Tag: hemelgewelf

Kijk mij eens een smak maken!

Nog geen maand geleden waren we met zijn allen enigszins in de ban van de satelliet UARS, die er de brui aan gaf en op ongecontroleerde wijze naar zijn afzender terugkeerde. In het komende weekend mogen we de satelliet ROSAT verwachten, die eveneens op zijn retour is en gedeeltelijk op aarde zal tuimelen of in het water plompen. Dat kan volgens mij niet goed blijven gaan. Ooit komen daar brokken van.

Als ik rotsvast van iets overtuigd ben, staaf ik dat soms met de uitdrukking: er mag een satelliet op mijn kop vallen als het niet waar is. Aangezien kunstmanen geen vastigheid blijken te bieden en wel degelijk op je kersenpit kunnen kukelen, denk ik dat ik voortaan beter op een andere manier kracht kan bijzetten. Ik weifel aangenaam tussen een kind en een tweede navel:

  • Ik mag een kind krijgen als het niet waar is.
  • Ik mag een tweede navel krijgen als het niet waar is.

Entre les deux, mon coeur balance. Weten jullie wat? Ik hou het nog even open en desnoods zal ik erom tossen.

‘t Kan erger, hè?

Als ik ’s morgens de ogen open en het tot me doordringt dat ik niet over warm water beschik om te douchen, dan word ik niet leuk wakker. Bovendien verontrustte een gore smaak mijn mond. Ik had wat men een vogelkooienbek met jeukende tanden noemt, al lag de oorzaak daarvan niet bij een klamme kater, maar bij het overdadig tot me nemen van suikerwaren.

De technicus die mijn woning opnieuw van warm water moest voorzien heeft me klakkelings in de steek gelaten, door gewoon niet op te dagen en me niet eens met een verontschuldigend telefoontje te bedenken. Daar sta je dan met je goeie gedrag. Een mens zou zich voor minder aan de alcohol begeven, maar dat heb ik dus niet gedaan. Ik zocht mijn toevlucht tot snoepen en niet te min. Ik ben namelijk … très sucré: een ongelofelijke zoetekauw. Ik heb mezelf getroost met het vreten van grote hoeveelheden onbestaanbaar zoete noga en dito marsepein, want als ik er eenmaal mee begin, leg ik licht onverzadigbaarheid aan de dag en kan ik pas ophouden als ik door mijn voorraad West-Vlaamse sneukelbucht heen ben. Vannacht heeft mijn spijsverteringsstelsel dat dus allemaal moeten verwerken en het is daar kennelijk niet helemaal in geslaagd, waardoor ik me vanmorgen bepaald misselijk voelde.

Het ontbreken van warm water noopte me tot een kattenwasje, waarna ik de keuken betrad, koffie inschonk, de radio aanzette en Mandolines in the moonlight van Perry Como voorgeschoteld kreeg, onmiddellijk gevolgd door That’s amore van Dean Martin. Daar knapte ik zienderogen van op en ik werd er warempel zo blijmoedig van als een bloemenwinkeltje. Ik ben namelijk een groot liefhebber van croonen en die twee riedeltjes zijn mijn uitgesproken favorieten in dat genre, omdat ze beide de maan als protagonist hebben en ik, romantische ziel, eveneens warme gevoelens voor dat hemellichaam koester. Ik raak er meestal dusdanig door in vervoering dat ik van dichtvuur blaak …

… zou het dan toch waar zijn dat romantiek in ‘t maanlicht een voorbijgestreefd gevoel is, dat souperen bij flakkerende kaarsen afgedaan heeft, dat vallende sterren geen wensen meer vervullen en dat sluimerende palmstranden aan de rand van schuimende zeeën al hun aantrekkingskracht verloren hebben? O … deze zwaarmoedige gedachten, en vele andere, spietsen als spitse pijlen door mijn ontredderde hoofd. Mijn hart is moe, mijn ziel bedroefd. Laat mij maar heerlijk ouderwets zijn en naar een zeilboot staren, die vaart op de plek waar een schaamrode zon de schuchtere golven kust; laat me luisteren naar vogelzang en ‘t zoet gekweel van nachtegalen; laat me meedrijven met sierlijke zwanen op spiegelgladde vijvers; laat me dromen van soepele lijven, lenige leden, lekkere … maar ik laat me meeslepen en dwaal af, zij het niet met tegenzin.

