Tag: hygiëne

Sensatie in de poepdoos

Onlangs zat ik me te vergapen aan een nogal hysterisch gemonteerd reclamefilmpje van Harpic Power Plus: een product waarmee men naar verluidt op onnavolgbare wijze toiletpotten kan schoonmaken. Ik aanschouwde hoe dat in zijn werk ging en de mannelijke commentaarstem op de achtergrond mat zich een bijna jubelende toon aan toen hij mededeelde dat de gel onder water van kleur veranderde, alsof er zich op dat moment een soort wereldwonder voltrok.

Nu ben ik een nogal kritische consument, dus vroeg ik me af wat voor nut deze kameleontische eigenschap wel kon hebben, want daaromtrent gaf de enthousiaste man in het filmpje geen uitsluitsel. Door een ongelofelijk toeval ontmoette ik korte tijd later een persoon die in connectie stond met Reckitt Benckiser: het bedrijf dat onder veel meer ook Harpic onder zijn vleugels heeft. Die wist me te vertellen dat de kleurverandering eigenlijk geen enkel nuttig effect heeft en louter bedoeld is als lokkertje.
“De mensen willen graag van iets magisch dromen”, verduidelijkte hij. “Ufo’s, het monster van Loch Ness, de Yeti … en een wc-gel die als bij toverkracht verkleurt. Daar kunnen ze mee uitpakken, dus willen ze ’t hebben.”

Men moet tegenwoordig inderdaad aan alles een kleurtje geven, want anders krijgt men geen hond achter zich aan.

Ik heb helaas enkel de Engelstalige clip op internet aangetroffen en die verschuilt zich onder deze link.

Een knijpbriefje afvaardigen

neighboursIk zette de televisie aan om naar het nieuws van zes uur te kijken, maar dat zou nog bijna een halfuur op zich laten wachten. Om de tijd te doden vergastte men me op een aflevering van de Australische serie Neighbours. De omroepster gaf een beknopte samenvatting van hetgeen er stond te gebeuren. “Susan krijgt van alle kanten steun, nu bekend is dat zij en Carl gaan schijten”, zei ze.

Daar viel me toch de bek van open. Ik ben er me terdege van bewust dat we in vrijwel taboeloze tijden leven, maar daarom hoef je nog niet van de daken te schreeuwen dat je van plan bent om een bout uit te draaien. Er zijn grenzen. Ik besloot te kijken, niet omdat ik last heb van scatologie, want dat is geenszins het geval, maar omdat ik wilde weten waarom die Susan steun behoefde bij de intieme bezigheid die een bruine trui breien toch is, ook al doet ze dat kennelijk samen met ene Carl.

Jullie raden het al. Er was in heel die aflevering nergens een porseleinen pony te bespeuren, laat staan dat ik Susan en Carl hun ruggengraat zag verlengen. Omdat bleek dat ze van plan waren om te scheiden, vermoed ik dat de omroepster over haar tong gekakt had, om even bij het onderwerp te blijven. Ze zal zich wellicht versproken hebben, want ik weet heel zeker dat ze schijten zei.

Tja, de omroepsters zijn ook niet meer wat ze geweest zijn.

Smeuïg

Mijn moeder had het culinaire equivalent van groene vingers. Ze kookte meeslepend. Zelf laat ik me ook niet onbetuigd. Ik kan nogal wat samengooien en net als mijn ma gebruik ik uitsluitend echte boter. Naar verluidt is dat niet goed voor mijn closetrol … eh … mijn cholesterol, maar daar zit ik niet zo mee. Een knispervers broodje, knapperig van korst, soepel en rul van kruim, met een flinke lik zilte boter en een plakje belegen Goudse kaas, of een sneetje zijig zachte Parmaham … Ja, doet u me daar nog maar een van. Dat is mijn kostje hoor.

Ik koop mijn boter in een hoeve, nauwelijks twee kilometer bij me vandaan, waar men die nog op ambachtelijke wijze bereidt. Nu ja, ambachtelijk … Het karnen gebeurt allicht niet meer met de hand, want er bestaan tegenwoordig machines die zich van die bewerkelijke taak kwijten, maar een smakelijker product heb ik tot op heden nergens aangetroffen.

Toen ik vanmorgen aan de ontbijttafel aanschikte, bleek het vlootje leeg te zijn. Ik diende me tot de koelkast te wenden, die ik van pakje vrij harde en derhalve onsmeerbare boter beroofde. Per microgolfoven probeerde ik dat op te lossen, maar ik ben een klunshark met zulke wonderlijke toestellen, zodat ik even later aan ’t kliederen ging met het vloeibare vet dat ik eruit opdiepte.

