Tag: pasen

Sinterpaas

Hij is een gewone zestiger en misschien een tikkeltje aan de sloddervossige kant, althans wat zijn kleren betreft. Dat zie je vaker bij weduwnaars. Ik ontmoet hem regelmatig. Dan wisselen we een groet en soms voeren we een vriendelijk gesprekje, maar ik ken hem nog steeds niet bij naam.

Vrijdag zag ik hem bij de bakker. Hij kocht er een bonte mix van paaseieren, liet die in een grote doos verpakken en telde er zonder morren ruim tweehonderd euro voor neer.
─”Je kleinkinderen hebben een gulle paasklok getroffen”, zei de man die de deur voor hem openhield.

Toen hij weg was liet de bakkersvrouw meteen blijken dat ze discretie hoog in het vaandel voerde:
─”Hij heeft geen kleinkinderen”, verklapte ze samenzweerderig. “Hij brengt die doos nu meteen naar het OCMW en daar verdelen ze de inhoud ervan over gezinnen die ’t krap hebben. Dat doet hij nu al jaren. Hij is hun paasklok, maar dat hangt hij alleszins niet aan de grote klok.”

“Nee, dat doe jij wel in zijn plaats”, bromde ik binnensmonds en in mijn gedachten gaf ik de stille weldoener het applaus dat hij verdiende.

Paaseieren in een kerstboom

Tijdens de paasvakantie ben ik een bezig baasje, of toch zeker krachtiger in de weer dan anders, want dan krijg ik verlegen meisjes en stoere jongens — of vice versa — over de vloer, die allemaal hetzelfde van me willen: ik dien ervoor te zorgen dat ze in taalvakken voldoende punten behalen om niet te zakken.

Ik mag dan misschien een polyglot zijn, maar het inlossen van zulke hooggestemde verwachtingen vergt veel van me, niet zozeer vanwege het lesgeven zelf, maar vooral omdat ik voortdurend mijn hersens op een andere taal moet afstemmen. Het ene uur ben ik in de taal van Voltaire bezig, het daaropvolgende uur is Goethe aan de beurt, op de voet gevolgd door Shakespeare, Cervantes en soms nog een paar mindere goden. Het gaat iemand niet in zijn koude kleren zitten, maar je hoort me niet klagen, want er zijn mensen die het nog veel drukker hebben dan ik.

Vanmorgen leverde ik een vertaling af bij een nieuwe klant van me, zijnde een chique dame die ik weet niet wat voor werkzaamheden verricht. Ze woont in alle geval in een kapitale villa en nog voor ze de deur openmaakte, hoorde ik ze met veel geratel aankomen, want niettegenstaande het vroege uur beheerde ze al een groot aantal kettingen en armbanden. Er hingen met andere woorden karrenvrachten toeters en bellen aan haar lichaam. Ze wilde gelijk afrekenen, weshalve ik haar naar het salon volgde. Nou, ik kwam geenszins in een benepen tyfushok terecht. Een mens moet ergens gaan zitten natuurlijk! Het vertrek leek me groot genoeg om er een formule 1-wedstrijd in te houden en men had gewis op geen miljoentje gekeken. Wat mij echter nog het meest verbaasde, was de compleet opgetuigde kerstboom die daar stond en me, op paaszaterdag, de ietwat bevreemdende gewaarwording van een anachronisme bezorgde.

De dame betrapte mijn blik en schoot in de lach, zij het op niet al te uitbundige wijze, want dat paste niet bij de entourage.
─”Ik zie je kijken”, zei ze. “Gek hé? Ik heb echt nog geen tijd gehad om hem af te tuigen en op te bergen en ik wil het ook niet aan de meid overlaten, want die breekt alles.”

Tja, zo druk heb ik het in mijn leven nog nooit gehad.

De eisprong

Ik bood wellicht de zielige aanblik van iedere man, die in zijn eentje een boodschappenwagen door een supermarkt moet duwen, omdat niemand anders dat in zijn plaats of gezelschap wil doen. Het door mij veroverde karretje vertoonde bovendien neigingen tot balsturigheid: het week voortdurend naar links, als een slecht uitgebalanceerde auto, zodat ik met het gezwijmel van een drankorgel door de gangpaden laveerde, telkens in het vaarwater van andere klanten verzeilde en bijwijlen ternauwernood botsingen met rijtuigen van precieuze dames vermeed. Tot overmaat van ramp piepte een van de wielen dan ook nog hartverscheurend, hetgeen natuurlijk nefast was voor iemand die liever niet opviel, want zo’n deerniswekkend geweeklaag trok vanzelfsprekend de aandacht. M’as-tu vu?

Het zat me vanmorgen trouwens hoegenaamd niet mee: ik moest en zou kennelijk in het middelpunt van de belangstelling staan. Zo mocht ik het meemaken dat — terwijl ik gulzig wat versnaperingen bijeengaarde — meters verderop en zonder dat iemand daar in de buurt vertoefde, een vrij omvangrijk en fraai gedecoreerd paasei plots het evenwicht verloor. Om onnaspeurbare redenen stortte het pardoes neer, raakte de grond met het zingend geluid van hard plastic, stuiterde even en rolde vervolgens ruisend als een maraca in mijn richting, want voor de aardigheid — en vermoedelijk ook om het weinig appetijtelijke ding alsnog aantrekkelijk te maken voor de tegenwoordig niet meer zo gauw gevulde kinderhand — had men het met behulp van een rulle inhoud tot een soort ratelaar omgetoverd. Het luidruchtige kloterspaan bereikte mijn voet en bleef daar treiterend liggen, waardoor ik de aanstichter van het onheil leek. Ik loosde een zucht en maakte aanstalten om mijn armen van hun lading snoepgoed te bevrijden.
─“Je verliest een van je eieren, meneer”, grapte een olijk stuk vlees dat naast me opdook en geredelijk door de knieën zakte, om het eigengereide prul van de vloer te plukken. Hij richtte zich op en wendde zich vettig grinnikend naar me toe. “‘t Is nog een ferme cadet op de koop toe!” sloeg hij een schalkse toon aan.
Ik stond me zowat te bezeiken van het lachen.

Aan de kassa zag ik die sympathieke guit terug. Hij bedacht me met een samenzweerderige knipoog en op zijn mond dolde een schalkse grijns. Door zijn toedoen ben ik onverwacht in een goed humeur gesukkeld. Het leven dreigt weer leuk te worden.