Ik heb gezien dat de maan flink aan ‘t wassen is om ─ even kijken ─ op 12 september helemaal vol te zijn. Dat wordt genieten. Maar goed, zover zijn we nog niet, dus wat zullen we vanmiddag eens eten? Een pizza natuurlijk!

When the moon hits your eye like a big pizza pie, that’s amore!

Zo blijven we bezig

Vanmorgen was het weer van dattum: donder en bliksem dwongen mij in de wankelende uren tussen nacht en dag opnieuw en nog maar eens het bed uit voor een rondje elektrische toestellen ontkoppelen. Een spitsvondige vriend van me, die bij gebrek aan concurrentie thuis de leukste is, noemt het ‘een Decrooke doen’, refererend aan de partijvoorzitter van de Open Vld, fils à papa Alexander Decroo, die tijdens onderhandelingen de spreekwoordelijke stekker uit het stopcontact trok en aldus de Belgische regering ten val bracht, met alle gevolgen van dien: bijna anderhalf jaar later probeert men nog steeds een nieuwe bewindsploeg voor dit apenland in mekaar te fröbelen. Ik hoef er waarschijnlijk geen tekeningetje bij te maken.

Ook mijn logé beleeft monumentaal veel plezier aan de jacht op stekkers, die ik bij nacht en ontij blijf openen.
─”Is dat eigenlijk nodig?” vroeg hij zich vanmorgen af en daarom wilde hij dat graag van me vernemen.
─”Ik heb het mijn ouwelui altijd zien doen”, zei ik, “en men vermeldt het steevast bij de voorzorgsmaatregelen die men bij een donderbui moet nemen.”

Ik heb het één keer niet gedaan, omdat het onweer zich niet aankondigde en haast letterlijk een donderslag bij heldere hemel was. Die bliksem sloeg een groot gat in het dak van mijn overburen en beschadigde zowel mijn televisietoestel als mijn dvd-speler, in weerwil van de overspanningsbeveiling in de schakelkast. Door schade en schande wordt men wijs.

Laten we wel wezen: als het onweert, knijp ik ‘m als een ouwe dief en ben ik zo bang als een ballon op een stekelvarkenconventie. Zij die wat letters gegeten hebben noemen het kerauno-, astrapo- of brontofobie. Ik had al hoogtevrees, vliegangst en een heilige schrik voor slangen, maar er kan wat mij betreft altijd een fobietje bij.

Valse start

In alle vroegte rukte een donderklap van komsa me uit mijn slaap en mijn zeer genietbare droom.
“Schei toch uit met die takkerij!” riep ik niet al te luid.
Ik sprong als de wiedeweerga het bed uit, al heeft de dokter me gezegd dat men zoiets eigenlijk beter niet doet. Gauw is dood en langzaam leeft nog. Een mens dient zich na het ontwaken rustig op het opstaan voor te bereiden en daarna pas de sponde te verlaten. Nood breekt echter wet en bij mij komt bij onweer de nood aan de man.

