Tag: Argentina

Maar allez! Wat smijten ze hier nu binnen?

“¡Hola!” is weer gewoon “hallo!” en de vermeend onversaagde Argentijnse gaucho wijkt spoorslags voor de Vlaamse leeuw.

Als jullie anderhalve maand niets van me hoorden, dan kwam dat omdat ik gelukkig was en er over geluk eigenlijk niets te zeggen valt. Nu ik opnieuw een drenkeling in de dagelijkse sleur ben, voel ik me iets minder gelukkig en zie ik me genoodzaakt mijn blog als uitlaatklep te gebruiken, al is het hoegenaamd niet zeker dat daar iets heuglijks van zal komen, want ondertussen wordt het leven met de dag korter.

Ik ben evenwel niet van plan om hier in een uitgebreid reisverhaal los te barsten, al zal ik af en toe ongetwijfeld in een potige anekdote verzeild raken, die ik dan verpakt in lenig proza wereldkundig zal maken.

Het kan erger, hè?

Aju!

Het lijkt erop dat ik de voorbije week voor de kat z’n kut heb zitten schrijven. Mijn blog heeft nooit minder belangstelling genoten, voor zover men in dit geval van genieten kan spreken. Jullie hebben blijkbaar allemaal wat anders en hopelijk wat beters te doen. Ik zal de laatste zijn om jullie ongelijk te geven, ook al ben ik dan zelf tot de bureaustoel veroordeeld, om in het zweet mijns aanschijns ─ ik overdrijf enigszins ─ het dagelijks brood voor mezelf en de dagelijkse blikken Felix voor mijn poezen te verdienen. Ook vandaag moet ik hier waarschijnlijk niet veel bedrijvigheid verwachten. Het is niet alleen zaterdag, maar het is bovendien voortreffelijk weer …

Ik volhard echter in de boosheid en dat doe ik inmiddels al bijna zeven jaar. Zelfs als er slechts anderhalve man en een paardenkop op bezoek komen, zullen die op Uilenvlucht een kakelvers bericht aantreffen, behalve dan tijdens mijn vakantie, als ik internet compleet uit mijn leven ban. Ik schrijf hier niet om den brode, maar uit plezier en vanwege mijn onblusbare drang om woorden aan mekaar te rijgen tot zinnen. Een van de grote voordelen van schrijven is dat je het alleen kunt doen. Ik ben wat men een animal scribax noemt, een inktwellusteling, of tegenwoordig eigenlijk meer een klavierraffelaar, al zullen jullie dit woord van eigen vinding vooralsnog niet in Van Dale aantreffen, maar wat niet is, kan komen.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er een kentering aan de gang is. Tijdens mijn wandelingen door blogland stuit ik steeds vaker op webdagboeken die er al weken, ja soms maanden onaangeroerd bij liggen. De auteurs ervan zijn nochtans allemaal heel enthousiast van start gegaan, maar dan begint hun blog tekenen van slijtage en hiaten te vertonen, tot er plots helemaal geen schot meer in zit, omdat ze er gewoon de brui aan gegeven hebben. Velen haken af. Alleen al in de voorbije week ben ik vier keer geconfronteerd met schrijvers van nochtans kwalitatief hoogstaande blogs, die er om onnaspeurbare redenen opeens een punt achter zetten. Je kan het betreuren, maar het is niet anders.

Ik zal telkens opnieuw wat van me laten horen, ook bij mooi weer en op stille zaterdagen, maar niet als ik met vakantie ben …

… en morgen ben ik met vakantie, want dan loop ik mijn tweede thuishaven binnen en strijk ik neer in een land waar het nu volop zomer is. Tot over een paar weken.

Mañana

Het is hier een drukte van belang en je welste. Jonatán bereidt zich voor op zijn vertrek. Morgen zullen we ons samen naar Schiphol begeven en ik zal in mijn eentje terugkeren, terwijl hij naar andere oorden vliegt. In businessclass natuurlijk! En hij gaat nog niet naar huis, bijlange niet, bijlange niet … Meneer maakt een ommetje. Er staat een week New York op zijn programma en vervolgens mag Rio de Janeiro zich enkele dagen in zijn aanwezigheid verheugen. Of ’t allemaal geen geld kost. O, wat benijd ik hem. Geboren in een gouden bed en dus goed veel centen in zijn zak, om van de platina betaalkaarten nog te zwijgen … Ach, je hoort me niet klagen. Mijn ouwelui waren niet rijk en zelf verdien ik ook geen schatten, verre van, maar ik kom niks tekort, behalve oren en ogen. Zo nu en dan kan ik me zelfs een extraatje permitteren, zoals bijvoorbeeld een ijsje, of zelfs een reis, zij het dan in toeristenklasse.