Enkele maanden geleden bevond ik me in een op een adembenemende hoogte gelegen stulpje in het Andesgebergte. Daar zag ik hoe een moeder, die zich liefdevol aan het vieruurtje voor haar kroost wijdde en eveneens met te hard smeersel worstelde, telkens een klont boter in haar mond propte, die tot zachtheid kauwde en vervolgens op de voor haar kinderen bestemde boterhammen uitspuwde. Ik mocht mee-eten, maar daar heb ik beleefd voor bedankt.

Smakelijk!

Als liefde verwatert

Twee dames ─ vermoedelijk moeder en dochter ─ streken neer op een terras aan de rand van het plein. In hun kielzog dobberde een man ─ allicht de echtgenoot en vader ─ die ze waarschijnlijk zeer tegen zijn zin op sleeptouw hadden genomen tijdens hun eindeloze strooptocht door straten vol opgefokte consumptiewinkels en die bezig was de pijn van het zijn in zweet te verdrinken. Zijn hemd vertoonde indrukwekkende okselvijvers en in zijn pantalon kon men zowaar een reetriviertje ontwaren. Hij deelde het gezelschap mee dat hij eerst overtollig en hoogst opdringerig vocht uit zijn lichaam diende te verwijderen en verdween, op meewarige wijze nagestaard door vrouw en kroost.

De moeder zuchtte grondeloos diep en afficheerde toen onomwonden:
“Het is een regelrechte afknapper als je tot de ontdekking komt dat de persoon die je zo hartstochtelijk beminde voor ruim 70% uit water bestaat.”

Ik trok gelijk mijn zakboekje om haar bevinding te noteren, teneinde die vandaag met jullie te delen.

Een droogje en een natje

Ik was met vrienden op Walcheren in Zeeland. Je zult het nooit anders zien: we kregen honger en dienden noodgedwongen een restaurant binnen te treden, teneinde de inwendige mens te versterken.

Wie hier vaker komt lezen, zal inmiddels weten dat ik een haat-liefdeverhouding met voedselverstrekkende bedrijven heb. Ik kom er graag, omdat ik veel van de knap houd en van nature een nogal verwend verhemelte heb, maar meestal raak ik er ook in iets onverkwikkelijks verwikkeld, wat dan weer een domper op de eetvreugde zet.

We kwamen terecht in de grandeur van een door de horeca geëxploiteerd kasteel, waar uit de loog geborstelde kelners in een entourage van nostalgie en romantiek tussen met roze damast opgesmukte tafels laveerden en als het ware een ballet opvoerden. Er was daar alleszins op geen miljoentje gekeken. Het voedsel dat men ons voorzette, was overigens ook aan de lekkere kant.

Ik verwijderde me even om wat hygiënische handelingen te verrichten en toen gebeurde het. De wastafel was voorzien van een bijzonder fraaie en wellicht zeer antieke kraan. Ik draaide die open en terwijl ik in de spiegel naar mijn tanden grijnsde, kletterde de uitloopbek op de vloer en geiserde het water omhoog als de Old Faithful in het Amerikaanse Yellowstone Park.

Pas minuten later durfde ik naar het restaurant terug te keren, met een kop als een boei en een pantalon die de indruk wekte dat ik me flink had staan bezeiken. Ik had veel bekijks.

Blijven plakken

Mijn lezers van het eerste uur zullen zich misschien het wedervaren met treurige afloop van Filomeentje herinneren. Om jullie geheugen wat op te frissen, maar ook om niemand in het ongewisse te laten omtrent de laatste levensdagen van dat gezelschapsdiertje, citeer ik hieronder even wat ik daar toen, in Huisgenootje, over geschreven heb:

Onlangs dook er in mijn woonvertrekken plots een vlieg op. Jawel, een ordinaire huisvlieg. Aanvankelijk voelde ik me enkel vereerd dat het taaie insect mijn leefruimte uitgekozen had om te overwinteren, maar allengs raakte ik danig door het beestje gecharmeerd en maakte vertedering zich van me meester. Hoewel ik niet in staat was het geslacht van mijn gevleugelde huisgenootje te achterhalen, bedacht ik haar, of hem, met een welluidende naam: Filomeentje. Ons Filomeentje danste welgemoed door de kamers en streek af en toe neer bij de pantagrueleske maaltijd — een schoteltje met honing en aardbeienjam — die ik speciaal voor haar op de keukentafel neergepoot had. Nee, het ontbrak haar aan niets. Ik speelde zelfs met de gedachte om een leibandje voor haar te kopen, om haar mee uit wandelen te nemen, maar het heeft helaas niet mogen zijn.  Vanmorgen lag Filomeentje dood op de vensterbank. Waarschijnlijk heeft ze zich naar een hartinfarct toegevreten.