In mijn haast vergat ik een kamerjas aan te trekken. Ik koerste in mijn blootste blootje door de woning om stekkers uit stopcontacten te rukken en aldus mijn kostbare toestellen tegen de meedogenloosheid van bliksems te beschermen. Mijn poezen zagen me bezig en begonnen eveneens als kippen zonder kop heen en weer te rennen, terwijl dat eigenlijk nergens voor nodig was, want zij bezitten helemaal geen op stroom werkende toestelletjes. Ze zijn echter sluw. Als ze merken dat ik ten prooi aan lichte paniek door het huis jakker, veinzen ze eveneens ongerustheid en gebaren ze dat ze volop medewerking verlenen om het dreigende gevaar af te wenden. Eigenlijk kan het ze geen ene moer schelen wat er gebeurt. Het enige wat ze beogen, is het blikje tonijn waarmee ik ze soms voor hun vermeende hulp beloon.

Ik spartelde in de woonkamer net onder een tafeltje vandaan — van mij mogen ze die stopcontacten gerust op plaatsen aanbrengen die gemakkelijker bereikbaar zijn — toen mijn logeergast, gealarmeerd door al dat geheister, op het toneel verscheen en zich ongeveer de tering schrok omdat ik daar zo naakt als een sphynxkat over de vloer kronkelde, alsof ik ten prooi viel aan een soortement rolberoerte en spoedeisende hulp behoefde.

We hebben daarna met zijn vijven op meer gedonder zitten wachten, dat evenwel niet kwam, zelfs geen vaag gerommel in de verte.
“Je zult het gedroomd hebben”, veronderstelde mijn logé voor hij opnieuw naar zijn kamer opsteeg en hij schuddekopte een beetje meewarig. Hij begint zijn pappenheimer te kennen, vermoed ik.

Ik heb mijn toestellen weer van stroom voorzien en ben overgegaan tot de orde van de dag. Ik weet nochtans zeker dat ik de wagen van oppergod Zeus door de getourmenteerde wolkenlucht heb horen donderen, maar hij heeft waarschijnlijk halt gehouden bij het cafeetje van Dionysus en is daar blijven hangen. Goden zijn allemaal in hetzelfde gasthuis ziek: je kunt er geen staat op maken.

Klauwend vuur

Er hangt onweer in de lucht en daar ben ik absoluut niet blij mee. Geleerde luiden beweren dat ik aan astrapofobie lijd, of ook nog aan keraunofobie. Als ik het woordenboek raadpleeg, bedoelen ze daarmee dat ik bang ben voor donder en bliksem en dan hebben ze meer dan gelijk. Wanneer Jupiter, Donar of Thor hun duivels ontbinden, voel ik me zo angstig als een ballon op een stekelvarkenconferentie en loopt het me bijna dun door de broek.

Ik ben er namelijk van overtuigd dat de bliksem het op mij gemunt heeft. Al een paar keer heb ik hem van heel dichtbij ontmoet en ik verzeker jullie dat er aangenamer gezelschap bestaat.

Toen ik een kleine jongen was, schoot hij op een middag uit de muil van de haard in de zitkamer tevoorschijn. Hij flitste van de ene hoek van het vertrek naar de andere en verdween toen via dezelfde weg. Dan zit je toch te kijken als Jonas in de walvis, hoor!

Enkele weken later mochten we ons opnieuw in zijn bezoek verheugen. Nu ja, verheugen … Hij gooide zich met driest geweld op het dak van ons huis en richtte daar grote vernielingen aan. De pannen vlogen verbijsterd in het rond en de zinken goten smolten als sneeuw voor de zon.

Het daaropvolgende jaar rolde hij vermomd als een vuurbal door onze straat en nestelde hij zich tevens in een boom ─ ergens in de buurt van Koblenz ─ net toen mijn ouwelui en ik daar voorbijreden tijdens een tochtje langs de Rijn. Die boom raakte compleet de kluts kwijt en gooide met takken, die vlak achter ons op het asfalt terechtkwamen.

Verleden zomer vergreep hij zich hier niet zo ver vandaan aan een eenzame fietser. De man heeft het overleefd en zwaait tegenwoordig trots met zijn trofee, zijnde het lederen jack dat hij op het moment van de confrontatie droeg en dat nu een geblakerd spoor vertoont. Diezelfde middag vermoordde een vuurschicht ook nog een koe die aan de rand van het dorp in een weide vertoefde en zo konden we het meemaken dat een gril van de natuur zich tot een grill van de natuur ontpopte.

