En ‘s nachts laveien de zwijnen

Ik woon in wat men in deze verengelste tijden the middle of nowhere noemt. In Nergenshuizen. Niettegenstaande mijn herhaald aandringen, weigert Van Dale nog steeds de nochtans door duizenden Vlamingen gebezigde uitdrukking te vermelden: in het hol van Pluto. Deze Pluto staat niet voor de hond van Walt Disney en ook niet voor het onlangs tot dwergplaneet gedegradeerde hemellichaam, maar voor de Romeinse god van de onderwereld.

Ik woon dus in het hol van Pluto, meer bepaald in — ik zoek even inspiratie bij Multatuli — het prachtig rijk van wouden dat zich daar slingert om Brugge die Scone, als een gordel van smaragd. Het is er zalig toeven, al moet je er wel uitkijken voor … everzwijnen. Een jaar of wat geleden is een jongeman letterlijk op enkele exemplaren van die diersoort gebotst, toen hij in het holst van de nacht over de snelweg bolde. Hij kwam gelukkig heelhuids uit het avontuur, maar de evers hebben het niet overleefd en ook zijn auto was rijp voor de sloop.

Aangezien dit op nauwelijks een vogelvluchtkilometer van mijn woning gebeurde, ben ik sindsdien op mijn hoede, vooral als ik na het invallen van de duisternis via boswegen en geitenpaden op mijn haardstede afsteven. Vannacht is gebleken dat dit geen overbodige voorzorgsmaatregel is. Er zijn wilde beesten ─ vermoedelijk een aantal van die zwijnen met hun frislingen ─ bij me op bezoek geweest. Ze hebben zodanig in mijn tuin huisgehouden dat het niet mooi meer is. Dat benauwt flink.

Ik placht ’s avonds nogal eens buiten te treden om de sterrenhemel te aanschouwen, of om op melancholische wijze naar de maan te staren. Ik weet niet of ik dat nu nog zal durven, onversneden schijtlaars dat ik ben.

The Author