Tag: fantasie

Een domme muil

Mijn zeer gewaardeerde vriend, R., kwam naar mijn nieuwe keuken kijken. Nu ja, hij kwam eigenlijk voor iets anders, maar ik loodste hem arglistig, want quasi onopzettelijk de keuken in, waardoor hij willens nillens met de renovatie geconfronteerd werd en niet anders kon dan die te bezienswaardigen. Hij wijdde er wat lovende woorden aan, zodat ik haast doorbrandde van trots en vervuld van dankbaarheid zijn complimenten in ontvangst nam. Daarna schurkten we ons in vleesetende fauteuils en wisselden het televisiekijken af met vlagen van koetjes en kalfjes.

Opeens verscheen Donald Muylle op het scherm: de in Vlaanderen alom bekende keukenfabrikant, die zich onsterfelijk heeft gemaakt met de manier waarop hij zichzelf aan de kijkers introduceert bij het begin van zijn reclameboodschap.
“Ik ben Donald Muylle”, zegt hij dan, op een nogal domme manier, die bij velen aanleiding geeft tot groot jolijt.

“Ik ben Donald Muylle”, zei hij dus, waarop mijn vriend zijn mond opende en een vrijwel perfecte imitatie van Donald ten beste gaf, zeggende: “Ik ben Domme Muylle”.

Ja kijk, dan kun je me wegdragen, hè. Als mijn salontafel iets hoger op zijn poten had gestaan, zou ik er ongetwijfeld onder gelegen hebben.

Boerenbedrog

Wie beschrijft mijn verbazing toen ik boven Vlaamse velden plotsklaps een roofvogel van niet geringe afmetingen aanschouwde, die daar hing te bidden, want zo heet die bijna roerloze activiteit. Onderstaande foto die ik van deze waarneming nam, is een beetje wazig. Ik diende immers op ruime afstand te blijven en flink in te zoomen, want het vogeltje dat in mijn camera huist ─ kijk eens naar het vogeltje! ─ was nogal bang van zijn grote soortgenoot.

roofvogel

Wie beschrijft mijn verbazing toen ik even later ontdekte dat de roofvogel in kwestie aan een buigzame stok bleek vast te hangen en dat het dus eigenlijk een namaaksel betrof en niet meer dan een mobiele vogelverschrikker was.

roofvogel2

Wie beschrijft mijn verbazing toen ik in Vlaamse velden plotsklaps een rosse gedaante ontwaarde, die daar een eigenlijk niet thuishoorde …

vos

… en bij nader toezien een vos bleek te zijn die mij aan het besluipen was…

vos2

… en zich bij nog nader toezien tot een plastieken geval ontpopte dat daar neergepoot was om ik weet niet wie of wat af te schrikken.

vos3

Die boeren! Ze worden met de dag vindingrijker.

“Niets is wat het lijkt, als je maar goed kijkt”, schreef de Utrechtse auteur C.C.S. Crone in lang vervlogen tijden. Hij had nog gelijk ook.

Het roggeventje*

Ik kwam op een plek waar de wereld onbetreden leek. Er waren alleen maar nauwelijks door de mens verstoorde vertes en horizon te zien, maar toch trof ik daar een onbeheerde damesfiets aan. Het rijwiel stond in de berm en was voorzien van frivole fietstassen met een patroon dat tropische vegetatie moest suggereren. Het stuur torste een korfje van metalen vlechtwerk en een guirlande van weelderig rankende bloemen.

De wijde omgeving bood nergens gelegenheid tot verschuilen, maar toch viel er in heinde noch verre een levend wezen te bespeuren. Wel zag ik iets verderop een auto staan, dus veronderstelde mijn verdorven geest dat de eigenares van de fiets zich wellicht aan boord van dat voertuig bevond, waar ze zich samen met een geheime aanbidder aan niet nader te beschrijven dadelijkheden overgaf.

Toen ik echter bij die wagen kwam, bleek dat ding eveneens onbemand te zijn. Dat leek me stug. Ik kon als het ware uren in het rond kijken en naar onbelemmerde vertes turen, maar toch ontbrak iedere menselijke aanwezigheid in het gebied dat ik overschouwde. Waar waren de wielrijdster en de chauffeur gebleven? Was er misdaad in het spel?

Mijn toch al lenige, om niet te zeggen razende fantasie schoot vleugelen aan en in gedachten begon ik alvast aan een thriller à la Stephen King: Het roggeventje*. Het wordt ongetwijfeld een meesterwerk, dat men eerlang zal verfilmen. Het kan haast niet anders of er staat me obscene rijkdom te wachten. Misschien hangt er me zelfs een standbeeld boven het hoofd. En een Nobelprijs natuurlijk.

