Tag: kinderen

Een gisse jongen

Ik was op de kuier toen mijn levenspad zich opeens versmolt met dat van een vriendelijke knaap. Hij besloot met me mee te lopen en knoopte zelfs een gesprek met me aan. Zo vernam ik dat hij Timo heette en zeven jaar jong was, dat hij op weg was naar de bakker, dat hij net een nieuwe fiets gekregen had van zijn pa, die niet meer bij zijn moeder woonde, maar bij een andere vrouw … en tralala en reldeldel. Binnen de kortste keren was ik op de hoogte van wat hem bezighield en van de toestand der mensen en dingen die er voor hem toe deden.

─”Hier moet ik zijn”, zei ik toen we bij het toegangshek van het kerkhof kwamen.
Hij hield even de tred in en keek naar me omhoog.
─”Toch niet om er te blijven?” vroeg hij op een glundere manier en hij tinteloogde.
─”Spaar me!” grijnsde ik. “Dag Timo!”

Er stak kruim in dat joch. Hetgeen ik zei was weliswaar een inkoppertje, maar van een zevenjarige verwacht je niet dat hij zo’n riposte in de aanbieding heeft. Timo dus wel.

Wat heb je vandaag op school geleerd?

Ik kwam bij een schooltje waar net een speelkwartier aan de gang was. Drie snaken van naar schatting een jaar of zeven kregen me in de smiezen en spoedden zich naar de afsluiting. Ze wachtten tot ik me binnen gehoorsafstand bevond en begonnen toen te kwelen.

Er zat een ontspannen drafje in het lied dat ze in nogal ongeordende samenzang ten beste gaven, maar de tekst ervan was absoluut niet geschikt voor onder de kerstboom en ronduit schunnig:
“Anneke Dinges lag in bed,
met haar vingers …”

Het Anneke in kwestie heette niet Dinges, want ik heb haar voor alle zekerheid een andere naam gegeven. Ik zal ook niet verklappen wat ze zoal met haar vingers uitvoerde. Ik ben weliswaar een vrijgevochten mens, maar pornografie is niet echt aan mij besteed en ook mijn fort niet.

De kwikzilverige rakkers keken me zo ondeugend als faunen aan, peilend of ze bijval bij me oogstten. Ik weet niet of ik mijn gelach helemaal heb kunnen inslikken.

Het barmhartige samaritaantje

Ik fietste fluitend … nu ja, ik kan niet goed fluiten, dus zal het meer binnensmonds neuriën geweest zijn … doorheen Nergenshuizen. In de wegberm merkte ik plots een aftandse bromfiets op, waarnaast zich een nogal zwaarlijvig manspersoon ophield, die een beetje een hulpeloze indruk maakte en me aankeek als een geslagen hond. Ik kneep de remmen dicht en kwam zodoende tot stilstand.
─”Hebt u soms hulp nodig?” informeerde ik.
─”Ik heb een platte achterband”, zei hij en hij wees naar de plaats van het onheil.
─”Jakkes. Dat wordt een eind lopen”, grimaste ik. “Het is meer dan drie kilometer tot het dichtstbije dorp en ik weet niet eens of je daar iemand zult vinden die je kan helpen.”
─”Dat lukt me niet”, mompelde de man en hij verhief een wandelstok. “Ik heb een kunstbeen.”
Hij stroopte de pijp van zijn pantalon omhoog en ik zag inderdaad een prothese opduiken.
─”Oei!” schrok ik, bedenkend dat de meeste vliegen inderdaad op de magerste paarden vallen: een gedachte die ik evenwel niet onder woorden bracht. “Ik heb helaas geen telefoon bij me, maar weet je wat ik doe? Ik fiets even naar het dorp daarginds en probeer er hulp te vinden.”
─”Mogelijk is er al iemand onderweg”, vernam ik. “Ik sta hier al bijna een halfuur in alle toonaarden te gesticuleren om iemand tot stoppen te bewegen, maar niemand doet dat natuurlijk. Sommigen wuiven zelfs terug.” Hij schudde het hoofd en plooide een meewarig lachje. “Daarnet kwam er echter een jongen aangereden en die hield meteen halt. Hij is vertrokken met de belofte dat hij iemand naar me toe zou sturen, maar of dat ook zal gebeuren …”

Het gebeurde. Luttele minuten later kwam een knaap van een jaar of twaalf aangefietst alsof de duivel hem op de hielen zat.
─”Ze komen!” riep hij helemaal buiten adem.
Zijn woorden waren nog niet koud of ze kwamen inderdaad. Men hees de bromfiets op een aanhangwagen en de eigenaar ervan mocht in de auto plaatsnemen.
─”Dat heb je lang niet slecht gedaan”, haalde ik op vaderlijke wijze het wierookvat boven voor de reddende engel. Hij zette het op een glunderen dat aan extase grensde.