Mooie liedjes duren niet lang, tenminste als je niet in van die hogere sferen vertoeft, omdat je een robuuste joint opgestookt hebt. Ik zal mijn huisgenoot missen, want ik mag hem wel. Wat mijn vriendschappen betreft, ben ik nochtans niet zo’n makkelijke. Het moet klikken en met hem klikte het meteen. We zaten en zitten op dezelfde golflengte en dan gaat alles vlotter. Ik zal dan ook node afscheid van hem nemen en ik ben al zo’n trunte op dat gebied, maar ik troost me met de gedachte dat ik hem over een paar maanden zal terugzien, want dan reis ik in hoogsteigen persoon, maar in toeristenklasse, naar het land van de tango en de gaucho’s … en daar woont hij.

Vandaag is het hier nog lachen en tateren, wassen en plassen, drogen en strijken, inpakken en wegwezen … Nee, dat wegwezen is voor mañana. Mañana se va … Morgen gaat hij weg. Morgen zal het hier opnieuw rustig zijn. En stil. Relatief rustig en stil, want die katten van me …

‘s Levens kronkelpaden

Zoals eerder gemeld, heb ik van het leven opnieuw een logé op mijn dak gekregen. O, wat klinkt dat vreugdeloos! Het spreekt vanzelf dat ik best wel blij ben met mijn gast. Een beetje afwisseling is nooit weg. Hij heet Jonatán en hij is een Argentijnse wetenschapper, meer bepaald een biochemicus. Vraag me nu vooral niet wat dat inhoudt, want ik heb er geen flauw benul van. Zo ver gaat mijn wetenschap niet. Wat hij doet, speelt overigens geen enkele rol in onze vriendschap, die al ontstond toen we beiden nog een stormachtige jeugd beleefden, vol galante avonturen en door hormonenstormen aangeblazen puberteitsverschijnselen.

Naar verluidt zit er hij hem thuis een huwelijksprobleem op de bank en hij heeft mijn hermitage uitgekozen, om zich te bezinnen en zich rustig over de toekomst te beraden, ver van de bemoeizucht van betrokkenen en verwanten, al zal hij ongetwijfeld van de gelegenheid gebruik maken om onder meer Parijs, Londen en Berlijn met een bezoek te vereren.

Vanmorgen aan de ontbijttafel haalden we herinneringen op.
“Ik moet opeens aan de República de los Niños denken”, grijnsde hij. “Weet je nog hoe jij daar …?”
Zeer zeker wist ik dat nog.

Deze republiek van de kinderen is een enorm thema- en pretpark dat zich in de pampa tussen de steden Buenos Aires en La Plata uitstrekt. Op een dag was ik daar met een aantal vrienden verzeild geraakt en we waagden er ons in een reusachtige doolhof. Lang nadat zij de uitgang ervan gevonden hadden, koerste ik natuurlijk nog steeds tussen die manshoge heggen, want ik beschik over een bijzonder slecht oriëntatievermogen en ik heb heus geen labyrint nodig om te verdwalen. Jonatán kwam me hulp bieden en ik hoorde hem een paar keer aan de overkant van een haag naar me roepen, maar net als de twee conincskinderen konden we bi malcander niet comen. Dat bleef duren en toen ik ongeveer vijf kwartier aan het ronddolen was, zijn een drietal personeelsleden me noodgedwongen komen ontzetten, want het park ging dicht en ze wilden graag naar huis. Het was een primeur. Nooit eerder hadden ze iemand uit de doolhof moeten bevrijden. Kunnen jullie nagaan hoe goed ik in dat soort dingen ben.

Daarnet speelde Jonatán met de poezen en plots vroeg hij:
“Hoeveel mensen zouden er eigenlijk al katten van grote hoogte naar beneden gegooid hebben, om er zich van te vergewissen dat ze inderdaad op hun poten terechtkomen?”

Ik zal hem in de gaten moeten houden. Wetenschappers zijn vreemde lui. Ze willen alles proefondervindelijk vaststellen en van mij mogen ze, maar mijn katten moeten ze met rust laten.

