Tag: koolbakkerij

Op het potje

Ik bied wederom gastvrijheid, onderdak en voedsel aan een jonge Argentijn. Zo gaat dat als je zelf in de buurt van een toeristische trekpleister zoals Brugge woont en je reislustige familie van vaderszijde zich in een ver buitenland ophoudt.

Mijn logé merkte vanmorgen de boodschap op ─ Stilte!!! Genie aan ’t werk. ─ die een ietwat verongelijkte vriendin enkele maanden geleden op de deur van mijn werkkamer heeft achtergelaten, om redenen die ik toentertijd in Subtiele wraak beschreef. Hij wilde natuurlijk weten wat daar te lezen stond en ik kweet me braafjes van een vertaling in het Spaans. Hij trok een gezicht alsof hij iets smerigs rook, haalde de schouders op en ginnegapte:
─”En dan te bedenken dat er een dag geweest is dat het genie in kwestie moest leren niet in zijn broek te schijten.”

Ik wilde dat eigenlijk niet onweersproken laten, maar kon niet meteen een geschikte riposte bedenken, dus zat ik maar wat schaapachtig te lachen. Hij had zo vervelend gelijk.

Grapjurk

“Wat zullen we vandaag eens gaan doen ter vermaak?” vroeg ik me vanmorgen af, want ik ben veroordeeld tot levenslange kwajongenschap.

Ik begaf me gezwind naar een overheidsinstelling, want het is algemeen bekend dat men de knop daar meestal op lol zet. In het kantoor dat ik betrad, hing een wasem van gezelligheid en het uiterlijk van de ambtenaar die ik daar aantrof, verried dat hij weleens lekker gegeten had. Hij was een kamerolifant en wekte daardoor een indruk van joviale blijmoedigheid. Hij begon een formulier in te vullen.

─”Wat is je geboortedatum?” wilde hij weten.
─”Vier januari”, zei ik.
─”Welk jaar?”
─”Ieder jaar”, sloeg ik een schalkse toon aan.

De man keek me aan alsof hij iets smerigs rook. Ik stond me haast te benatten van het lachen, want bij gebrek aan concurrentie ben ik nog steeds de leukste thuis en ik blijf mezelf grappig en onvoorspelbaar vinden.

Dokter Zhivagina

Was sich überhaupt sagen läßt,
läßt sich klar sagen;
und wovon man nicht reden kann,
darüber muß man schweigen.*
Ludwig Wittgenstein

Ik vertel jullie waarschijnlijk geen nieuws, maar er bestaan mensen die echt niet weten wanneer of waarover ze hun snavel moeten houden. Zo werd ik tijdens een zakenlunch benaderd en aangesproken door een vrouw die ik weliswaar niet herkende, maar die volgens haar zeggen in lang vervlogen tijden mijn buurmeisje geweest was.

─”Weet je dat niet meer?” verbaasde ze zich. “We hebben samen nog doktertje gespeeld.”
─”Doktertje?” hikte de man die in haar kielzog dobberde en een agrarisch soort stevigheid over zich had.
Hij keek me aan alsof hij ieder moment over me heen kon kotsen.
─”Eigenlijk eerder gynaecoloogje”, wist zij niet van ophouden en ik niet waar ik me bergen moest. Ze wendde zich olijk knipogend tot mijn disgenoten: “Hij had een drukke praktijk, want hij was heel vakbekwaam, maar meer vertel ik daar niet over, al zweep je de vellen van mijn rug af.”

Het zal niemand verbazen dat de beide heren aan mijn tafel tijdens het verdere verloop van de maaltijd plaagstootjes bleven uitdelen en me zelfs op spottende wijze als Dokter Zhivagina aanspraken. De gezel van mijn vroegere buurmeisje daarentegen bleef me vanaf zijn zitplaats mesblikken toewerpen.

Een mens moet staan voor wat hij gedaan heeft, maar die oude koe hoefde men wat mij betreft echt niet uit de sloot op de dreggen.

* Wat gezegd kan worden, kan duidelijk gezegd worden, en waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen.

Kwestie van interpretatie

De lente laat zich dit jaar niet haasten. Nu de natuur kennelijk besloten heeft om er toch maar aan te beginnen, zij het ietwat treuzelig, komen ze tevoorschijn als paddenstoelen na een regenachtige dag: de sportievelingen. In dichte drommen … eh … druppelsgewijs sjokken ze zich het schompes, er stellig van overtuigd dat ze zich ter bevordering van hun gezondheid op doortastende wijze moeten afbeulen. Voor mij niet gelaten, maar ik laat het kastje liever bij het muurtje blijven.