*Ik heb hier al eens eerder over roggeventjes geschreven ─ zie in dit verband Het roggeventje ─ en met die passage ben ik zelfs in het Vlaams woordenboek terechtgekomen, zoals jullie hier kunnen zien: http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/roggeventje

In de zijstraatjes van het Nederlands ─ 9

Ik zag onlangs een betonmixer ─ zo’n op een vrachtwagen gebouwde, tijdens het vervoer langzaam draaiende trommel voor betonspecie, die men ook wel een agitator noemt ─ en wat las ik op de flank van dat gevaarte? U vraagt, wij draaien. Lang geen slechte slogan, vind ik.

Er woont een boomverzorger bij me in de buurt en ook zijn voertuig getuigt van spitsvondigheid, want daarop staat: De boom in? Met veel plezier!

In het West-Vlaamse Koekelare kun je terecht in een bowling met de naam De Goe Smete, hetgeen vertaald De Goeie Worp betekent. 

Ik keek televisie en zag een Australische bejaarde, die weigerde zich in een ziekenhuis te laten verzorgen. “I am not a guinea pig”, zei hij en de ondertitelaar vertaalde dat als: Ik ben geen cavia. Hij of zij wist kennelijk niet dat het Engelse guinea pig zowel marmot als proefkonijn kan betekenen.

Ik heb vroedvrouw altijd een raar woord gevonden, want het doet me denken aan een wroetende vrouw, terwijl ze net wroetende vrouwen dient bij te staan en zelf eigenlijk niet hoeft te wroeten. Of toch?

Als ik in de middeleeuwen geleefd had, zou ik ongetwijfeld als minnestreel door het leven gegaan zijn. Minnestreel … Tijdens de uitoefening van mijn beroep zou mijn zoetgevooisde, in zachtzinnigheid gedrenkte stem ongetwijfeld talloze beminde oorschelpjes strelen. Om van de rest nog te zwijgen.   

Ravotten is ook een van mijn favoriete woorden. Het woord is net zo prettig als de handeling zelf.

Ik heb onlangs zelf ook een nieuw Nederlands woord bedacht, namelijk deugdknorren. Het betekent knorren van genot, maar dat hadden jullie ongetwijfeld al geraden. Ik zal jullie niet verklappen hoe en wanneer ik het woord verzonnen heb, want daar hebben jullie geen affaires mee, maar ik zal wel proberen om het ingang te doen vinden, zodat het eerlang in Van Dale terechtkomt.

Klifhangers

Ships that pass in the night
And speak each other in passing
Only a signal shown
And a distant voice in the darkness

Schepen die elkaar in de nacht passeren
En in het voorbijvaren met elkaar spreken
Slechts een vluchtig levensteken
En een verre stem in de duisternis

Henry Wadsworth Longfellow

Toen ik me gisteren met de fiets op weg begaf, schoot me plots het bovenstaande citaat te binnen en ik moest het natuurlijk even helemaal uit het hoofd declameren, want mijn reet articuleert niet zo lekker.

Er schuilt veel waarheid in die woorden. Mensen passeren elkaar vaak als schepen in de nacht. We ontmoeten mekaar toevallig, vertoeven als het ware een paar tellen in elkaars gezelschap en daarna scheiden onze wegen. We zullen malkander nooit meer terugzien.

Het gebeurt soms dat men tijdens zo’n vluchtig treffen een intrigerende gespreksflard opvangt, die tot nadenken stemt of, zeker in mijn geval, danig mijn nieuwsgierigheid prikkelt, maar waaromtrent ik nooit uitsluitsel zal krijgen. Ik wil dit graag illustreren met drie voorbeelden die ik gisteren opgetekend heb.

Fietsend langs een bank waarop twee oudere heren zitten hoor ik:
… opeens komt die kleine naar me toe, steekt zijn broek af en zegt: kijk, ik …
Het vervolg dwarrelt weg in onverstaanbaar gewauwel. Ik heb me inmiddels buiten gehoorsafstand gefietst, maar ben toch verschrikkelijk benieuwd of de beruchte bisschop Vangheluwe een rol van betekenis speelt in deze historie.

Twee sportieve fietsers halen me in en terwijl dat gebeurt, verneem ik:
… ik heb overplaatsing aangevraagd, naar Poelkapelle, want daar kan ik ongestoord …
Nu vraag ik me natuurlijk af wat men ongestoord in Poelkapelle kan doen.

Ik passeer twee oudere echtparen en vang wat van hun conversatie op:
… verleden jaar waren we ze bijna kwijt ─ overal water, maar we hebben ze er doorgetrokken …
Zou het mens waarvan sprake in een WC terechtgekomen zijn?

Ach, waar bemoei ik me eigenlijk mee?