Er leeft ongetwijfeld een god in die jongen. Hij deugt in alle geval heel erg.

Al te goed is allemansgek

Het pad dat ik bewandelde, was smal en kronkelde als een aal in doodsnood doorheen het struikgewas en het bos. Bij een onoverzichtelijke bocht hoorde ik een gedruis dat ik eerst niet thuis kon brengen, maar even later wel. Er schoot een jongetje op een fietsje tevoorschijn. Hij reed veel te snel, merkte mij te laat op en botste kledder tegen me aan. Nog voor ik goed en wel besefte wat er gebeurde, kwam een nog kleiner jongetje op een nog kleiner fietsje aangebold. Die schrok danig van wat hij zag en stuurde zichzelf in een soort paniekreactie het struikgewas in. Het duurde nog bijna dertig seconden voor ook een volwassen man op het toneel verscheen.
─”Ja, ze zijn onstuimig op die leeftijd”, verklaarde hij glimlachend.
─”En dat vind ik best”, zei ik, “maar uw verzekering zal toch voor de schade moeten opdraaien, vrees ik.”
Ik wees naar de scheur in mijn broekspijp.
─”We gaan er toch geen drama van maken?” opperde hij, dit keer zonder glimlach.
─”Zeker niet,” schuddekopte ik, “maar dit is een vrij dure pantalon en die is niet te herstellen.”

Na nog wat vijven en zessen ─ wie banjert er nu in feestverpakking door een bos? ─ en vooral omdat ik liet doorschemeren dat ik er desnoods de politie bij zou halen, kwamen we tot een vergelijk.

Opvoedkunde

Het begon zo geduldig te miezeren dat ik er nauwelijks wat van merkte en niet eens de moeite nam om mijn paraplu open te klappen. Ik liep langs een afsluiting, waarachter zich zo te horen huishoudelijke, of toch zeker familiale taferelen afspeelden.
– “Het regent een beetje”, hoorde ik een kinderstemmetje zeggen.
– “Regent het een beetje?” verwonderde de vermoedelijke vader zich. “Inderdaad! Het regent en de zon schijnt. Wat zeggen ze dan?” De man liet een vervaarlijk gebrom horen en riep met luider stem: “’t Is kermesse in d’ helle!”
Het kind zette het op een krijsen, koos het hazenpad en zocht heil bij zijn moeder.
– “Papa is stout!” pruilde het.
– “Tegen wie zeg je het!?” mompelde de moeder, die kennelijk wist wat voor vlees ze in de kuip had.

Een onvoltooid magnum opus

puzzelstukjeTijdens een digestieve avondwandeling werd mijn oog getroffen door een onderdeeltje van een legpuzzel, dat ooit veelkleurig was geweest, maar zich nu ietwat verfletst en ten prooi aan grote eenzaamheid op het asfalt neergevlijd had.
“Ach”, zei ik en ik loosde een ietwat meewarige zucht.

Jullie zullen het ongetwijfeld onnozel van me vinden dat ik bij zoiets stilsta, me de moeite getroost om daar een foto van te nemen en er nu zelfs een pennenvruchtje aan wijd. Ik kan het ook niet helpen dat zo’n kleine kleinigheid me in het gemoed grijpt. Het is een soort aanlegstoornis van me. Ik dacht namelijk meteen aan de persoon – opa Alzheimer of oma Dementieva – die met engelengeduld, heel veel enthousiasme en de moeite die eigen is aan de ouderdom een puzzel van wel honderd miljoen miljard stukjes probeerde ineen te flansen, om pas helemaal op het eind vast te stellen dat er een stukje ontbrak. Als afknapper kan dat tellen.

“Jouw inlevingsvermogen is te groot”, beweerde mijn moeder altijd. “Dat zal je nog vaak vies tegenvallen.”
Ze had nog gelijk ook, maar dat kan ik haar helaas niet meer zeggen.

Weten jullie wat ik me nu ook nog zit af te vragen? Waarom denk ik bij een puzzel eigenlijk nooit aan kinderen?

Hansje in Bosbessenland

Ik was op de kuier en ontmoette een schare van acht hummeltjes, die samen met twee begeleidsters uit een kinderdagverblijf ontsnapt waren, om zich wat te vertreden in de frivoliteiten van de ontluikende lente.

Ongeveer op hetzelfde moment dook er eveneens een hond op, van het merk cockerspaniël, die vermoedelijk weggelopen was en paniek zaaide met zijn plotse, ietwat druilorige verschijning. Een van de dreumesen zette me daar een keel van je welste op en de zeven anderen volgden gezwind zijn voorbeeld. Het pandemonium dat volgde, deed de onverschrokken en bestralenkranste ridder, die al jaren in me huist, maar zich zelden kan laten gelden, ontwaken. Ik ben een geheel uit voortreffelijkheid opgetrokken persoon en, zeker in vergelijking met Adolf Hitler, de kwaadste niet. Als het erop aankomt, ontpop ik me tot een man van stavast die met het optimisme van een missiepater bloedjes van kinderen beschermt, om van hun begeleidsters nog te zwijgen. De hond zag meteen dat er met mij niet te spotten viel en droop af.