Het valt mij op dat steeds meer recreanten met oortjes toegerust zijn, waarmee ze hun favoriete muziek beluisteren, die natuurlijk oneindig veel mooier is dan het ruisen van boomkruinen en het kwinkeleren der vogelen. Toen ik vanmorgen mijn brievenbus leeghaalde, kwamen er net twee meisjes met zulke dingetjes aandraven en ik besloot een plaagstootje uit te delen. Ik bewoog mijn mond alsof ik iets tegen ze zei en zwaaide terzelfder tijd heftig met de armen, de indruk wekkend dat er iets ernstigs aan de hand was. Ze hielden geschrokken in en rukten de dopjes uit de bevallige oorschelpjes.
─”Is er wat?” vroeg de ene hijgend.
─”Daarnet kwamen je voeten van de grond,” zei ik met een uitgestreken gezicht, “maar ondertussen staan ze er weer op.”

Ze keken me aan alsof ik ze een oneerbaar voorstel deed, wisselden vervolgens een veelbetekenende blik en repten zich toen met vleugels aan de voeten van me weg, alsof ze bang waren dat ik, gevaarlijke gek, nog wat onaangenamers voor ze in petto had.

Gelachen dat ik heb … maar toen bedacht ik plots dat ze mijn grapje misschien wel verkeerd begrepen hadden. Als je de woorden ‘van de grond komen’ in de mond neemt, kan dat inderdaad op een oneerbaar voorstel lijken.

Hoor ik daar de sirene van een politieauto loeien?

Bij mijn pietje gepakt

Vanmorgen om tien uur is in Brugge de Ronde van Vlaanderen gestart. Die zal tot vanavond laat emoties doen oplaaien en ook nog in de komende dagen de gemoederen beheersen. Ik ben niet zo’n fan van deze hoogmis en ik zou er hier met geen woord over gerept hebben, ware het niet dat ik rond halftien een telefoontje kreeg van iemand, die niet alleen nogal wat in de melk te brokken heeft bij een belangrijke sponsor van het gebeuren, maar in die hoedanigheid tevens het voorrecht geniet om in een volgauto plaats te nemen. Er was in die wagen toevallig nog een plaatsje vrij. Of ik soms zin had om mee te rijden? Ja, wat dachten jullie?
─ “Kort na de start komen we bij jou in de buurt”, zei hij. “Zullen we je daar oppikken?”

Iets over tienen arriveerde ik zo blij als een teek in een bloedbank op de afgesproken plek en begon uit te kijken naar de renners, maar vooral naar de karavaan in hun kielzog, die mij zou opslokken. Het bevreemdde mij zeer dat er geen enkele andere toeschouwer opdaagde. Om kwart voor elf stond ik daar nog, wachtend als een ziel in het vagevuur, en net toen het me begon te dagen, kwam hij aangesjeesd in zijn eigen auto om me op een glundere manier mee te delen dat hij me ter gelegenheid van grollendag ─1 april ─ een knol in de muts gedraaid en een vis opgedist had.

Ik ben dus grandioos bij mijn Vlaamse pietje … eh … bij mijn Vlaamse piet gepakt en dat is nog altijd leuker dan dat men me in de luren legt. Wie kaatst, moet de bal verwachten. Verleden jaar heb ik hem en zijn vrouw voor een etentje naar een onbestaand restaurant gelokt. Ik denk dat we quitte zijn. Ik hoop het althans.

Redetwist

Het hiernaast afgebeelde, van een kwinkslaande dubbelzinnigheid voorziene ornament, dat ooit als presentje bij het weekblad Humo stak, hangt sinds jaar en dag aan de deurknop van mijn werkkamer. Hoewel de boodschap mij zo helder als gewreven glas lijkt, kon die toch niet beletten dat een vriendin van me vanmorgen mijn heiligdom binnenstoof en vroeg:
─”Mag ik even storen?”
─”Ik ben al gestoord,” plaagde ik haar goedmoedig.
─”Daarmee vertel je me geen nieuws”, schokschouderde ze. “Toen ik je de eerste keer zag, wist ik meteen dat je niet helemaal spoorde en het is sindsdien niet verbeterd.”
─”Ach, ga een stilleven schilderen!”  ginnegapte ik. “Als je iemand vraagt of je even mag storen, is dat eigenlijk mosterd na de maaltijd, want alleen al door het te vragen heb je die persoon reeds gestoord. Dat is wat ik bedoel.”
─”En ik lap dat aan mijn fraai gevormde hoela”, meesmuilde ze. “Ik ga naar de supermarkt. Heb je wat nodig?”
─”Een schroevendraaier”, zei ik. “Er is bij mij blijkbaar een schroefje los.”