Fosburyflop

Het zal jullie nauwelijks verbazen, maar ik ben gisteren lelijk gevallen. Het gebeurde tijdens het schrobben van het terras, waarbij ik rijkelijk gebruik maakte van met marseillezeep gearomatiseerde Mr. Propre, die de vloer spekglad maakte. Bovendien droeg ik het rubberen schoeisel dat men bij ons ‘zeesluffers’ noemt en bitter weinig houvast biedt. Ik maakte me daar toch een fenomenale slipper, bonkte met veel bravoure op mijn kont en smakte met mijn hoofd tegen de huisgevel. Ik zag sterretjes fonkelen en hoorde belletjes rinkelen, maar krabbelde toch overeind om met een pijnlijke grimas te constateren dat al mijn ledematen nog naar behoren functioneerden. Hoewel ik me behoorlijk bezeerde, lijkt het erop dat mijn koetswerk geen noemenswaardige averij opgelopen heeft, dus zal ik mijn bewaarengel — ik noem hem gemakshalve Nabuchodonosor — straks een doos originele Merci chocolade overhandigen. Dergelijke attentie kost me weliswaar € 14,95, maar dat is nog altijd goedkoper dan een bezoek aan de dokter, en je kunt zo’n vliegende beschermer beter te vriend houden.

Eind goed, al goed. Mijn woning is een streling voor het oog en geurt naar lavendel. De poezen zijn netjes geborsteld en tippelen tevreden rond. En deze jongen ziet er ook lang niet verkeerd uit. Ik hoef me enkel nog in mijn fraaiste kloffie te hijsen, om me als een gesoigneerd manspersoon en in een wolk van charme naar Schiphol te begeven, waar vanmiddag vrienden uit Argentinië neerdalen, die Europa willen verkennen en mijn stulpje als uitvalsbasis zullen gebruiken.

En maar zwaaien en maar blij kijken …

Swingend als een tiet

Ik kan iets dat waarschijnlijk slechts weinigen van jullie kunnen. Toch vreesde ik dat ik het niet meer kon, omdat het al vrij lang geleden was dat ik het nog gedaan had en omdat ik een beetje met de rug sukkel. Daarom aarzelde ik even toen men me gisteren vroeg om het te doen, maar men bleef aandringen en bovendien was er iemand aanwezig die het ook kon en het graag een keertje met mij wilde doen. Toen hebben we het dus toch gedaan en we oogstten er grote bijval mee. De toeschouwers applaudisseerden luidkeels en riepen bis en encore, want het is zonder twijfel spectaculair om het iemand te zien doen, maar dergelijke prestatie vergt wat van een mens en daardoor hing mijn tong bijna op mijn knieën. Nu ik weet dat ik het nog kan, zal ik het misschien wel vaker doen, als er tenminste iemand aanwezig is die het ook kan en wil doen, want als ik het alleen zou doen, zou ik me hopeloos belachelijk maken en dat wil ik tot elke prijs vermijden.

O ja, vergeet ik nog bijna te zeggen wat we deden. We hebben de tango gedanst. Nee, niet het flauwe afkooksel dat men ervan gemaakt heeft, die gekuiste ballroomversie die bitter weinig met het origineel gemeen heeft, maar de authentieke tango vol parmantigheid en gedegen benenwerk in een hitsig paringsritueel, dat kraanvogels op vrijersvoeten ons ten zeerste benijden. Passie en pijn in harmonie. We hebben de tango gedanst zoals men die in Buenos Aires danst … en we deden het bijna net zo goed als de dansers op dit filmpje:

En tevreden strompel ik voort

Zo, ik heb zes weken Zuid-Amerika achter de rug … en daar wordt een mens toch zo moe van, hè? Ik ben helemaal uitgewoond en volop bezig het met een jetlag gepaard gaande oblomovisme van me af te schudden, maar toch ook lustig van hart. Ik heb weer eventjes een fraai gemeubileerde bruine boterham gegeten en die was onbedaarlijk lekker. Geluk moet echter de bitterzoete smaak van eindigheid hebben. Eigenlijk zou ik vaker zo’n trip moeten ondernemen, want ik beleef daar monumentaal veel plezier aan, maar helaas heb ik de tijd niet voor dat soort uitspattingen, om van het geld nog te zwijgen. Ik ben geen hoogwaardigheidsbekleder, heb in dit land weinig of zelfs niets in de melk te brokkelen en kan derhalve geen beroep doen op de schatkist en de belastingbetaler om mijn snoepreizen te bekostigen.