Nee, met een onweer kun je mij niet plezieren. Zodra er bliksems op de horizon staan en de donder in de verte de pauken slaat, neem ik mijn voorzorgen. Ik vertrek op veldtocht door mijn woning en verwijder alle stekkers uit de stopcontacten. Als de hel dan losbarst en de laaiende flitsen gretig in de lucht graaien, zit ik knap in de piepzak … maar alles gaat voorbij, en spoedig kan ik de stekkers weer aansluiten … waarna vanzelfsprekend de tweede aflevering van het onweer begint en ik opnieuw door het huis mag koersen. Soms volgt er een derde en zelfs een vierde episode … en zo blijf je bezig natuurlijk. Ik heb in mijn leven al onnoemelijk veel tijd aan stekkers en stopcontacten besteed.

Het enige wat ik aan een onweer mooi vind, zijn de woorden ‘weerlicht’ en ‘weerlichten’ die helaas in onbruik raken. Als bliksems aan de rand van de gezichtseinder oplichten en men de donder ervan niet hoort, dan zijn dat weerlichten en is het aan het weerlichten. Wel, van mij hoeven weerlichten nooit bliksems te worden.

Superman … eh … supermaan

Vandaag is gewis een gedenkwaardige dag, want we maken met zijn allen een uitzonderlijk lunair perigeum mee. Nu zetten de meesten van jullie vermoedelijk een gezicht van man-waar-heb-je-’t-in-vredesnaam-over. Laat die moeilijkdoenerij vooral geen reden zijn om af te haken! Een uurtje geleden was ik ook nog zo wijs als de os die in de bijbel keek, maar ondertussen is de zaak me klaar en weet ik van de hoed en de rand. Zal ik het nu even voor jullie uit de knoop doen?

Zoals jullie ongetwijfeld weten heeft onze aardkloot een bijplaneet, die met nooit aflatende ijver rondjes om ons heen draait en ons vaak in romantisch gemijmer onderdompelt. De baan die de maan beschrijft, is evenwel niet cirkelvormig, maar elliptisch, waardoor haar verwijdering van de aarde niet altijd gelijk is. Het punt waar ze het dichtst bij ons staat, heet het perigeum en omdat het de maan betreft, voegen we daar lunair aan toe. Het lunaire perigeum van vandaag, 19 maart, is enigszins uitzonderlijk, want het is het sterkste van de voorbije achttien jaar. De maan heeft zich met andere woorden sinds 1992 niet meer zo dicht in onze buurt gewaagd en zal op een afstand van ‘nauwelijks’ 356.577 kilometer aan ons voorbijscheren. Ik zie me niet meteen de sprong maken, zelfs niet met een polsstok, maar toch …

Sommige doemdenkers voorspellen dat het fenomeen extreme weersomstandigheden, vulkaanuitbarstingen en aardbevingen zal teweegbrengen. Ze zullen het graag horen, daarginds in het land van de rijzende zon. Ik zie het alleszins niet zo somber in en heb voor vanavond een etentje bij kaarslicht gepland, gevolgd door een digestieve avondwandeling bij supermaanlicht en daarna …

Ziende blind?

De spraakmakende en duchtig bekroonde filmtrilogie The Lord of the Rings moet ondertussen al enigszins belegen zijn, maar toch heb ik me nooit de moeite getroost om die te aanschouwen. In de kringen waarin ik verkeer ─ ce genre de personnes, assurées que la terre qui tourne sous leurs pieds bien chaussés ne tourne que par leur caprice  ─ beschouwt men dat als een groot hiaat en schudt men soms meewarig het hoofd als ik opnieuw en nog maar eens laat blijken dat ik een soortement cultuurbarbaar ben.
─”Je loopt wel achter, hè?” zeggen ze dan met patroniserende, spottende vriendelijkheid. Of ook nog: “Ze hebben gebeld van ’t ziekenhuis. Je hersens zijn klaar.”
Zulke opmerkingen grieven me in de ziel en ik word er alleszins niet vrolijk van.