Onderonsjes

Zij: Kijk, dit is een foto van toen ik nog jonger was.
Ik: Iedere foto is van toen je nog jonger was.
Zij: Kijkt me aan alsof ik haar ijsje gestolen heb en is geruime tijd enkel met een afstandsbediening te benaderen.

==========

Zij: Wat ga je vanavond doen?
Ik: Niets.
Zij: Dat heb je gisteren al gedaan.
Ik: Dat klopt, maar het is nog niet af.
Zij: Weet blijkbaar niet om te gaan met zo’n maf gedoe en zit ongeveer een kwartier te mokken als een kameel.

Hup met de beentjes!

Door een nogal ongelukkige samenloop van omstandigheden kwam ik onverhoeds op het supportersbal van een naar verluidt veelbelovend wielertalent terecht. Het was zo’n primitief dansfeest waar zowel de vogeltjesdans als de polonaise herhaaldelijk aan bod komen. Dat ik dit soort volksvermaak liever aan me laat voorbijgaan, staat zo vast als een muts met zeven keelbanden. Niet dat ik me beter voel dan een ander, maar ik ben nooit een uitbundig type geweest en zal het vermoedelijk ook nooit zijn.

Rond de klok van elven greep de trekking plaats van een met talloze prijzen begiftigde tombola. De lokale middenstanders hadden kennelijk hun winkeldochters voor het goede doel afgestaan. Begrijp me vooral niet verkeerd. Men verhandelde daar absoluut geen blanke slavinnen. Winkeldochters zijn immers niet enkel vrouwelijke bedienden, maar ook artikelen die men al lang te koop aanbiedt, maar aan de straatstenen niet kwijt kan. Ik bedoel vanzelfsprekend de laatste categorie.

Ene Rosa won de hoofdprijs. Rosa was een fors koebeest van een vrouw met blozende konen, die behoorlijk van slag raakte door het dofje dat haar te beurt viel en opgegeten door de zenuwen het trapje naar het podium beklom. De omroeper van dienst vroeg een applaus voor de winnares en toen dat uitdoofde riep hij in de microfoon:
─”Rosa heeft een reis gewonnen! Te voet door Vlaanderen, voor twee personen.”
Rosa zwijmelde weg en sukkelde bijna in extase.
─”Dank u, dank u”, mompelde ze zo blij als een kermiskind, want het drong geeneens tot haar door dat men haar in de zeik zette.
─”U mag met een partner naar keuze te voet door Vlaanderen reizen”, drong de omroeper aan.

We waren er met zijn allen getuige van hoe het besef bij Rosa binnensijpelde. Ze keek als een kind dat net zijn ballon zag klappen en het scheelde echt niet veel of er kwamen tranen aan te pas, wellicht niet zozeer van teleurstelling, maar vooral omdat ze ten aanschouwen van allen daar aanwezig voor paal stond. Toen kreeg ze alsnog haar prijs: een reis voor twee personen naar een eiland dat zich in het zuiden van Europa boven de zeespiegel verheft.

Gelachen dat we hebben! Je leven zo niet!

Inktwellusteling

Vanmorgen ontving ik een brief en zie, mijn hart zong op van vreugde, want het adres was niet door een machine aangebracht, maar uit een omzichtig bestuurde pen gevloeid en ietwat onbehouwen op de enveloppe neergedaald.

Een handgeschreven brief! Het was heel lang geleden dat ik er nog een mocht ontvangen. Men fakkelt tegenwoordig al veel minder dan vroeger en bovendien is alles wat je via de post ontvangt keurig getikt of zakelijk geprint, waardoor zelfs persoonlijke brieven veel van hun bekoring verliezen. Wat is er heerlijker dan het ontcijferen van voortjakkerende letters, het onbeholpen gekriebel van een kattenpoot, het precieuze schoonschrift van een kantoorhand …

Ik was buitengewoon blij met mijn ‘echte’ brief, die bovendien afkomstig was van een goeie vriendin aan wie ik onlangs heb medegedeeld hoezeer ik de teloorgang van handgeschreven brieven betreurde. Haar kennende, verwachtte ik me aan vogelzang in mensentaal. Wellicht had ik met de mij aangeboren charme de fraaiste zinnen in haar wakker gekust, die ze vervolgens op anacreontische wijze en met een haast Chinese bloemigheid in haar woordkeus aan het papier toevertrouwde. Ik las:

Ik zou al eerder op je brief geantwoord hebben, maar je hebt er me geen geschreven.

Meer stond er niet op dat vel … of hoe men met een laconiek zinnetje een domper op iemands vreugde kan zetten.