‘He visto mucho mundo’, zegt men daarginds. Ik heb veel wereld gezien. Ik ontdekte de ene aardse glimp van de hemel na de andere en genoot met haast kinderlijke onbevangenheid van hetgeen mysterieus om zich heen woekerende natuur me bood: de rauwe solitude van zich onafzienbaar uitstrekkende landschappen, versgestreken pampa, hallucinante woestijnen, door de zon verpletterde zoutsteppen, melodieuze palmbossen, zweterige jungle, lachende grotten, zingende spelonken, rivieren en meren van gestold zilver, breidelloze bergen die als gigantische tepels het blauw van de lucht zoogden, schandalig groene wouden, ijzingwekkende gletsjers, intimiderende watervallen ­

Ik heb er hoegenaamd niet op mijn vingers moeten kluiven. Wel integendeel! Zelden werd ik voortreffelijker gelaafd en gespijsd. Ik ben de tel kwijtgeraakt van het aantal asado’s (1) waaraan ik deelgenomen heb, maar het zijn er tientallen, want het was daarginds volop zomer. Telkens ging dat gepaard met het verorberen van enkele empanada’s (2), gevolgd door machtige lappen vlees, die zo groot waren als een Grieks eiland en waar men, bij wijze van spreken, moeiteloos een pak kon van maken, om steevast te besluiten met het onbestaanbaar zoete dulce de leche (3).

Ik zag vanzelfsprekend de vrienden terug, die sinds jaar en dag deel uitmaken van wat ik ben, maar er is ook een ruiker nieuwe relaties tot stand gebracht, want ik heb een aantal mensen ontmoet met wie ik denkelijk kan lezen en schrijven. De tijd zal uitwijzen wie daarvan een stempeltje op mijn leven zal drukken.

Ach, ik zou lange en meeslepende documentaires over mijn Zuid-Amerikaanse avonturen kunnen draaien, of er lenige prozateksten vol enthousiaste superlatieven uit puren, maar ik kan het ook laten en hier af en toe een anekdote ontkurken als dat in mijn kraam te pas komt. Daar ben ik voor te porren. Doen dus!

(1) asado: de moeder van alle barbecues.
(2) empanada: op een appelflap lijkend deegbroodje, met hartige vulling in plaats van appelmoes.
(3) dulce de leche: caramelsaus die lijkt op het stroperige gedeelte dat men binnenin een Marsreep aantreft.

Morgen word ik vrolijk

Zijn dromen inderdaad bedrog, of zou de bewering dat ze een voorspellend karakter hebben op waarheid berusten? Ik mag van harte hopen dat ze ons geen kijkje in de toekomst verschaffen, want dan ziet die er voor mij niet bepaald rooskleurig uit. Ik heb tijdens de voorbije nacht namelijk gedroomd dat ik in een vliegtuig zat, waarvan de motoren er opeens eensgezind de brui aan gaven, zodat het toestel als een blad in de herfst naar beneden dwarrelde ─ feuille morte heet dat in het jargon ─ om vervolgens met een splijtende vaart op aarde terecht te komen. Ik kan jullie niet vertellen wat er daarna gebeurde, want ik lag natuurlijk aan gruizels en was dus zo dood als een pier, maar bovendien schrok ik wakker …

Nu wil het toeval dat ik me morgen aan boord van zo’n helse machine zal hijsen en mijn lichaam aan vier straalmotoren toevertrouwen, zij het niet van harte. Ik worstel immers al mijn hele leven met een slopende vliegangst, die me leegzuigt en zo nerveus als een kolibrie maakt. Je hoort me niet beweren dat ik een enthousiast luchtreiziger ben en die droom is allerminst bevorderlijk voor mijn gemoedsrust, maar toch blijf ik het lot tarten en hoop ik zaterdag heelhuids in Buenos Aires neer te strijken, waar het nu volop zomer is en waar ik van pure opluchting ongetwijfeld in het dansen van een zwoele tango zal losbarsten.

Het blijft hier enkele weken stil, want ik ben niet van plan om tijdens mijn reis een computer aan te raken, laat staan te bloggen, te twitteren of te tweeten. Als de goden me goedgezind zijn en ik gezond van lijf en leden uit dit avontuur kom, zal ik hier vermoedelijk rond midden februari mijn rentree maken…

Den goedgunstigen lezer heil! Mogen de engelen over jullie waken.