Hoewel ik dit jaar vooralsnog weinig last van vliegen heb, schafte ik me in de supermarkt toch een Vaponastrip aan. Dat dacht ik tenminste, want toen ik de verpakking openmaakte, bleek die niet het verwachte gele object te bevatten, maar de moderne versie van de ouderwetse vliegenvanger. Vroeger diende men zo’n bruingeel, uitermate kleverig lint uit een kokertje te trekken. Het ophangen daarvan eindigde meestal in een ontzettende kliederboel. Na een paar weken zag het ding zwart van de vliegenlijkjes en bood het allerminst een appetijtelijke aanblik. Afgrijselijk! In de nieuwste uitvoering is dat een strook met lijm bestreken karton en dat had ik dus gekocht. Als ik het niet gebruikte, kon ik net zo goed geld in de vuilnisbak gooien, dus heb ik het opgehangen … en gisteren heeft zich daar een vlieg op neergezet.

In doodsnood begon dat beestje te zoemen en uren later deed het dat nog steeds. Het was niet om aan te horen. Ik kreeg er wat van en vroeg me af hoe ik zou ik reageren als ik ergens in vastgelijmde toestand van honger en dorst dreigde om te komen. Wat zijn wij, mensen, bijwijlen toch wreedaardige schepsels.

Ik heb die vliegenvanger naar beneden gehaald en mee naar buiten genomen. Ik heb voorzichtig de vlieg losgemaakt en de vrijheid gegeven … en ik heb dat marteltuig gedumpt. Zo!

Weet je wat het is? Mijn inlevingsvermogen is te groot. Mijn moeder heeft voorspeld dat ik daar veel last zou van ondervinden.

WC-madam

Ooit moet ik het ergens gelezen of gehoord hebben: men dient net zoveel kattenbakken in huis te halen als het aantal aanwezige feliene dieren, dat dergelijke ontvangtoestellen als toilet gebruikt. Het weze mij veroorloofd om dat nogal overdreven te vinden. Stel je voor dat ook de mensen allemaal hun eigen pot zouden willen. Dat zou in talloze woningen tot plaatsgebrek leiden, vermoed ik.

Of het een juiste bewering is, weet ik niet, maar ik nam het zekere voor het onzekere en schafte me drie van die bakken aan, omdat — ik vertel geen nieuws — een kattentrio zich verwaardigt me gezelschap te houden. Ze staan strategisch opgesteld, teneinde te verhinderen dat ik er in al mijn onhandigheid voortdurend over struikel, terwijl ze tezelfdertijd toch makkelijk bereikbaar zijn voor een kat die zich eventjes terug wil trekken om … te schij … eh … om zich de handen te wassen, de lippen te stiften of de neus te poederen.

Eigenlijk zijn die bakken te mijnent een overbodige luxe. De dames kunnen zich immers dag en nacht via een kattenluik naar buiten begeven, om ergens in de ruige ruimte van de natuur een boutje uit te draaien of een plasje te plegen … maar nee hoor! Wat hadden jullie gedacht? Na hun uitje komen ze binnen, zo met een air van ‘o, wat hebben we toch weer een lol gehad in de struiken’ en dan stevenen ze regelrecht naar zo’n bak. Altijd en allemaal naar dezelfde!

Ik schat dat ik — in mijn hoedanigheid van WC-madam en pietje-secuur — twintig keer per etmaal hun favoriete toilet reinig en ik kan jullie verzekeren dat ik aangenamere karweitjes vermag te verzinnen. Terwijl ik ermee bezig ben, kan je er bovendien donder op zeggen dat ze net nodig moeten. Dan gaan ze in die andere bakken zitten scharrelen dat het een aard heeft, zodat ik die ook mag schoonmaken … terwijl zij ondertussen alweer in die eerste bak … Zo blijf je bezig natuurlijk. Er is geen aanhalen aan.

Ze doen het om me te sarren. Ik ben er zeker van. Soms zitten ze samen in een hoekje van die rare geluidjes te produceren. Ik vermoed dat ze zich dan vrolijk over me maken en een strategie afspreken om me op stang te jagen. Dolle pret!

Aan tafel!