Ik wilde mijn weg vervolgen, maar toen weerklonk er een onthutste gil, die aan de boezem van een der begeleidsters ontsnapte. Ze kwam namelijk tot de ontdekking dat een van de pagadders op onnaspeurbare wijze zijn schoenen kwijtgespeeld was en zich op zijn sokjes voortbewoog. Ze vermaande het joch dat hij dat had moeten zeggen en van de weeromstuit ging de jongen aan het janken, waardoor ook zijn metgezellen in grote droefheid raakten en in ongeordende samenzang de huilmuil uithingen. Christene zielen! Dat was me wat.

De ene begeleidster vertrok op speurtocht en aan de andere vroeg ik of ik haar misschien assistentie kon verlenen. Ze aarzelde even, maar accepteerde toen mijn aanbod, want als die hond onverhoeds terugkeerde, zou ze allicht niet in staat zijn om in haar eentje de gemoederen te bedaren. Haar collega bleef bijna een kwartier weg, want de schoenen hadden zich al helemaal aan het begin van de wandeling van hun eigenaar ontdaan.

Ze bedankten me uitvoerig en als een koene ridder toog ik gezwind naar andere oorden, waar men mijn dienstvaardigheid verbeidde.

Een hartverheffend tafereeltje

Vanmorgen zag ik een ‘pruttig’ meisje … Ha, wat is pruttig een heerlijk West-Vlaams woord. Je kan er ook niet meteen een Nederlandse vlag voor vinden die de hele lading dekt. Pruttig, dat is zowel hups, als bekoorlijk en lief … maar ik dwaal af, zij het opnieuw niet met tegenzin, want taal in het algemeen en het Nederlands met zijn aanverwanten in het bijzonder blijven me mateloos boeien.

truckersarmHet pruttige meisje van een jaar of tien was getooid met een geel fluorescerend hesje en een helm van dezelfde kleur. Ze hing in een vrij ongemakkelijke houding op haar fietsje aan de rand van een drukke weg, wachtend tot ze veilig kon oversteken. Dat bleef duren. Opeens kwam er echter een mastodont van een vrachtwagen aangereden, die met veel gepiep, geknars en gesis van allerhande onderdelen halt maakte. Het portierraam liet een stoere, met tatoeages getooide arm los, die wenkend duidelijk maakte dat ze haar gang kon gaan. Ze borstelde een alverslindende glimlach op haar gezicht en repte zich vervolgens op nogal stuntelige wijze de straat over. Hoewel ze zo te zien over nog maar weinig stuurvastheid beschikte, getroostte ze zich toch de moeite om even haar hand op te steken en ermee naar de chauffeur te zwaaien, die dat gebaar prompt beantwoordde.

Zo kan het dus ook, al vraag ik me af of de trucker in kwestie dezelfde hoffelijkheid aan de dag zou gelegd hebben als ik me aan de kant van de weg had bevonden? Ik denk het niet. Ik weet het eigenlijk vrij zeker. Vermoedelijk zou ik een aantal keren mijn verjaardag vieren, daar op de oever van de verkeersstroom. Hoewel … 

Kampeerders op de pechstrook van het leven

In Vlaanderen groeien op zijn minst honderdduizend kinderen op in armoede. Het televisieprogramma Panorama wijdde er op Canvas een schrijnende reportage aan, die ik op mijn van alle toeters en bellen voorziene toestel en vanuit een vleesetende fauteuil kon bekijken, met een koele mojito binnen handbereik.

Op het scherm verscheen een jongen die Mika heette. Hij zei:
“Als een kind terug naar school gaat de eerste dag, dan begint iedereen te praten over … eh … ik ben … eh … naar Italië geweest, ik ben naar Duitsland geweest, ik ben naar Brazilië geweest … ja … eh … ik moet dan zeggen … ik ben gaan zwemmen … en zo.”

Op het scherm verscheen vervolgens een jongen die Jason heette.
─”Rijken zijn altijd chic gekleed en armen niet”, zei hij.
─”En jij dan?” vroeg de journaliste (Phara de Aguirre).
Jason aarzelde even.
─”Ik niet”, antwoordde hij toen en hij wreef een ietwat nerveuze hand over zijn neus … een hand die opdook uit de danig aangevreten mouw van een slobberige trui.

Ja kijk, dan grijpt ontroering een mens toch bij de strot.

En nu?