Smeulende reisnotities

Wat minnenijd allemaal vermag

Ik bevind me pal op de Argentijns-Braziliaanse grens. Nieuwsgierig dring ik het wurgende oerwoud binnen. Ik ben een onversaagde ontdekkingsreiziger in de jungle. De lucht is log en broeierig van vochtigheid. Uit de grond walmt verderf. Een fabelachtige wirwar van bomen en palmen, overslingerd door lianen en andere parasieten, sluit me in. Kluwens exotische bloemen doorschieten struiken en varens. Ze maken om het hardst reclame om insecten aan te trekken. Er siepert nauwelijks licht door de stugge loverkapsels. Dompe schemering alom. Eindeloos repeteren bontgevederde vogels. Kleurig opgedirkte vlinders kruisen heupwiegend mijn pad. Hoor ik daar de donder, omfloerst als een pauk? Weerklinkt er kanongebulder in de verte? Het gedreun zwelt aan tot een apocalyptisch volume en opeens opent de wildernis haar ruige schoot, waarin het water oorverdovend aanwezig is. Ik betreed een kolossaal amfitheater — vier kilometer in omtrek, meer dan zeventig meter hoog, doch slechts honderd breed — waarin de onthutsende vertoning plaatsgrijpt en nooit ophoudt. Daar stort de machtige Iguazústroom zich met gespartel van tweehonderd vijfenzeventig ledematen in de afgrond, schuimbekkend, buitelend over de bijna loodrechte melafierwanden, en overal waar hij op de onverbiddelijke kloofbedding uiteenspat, breekt het licht, paart de zon met spray en buigen Kimmerische regenbogen zich met betoverende caleidoscoopeffecten over de parelgrijze nevelwolken …

Volgens een Guaranílegende — de Guaraní zijn de inboorlingen van de streek — heeft een woedende bosgod dat zootje aangericht. Hij raakte tot over zijn goddelijke oren verliefd op een maagd en zij was niet ongevoelig voor zijn avances, indachtig de wijze woorden: wie niet waagt, blijft maagd. Toen kwam plots met grote souplesse een krijger aangetreden. Nou nou! Die was zo cool dat men er biefstukken mee kon invriezen en hij had veel pijlen in zijn koker. Wel dertig! Ze vond hem beestig knap en ze zette de grote ogen van de onschuld op, om zich aan de spieren die over zijn lichaam gutsten te vergapen, want hij ging naar de mode gekleed en droeg enkel een taparrabo van zacht zeemleer. Emoties laaiden op als steekvlammen en ze probeerde tersluiks een glimp op te vangen van wat er zich achter die lendendoek ophield, maar ze deed dat niet tersluiks genoeg, want hij zag haar koekeloeren.
─”Ik moet eventjes de boom in om de omtrek af te speuren”, verzon hij een nogal doorzichtig excuus.
Vanwege haar jeugdige leeftijd en haar gebrek aan ervaring doorzag ze echter weinig, dus werd ze even later met de harde feiten geconfronteerd. Het moet gezegd dat het onze krijger niet aan krijgshaftigheid ontbrak.
─”Alle worstjes op een stokje!” dacht het meisje in het Guarani, want ze sprak geen Nederlands, en ze keek alsof er zich een geest gemanifesteerd had. ‘Krijg nou tieten! Ik heb opeens zin om met mijn seksualiteit te experimenteren.”
Tegelijk voelde ze allesverschroeiende hartstocht opsteken en begeerte suisde door haar bloed, maar uitgerekend op dat moment verscheen de bosgod. Hij zag zijn hongerig ogende verloofde en begreep meteen wat er aan de hand was.
─”Wie heeft jou gescheten?” riep hij naar de mededinger. “Wat doe je hier?”
De krijger besefte niet wie hij voor zich had en zei grootsprakerig:
─”Ik ben van plan om dat mokkeltje finaal van de sokken te vrijen.”
Dat had hij natuurlijk beter kunnen laten. De bosgod werd zo kwaad dat hij begon te toveren. Hij veranderde de krijger in een boom en de maagd in een rots. Om zijn scheten helemaal te koelen, liet hij en passant ook nog de rivierbedding instorten en sindsdien krioelt het hier van de watervallen.