Mijn moeder overleed lang geleden, toen ik nog een zeer minderjarige jongen was, maar ik zal nooit de laatste woorden vergeten die ze vanaf haar sterfbed tot me richtte. Terwijl vertedering in haar stem wankelde, instrueerde ze me dat ik iedere dag minstens een keer warm moest eten, dat ik mijn woning kraakzindelijk diende te houden, zodat men er als het ware van de vloer kon eten, dat ik mezelf zo goed hoorde te verzorgen dat ik te allen tijde een confrontatie met ziekenhuispersoneel kon aangaan …
"… en ga vooral zorgvuldig met de mensen om", besloot ze.
Enkele uren later zakte ze weg in een coma, waaruit ze niet meer zou ontwaken.

Gisteren moest ik plots aan haar denken. Ik kwam namelijk in een huis terecht, waar men werkelijk van de vloer kon eten. Er lag genoeg.

Manusje-van-alles

Ik ken mijn pappenheimers. Toen een van mijn katten een smartelijke kreet slaakte, begreep ik meteen welk signaal ze uitstuurde. Nog voor het kotsen een aanvang nam, bevond ik me reeds in haar buurt met de keukenrol in de aanslag.

Een mens staat er eigenlijk nooit bij stil, maar zo’n cilinder absorberend papier is, met enige overdrijving, van onschatbare waarde. Hoewel ik slechts een bescheiden huishouden beredder, verbruik ik maandelijks toch een viertal van die rollen. Ik ben er me ten zeerste van bewust dat ik daardoor het sneuvelen van bomen teweegbreng, maar kan iemand me een milieuvriendelijker alternatief aan de hand doen? Water is ook een kostbaar goed. Tot nader order neem ik dus mijn toevlucht tot die papieren factotums.

“Wie is er eigenlijk op dat lumineuze idee gekomen?” vroeg ik me af, terwijl ik me met een getourmenteerde gelaatsuitdrukking, om niet te zeggen een afgezakt smoel, over de kattenkots ontfermde.
Dat zou dus ene Arthur Scott zijn. Ruim een eeuw geleden ─ in 1907 ─ stond hij aan het hoofd van een papierverwerkend bedrijf ─ de Scott Paper Company ─ in het Amerikaanse Philadelphia. Op een dag maakte hij zich te sappel over een wagonlading papier, dat te dik bleek en derhalve ongeschikt was om er de beoogde closetrollen van te maken. Wat moest hij in vredesnaam met die klotezooi aanvangen? Toevallig kwam het initiatief van een lerares in een lokaal schooltje hem ter ore. Om te verhinderen dat verkouden kinderen elkaar zouden aansteken, mochten de zich onder haar hoede bevindende loopneuzen geen gebruik maken van de rolhanddoeken in de toiletten. Zij kregen een vel zacht papier, waarmee ze de handen konden droogwrijven. Arthur Scott liet er geen gras over groeien. Binnen de kortste keren was het ondeugdelijke papier verwerkt tot geperforeerde rollen met allemaal kleine handdoeken. De keukenrol was geboren.

Wel, van mij mogen ze voor die schrandere man een standbeeld oprichten. Daarna zullen wij, huissloven (m/v) aller landen, dat monument bezoeken en hem postuum lof toezwaaien, met een vel van de keukenrol.

Ik ken ze wel smeriger

Het was jaren geleden dat ik hem gezien had, maar toen ik hem gisteren tegen het lijf liep, herkende ik hem meteen. Er gliste zelfs een huivering over mijn rug, want ik herinnerde me precies de omstandigheden van onze eerste confrontatie en het waren niet bepaald opbeurende beelden die zich voor mijn geestesoog ontvouwden.

Het gebeurde in het bedompte feestzaaltje van een dorp dat nog net niet dood was, waar we ons met zijn allen aan de toeren en trucs van een illusionist vergaapten. De man had niet alleen het kwaadaardig charisma waaruit legenden ontstaan, maar hij goochelde en toverde er lustig op los, las gedachten alsof er geen kunst aan was en hypnotiseerde zich de ziel uit het lijf. We lachten ons een natte luier met de dolle fratsen van acht vrijwilligers uit het publiek, die op het kompas van de prestidigitateur leken te zeilen en schijnbaar willoos naar zijn pijpen dansten.
─”Jullie hebben het ontstellend warm!” riep hij. “Jullie vergaan zowat van de hitte!”
De acht slachtoffers begonnen zich gezwind uit te kleden … en toen stond daar opeens, ten aanschouwen van allen daar aanwezig, de jongen die ik gisteren terugzag, getooid met een onderbroek die in geen weken gewassen was en alle kleuren van de regenboog vertoonde …

… en dat onthoud je dan de rest van je leven.