In een poging om de lacune aan te vullen heb ik onlangs de drie delen van het meesterwerk in mijn digicorder gevangen. Een week of wat geleden liet ik The Fellowship of the Ring op me los. Gisteren was het dan de beurt aan The Two Towers, waarin de als elfenprins Legolas vermomde Orlando Bloom op een avond meewarig naar de verte staart. Hij wordt de dramatische spanning gewaar, die men altijd voelt als geluk de catastrofe reeds in zich draagt en men beseft dat er niets heuglijks kan komen van hetgeen men onderneemt.
─”The stars are invisible”, slaat hij een onrustbarende toon aan en onheilszwangere muziek begeleidt zijn woorden, want hij beschouwt het ontbreken van die hemellichamen als een kwaad voorteken.

Wat wil nu echter het geval?! De stars are net zo min invisible als de sterren onzichtbaar zijn. Ik heb de scène even gefotografeerd:

Zien jullie hoe ze als vergoddelijkte vuurvliegen de hemel bespatten? Ik wil het niet beter weten dan een ander, maar in een film die miljoenen gekost heeft, verwacht men geen dergelijke slordigheden: een kwaad omen dat er eigenlijk geen is. Kennen jullie dat liedje van Toon Hermans waarin een vader op stap gaat, danig gecharmeerd raakt door een blonde schoonheid, maar vervolgens tot bezinning komt door een wratje op haar rug? Wel, voor mij zijn die sterren zulke wratjes. Schoonheidsfoutjes van een overigens overdonderende spektakelfilm.

Hotdogs

De kaduke scheurkalender, die ik enkele weken geleden in mijn schrijfsel Maandagmorgenrexemplaar opvoerde, verklapt dat we er vandaag aan beginnen en dat we maar beter onze voorzorgen kunnen nemen. Ontwaar ik daar enig gefrons op jullie voorhoofden, omdat jullie het even niet kunnen bijsloffen? Ik heb het over de hondsdagen, the dogdays, la canicule, die Hundstage, la canícula … Kijk an, meneer spreekt talen!

De term dateert uit tamelijk lang vervlogen tijden, toen de bewoners van de lage en veelal tochtige contreien aan de rand van de Noordzee nog gespierd Nederlands praatten en het Engels ─ het gezwatel dat klinkt alsof je onder het spreken door een walvis staat te pijpen ─ onze elegante taal nog niet verziekte.

─”Begin je nu weer met je gemeier?!” hoor ik jullie foeteren. “Kom op met je kommetje! Vertel ons wat die hondsdagen zijn.”
Wel, om zeer tegen mijn gewoonte in een lang verhaal kort te maken, kan ik jullie mededelen dat de hondsdagen de periode tussen 19 juli en 18 augustus aanduiden, hetgeen eigenlijk het hoogtepunt van de zomer en dus de warmste tijd van het jaar hoort te zijn, maar bij ons meestal niet is. Waarschijnlijk is ons wispelturige klimaat ook de reden waarom die toch wel fraaie benaming in onbruik is geraakt.

Willen jullie ook nog weten waar het woord vandaan komt? Ja, ik zal het kort maken. Sirius, de helderste ster van de hemel, verschijnt in deze periode tegelijk met de zon boven de kim. Sirius behoort tot het sterrenbeeld de Hond en laat zich daarom graag de Hondsster noemen. De naam hondsdagen … Ach, jullie hebben het ongetwijfeld al gesnapt, want jullie zijn niet dom.

Ik wens jullie gillend hete hondsdagen, a long hot summer und viel Vergnügen in the heat of the night.

Kijk an, meneer spreekt talen!