenkleding mee te nemen. Dat noodde geenszins tot lachen en ik was er dan ook absoluut niet mee opgezet.

Het duurde niet lang of Ik had geen droge draad meer aan mijn lijf. Ik was het sop uit mijn kloten geregend, zegt men in het West-Vlaams, maar dat vind ik een nogal onbehouwen, om niet te zeggen platvloerse uitdrukking. Laten we zeggen dat ik zo nat was als een … bezeikte zak.

Nu zou ik toch eens willen weten wanneer de vooravond eigenlijk begint. Volgens mij toch zeker niet om twee uur ’s middags.

Ik pleit er tevens voor dat men her en der hokjes neerpoot, waarin fietsers bij kladderig weer kunnen onderduiken.