Naargeestig kraken de takken

Een jaar of wat geleden heb ik een van mijn talloze jongensdromen verwezenlijkt: ik maakte  mezelf zoek in een bos en sindsdien houd ik hoofdkwartier in Nergenshuizen. Het is nog niet echt the middle of nowhere, maar van hieraf kan ik het goed zien.

Tja, mooier kan men eigenlijk niet wonen en ik heb het best wel naar mijn zin, al is het toch even wennen. Vooral ’s avonds en ’s nachts voel ik me nog niet bijster op mijn gemak. Dan is het hier zo donker als in het gat van een neger en heerst er een Egyptische duisternis rond mijn optrekje, waaruit allemaal hallucinante geluiden opstijgen. Een mens zou de benen uit zijn reet lopen. Ik geloof niet dat er zich wolven in het bos ophouden, maar het kunnen everzwijnen zijn, of erger nog: niets ontziende roversbenden, of larvae, of lemuren, of jorka’s, of andere schimmen van overledenen die bij nachte rondwaren omdat ze geen rust kunnen vinden.

Vannacht was het een hels onweer en de daarmee gepaard gaande wind die me parten speelde. Die walste in zwierige rokken rond mijn woning en ranselde de bomen tot kreunens toe. Ja, ik wist het ook niet, maar bomen kunnen inderdaad weeklagen en dat deden ze in die mate dat ze me uit mijn slaap hielden.

Nog even en ik zal me aan een bestsellende trilogie kunnen wagen, zoals de Noor Trygve Gulbranssen het me in lang vervlogen dagen met ‘Het geslacht Bjørndal’ heeft voorgedaan. Voor ‘En eeuwig zingen de bossen’ heb ik ondertussen al meer dan voldoende inspiratie. ‘Winden waaien om de rotsen’ moet inmiddels ook lukken. Zeker als ik die rotsen door een ander obstakel vervang, zoals bijvoorbeeld een helaas minder poëtische huisgevel. Alleen voor het derde deel ─ ‘De weg tot elkander’ ─ sta ik nog nergens. Misschien dat ik me nu maar gauw van een alleraardigst huisgenootje moet voorzien, zodat we bij mekaar kunnen kleumen als de bosgeluiden ons dreigend omsingelen, om elkaar fluisterend op te beuren met de woorden van William Cowper:

How sweet, how passing sweet is solitude!
But grant me still a friend in my retreat,
Whom I may whisper: solitude is sweet!

The Author